Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedachten uit het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedachten uit het verleden

Willem Teelinck

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu ik in mijn vorig artikel verwees naar het getuigenis van Voetius omtrent Teelincks werk over de Sabbat, lijkt het mij wenselijk er maar direct nadere aandacht voor te vragen. Voetius getuigenis staat in de voorrede welke hij schreef voor Teelincks verhandeling over Rom. 7. Voetius begint met er op te wijzen, dat wij aan theologiseren alleen niet genoeg hebben, doch de praktijk der godzaligheid gezien behoort te worden. Nadat hij een greep in de historie heeft gedaan en verwezen heeft naar allerlei roomse schrijvers, welke op dit terrein zich hebben doen horen, komt hij uiteindelijk tot Willem Teelinck. Hij geeft er het volgende getuigenis van (Ik geef zijn schrijven weer in onze taal): Onder onze Nederlanders is bijzonderlijk de praktijk met predikatiën en geschriften voortgezet door Willem Teelinck, tot dewelke zich voegde zijn broeder mr. Ewout Teelinck, in zijn leven ontvanger-generaal van Zeeland, onder de naam van Ireneus Philaletus. De predikatiën van Willem Teelinck, hoe schriftuurlijk, grondig, krachtig, gevoelig, bewegelijk die geweest zijn, kunnen best getuigen alle godvruchtige zielen, die hem gehoord hebben en die hij een goede reuke Christi zo menigmaal geweest is, en nog is. Ik zal daar niet veel van zeggen, als die maar twee of drie predikatiën van hem gehoord heb; evenwel daardoor zulk een impressie en gevoelen van zijn manier van preken kreeg, dat sedert dien al mijn hartewens is geweest, dat ik en alle leraren hier te lande, zulk een manier en kracht van prediken mochten navolgen. Van zijn geschriften kan ik nader spreken, wijl ik ze gelezen heb. In dezelve heeft hij overvloedig getoond hoe zijn zinnen in de Schriften geoefend, zijn hart in diep gevoelen der Goddelijke dingen gewend was en zijn geest uit het ijdel gewoel der wereld tot hemelse contemplation opgenomen. In somma wat een kloek en ervaren praktizijn hij was in zijn professie, zodat hij met recht een tweede Thomas a Kempis, maar dan een Gereformeerde, van onze eeuw mocht gehouden worden. Ook was hij theologisch en dogmatisch niet slecht, en daarin vrij ver met de helden Davids zou kunnen gekomen hebben, indien hij meer daarin had willen schrijven. Dit blijkt uit geschriften, welke hij op dat terrein heeft gepubliceerd, o.a. verschillende preken, zijn verklaring van de kleine catechismus en perseverantie tegen de Remonstranten. Maar waar hij het meest in uitstak boven anderen, dat was zijn Theologica Practica, hetzij dan ook op welke wijze hij die beschreef, wetenschappelijk of eenvoudig voor de eenvoudigen".

Nadat Voetius heeft opgemerkt, dat door het optieden van Teelinck, meer nog door zijn schrijven, vele leraren, zo wel als gemeenteleden tot andere inzichten waren gekomen, gaat hij verder en schrijft in de reeds vermelde voorrede: „Nadat hij tot deze en diergelijke opmerkingen en verbeteringen onder Gods volk grote arbeid aangewend had, en vele tractaten had uitgegeven, heeft hij in de laatste jaren tot een toemaat uitgerust zijn noodwendig vertoog, zijnde als een morgenwekker dergenen, die voor de zielen waken, dewelke, och, of : het zowel met een eenvoudig oog van alle predikanten, proponenten, ouderlingen en andere liefhebbende christenen gelezen werd, als het wel ongelezen, ja ongezien veracht werd van sommigen, die niet weten wat kostelijke en nodige consideratiën daarin zijn. Op het einde van zijn leven, haastende naar het voorgestelde doel, heeft hij met het uitgeven van zijn verklaring van het zevende hoofdstuk uit de brief aan de Romeinen, zijn laatste afscheid genomen en alzo zijn gemeente, nevens ons allen, een goede smaak van zijn innerlijke devotie, vergezelschapt van een droevig verlangen nagelaten. Ik kan niet nalaten, zo gaat Voetius verder, bijzonder een woord te spreken over het boek, waarin verhandeld wordt Romeinen 7, of een gedeelte daarvan. Ik heb die in alle manieren zeer uitnemend gevonden. De ontleding van de tekst is bondig en wel getroffen". Ik moet het voor ditmaal hierbij laten. Ik kon bij het doorlezen van deze voorrede van Voetius niet ontkomen  aan de drang er één en ander van mee te delen. Wat ik mij ten doel stelde te vermelden, daartoe ben ik, (ik beken dat gaarne) nog niet gekomen. Ik acht dat in deze tijd wel bijzonder nodig, om geen bepaalde stukken zo maar te eigen bate te vermelden, zonder het geheel na te speuren. Wil men een schrijver beoordelen, dan moet men hem nagaan in geheel zijn principiële stelling. Dat geldt niet alleen van Teelinck, maar allen, welken men ook noemt of ter sprake brengt. Ik meende daarom, en ik hoop dat de lezer mij dat niet ten kwade duidt, een en ander ten bate van een geheel overzicht van Teelincks standpunt te verkrijgen, te moeten meedelen. Dat kan nuttig zijn. Ik hoop in een volgend artikel voort te gaan en Voetius over Teelinck nog eens aan het woord te laten. We hebben dan een betrouwbaar getuige, naar menselijke uitspraak.

Utrecht

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1950

De Saambinder | 4 Pagina's

Gedachten uit het verleden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 1950

De Saambinder | 4 Pagina's