De schorsing van Ds. R. Kok
In het kort verslag van de'Generale Synode van 11 en 12 Januari 1.1., voorkomend in het No. van 19 Januari van de Saambinder, is mededeling gedaan van de schorsing van Ds. Kok. Sindsdien is er reeds meer gebeiurd. Ds. Kok en zijn kerkeraad hebben zich niet onderworpen aan het besluit der Synode. In het kort verslag is gezegd, dat Ds. Kok voor een half jaar geschorst is, omdat hij vasthoudt aan zijn standpunt inzake de reeds eerder gebleken leergeschillen, onder meer: de vereenzelviging van de beloften met het aanbod van genade. Zoals de lezer wellicht weet, waren er een drietal punten van aanklacht tegen de voorstelling van Ds. Kok in zijn boekje over het aanbod van genade, van de zijde van de classis Dordrecht, die deze punten ter behandeling doorzond naar de Part. Synode-West, 22 Dec. 1949, waar het boekje van Ds. Kok veroordeeld is geworden vanwege dwaalgevoelens, die er, naar het oordeel der Part. Synode, in voorkwamen, terwijl zij op haar beurt de betreffende punten doorzond naar de Gen. Synode. De genoemde punten waren deze: 1. Vereenzelviging van aanbieding en belofte der zaligheid aan allen, met alle gevolgen daarvan; en daardoor verwaarlozing van krachtdadige roeping en wederbarende werking, waardoor de levendmaking geschiedt, zie pag. 11. Deze voorstelling is reeds herroepen, zie notulen van de classis Bameveld van de vergadering van 1 Juni 1948, pag. 7 punt 5. 2. Verwarde voorstelling inzake het gebruik van Wet en Evangelie, in de uitwendige roeping en prediking, en daardoor verwaarlozing van de leer der drie stukken, ellende, verlossing en dankbaarheid, zie pag. 14 en 15; alsook van het plaatsmakende werk, de toeleidende wegen en de bevindelijke gangen.
3. Verwarde verbondsbeschouwing, voorzover die naar voren komt. In feite is deze bij hem, dat alle gedoopten de toezegging gedaan wordt, zodat allen in het genadeverbond zijn. Toch is de onherborene, volgens hem, onder de Wet, maar dan wordt hij ook met een wettische eis bij hem aangezet, om in de weg van een verkapt werkverbond te geloven, in plaats dat hij uit de eis, als element uit de Wet als kenbron der ellende, ontdekt wordt aan de staat van zijn ellende, zie pag. 11-14 en 15. Op de Generale Synode zijn deze punten uitvoerig behandeld, waarbij Ds. Kok ruimschoots gelegenheid heeft ontvangen om zich uit te spreken. Wat nu betreft het eerste punt, bleek maar al te duidelijk, dat Ds. Kok vasthield aan zijn voorstelling, dat de aanbieding hetzelfde is als de toezegging of belofte aan allen, zoals hij dat ook in zijn boekje over het aanbod van genade op pag. 11 naar voren bracht. Deze voorstelling was echter tevoren op de Classis Bameveld, 1 Juni 1948, door hem herroepen, zoals blijkt uit de notulen, bl. 7 punt 5 en 6, die aldus luiden: 5. dat Ds. Kok volmondig erkent, dat de beloften van het genadeverbond alleen vermaakt zijn aan de uitverkorenen, en in de dood des Testamentmakers onherroepelijk zijn, en dat de beloften ter zaligheid niet geschonken zijn aan de verworpenen, waarom de onbekeerden het recht van pleiting op de beloften ontbreekt, alsook het geloof, zonder hetwelk pleiten onmogelijk is, hoewel degenen, die naar Gods eeuwige verwerping daaronder onbekeerd bhjven van de verkondiging en aanbieding van de zaligheid in Christus, waarin God geenszins aan allen, die Onder de verkondiging van het Evangelie leven, de zaligheid belooft, verantwoording zullen afleggen voor Gods rechterstoel. De voorstelling voortdurend gegeven in de predikaties van Ds. Kok is hiermede in strijd en worde door hem herroepen (Zie o.a. Dierbare beloften voor goddelozen, bl. 38), alsook: „Dat wij allen op weg zijn naar de hemel"; 6. dat Ds. Kok erkent, dat de H. Doop, de genade en de beloften Gods alleen voor de uitverkorenen verzegelt, en dus herroept, dat de Drieënige God in de Doop verzegelt, dat de weg naar de" hemel voor ons openstaat, in welke voorstelling de kracht van het Sacrament wordt weggeiiqmen. (Dierbare beloften, bl. 38). Ondanks zijn herroepen is Ds. Kok toch maar doorgegaan met het propageren van zijn afwijkend gevoelen, zoals al heel duidelijk blijkt uit bl. 11 van zijn boekje over het aanbod van genade, zonder ook maar één enkele poging aangewend te hebben om in de weg van een kerkelijk gravamen terug te komen op zijn herroeping.
Dat voorts deze valse stelling ook in hare heilloze gevolgen indruist tegen de Schrift en de Belijdenisschriften is op de Synode duidelijk genoeg* uiteengezet. Zij strijdt met de moederbelofte, Gen. 3 : 15, waarvan het zaad der slang uitgesloten is. Ook Ismaël wordt er van uitgesloten. Gen. 17 : 21, evenals Ezau, Gen. 27 : 39, 40; Rom. 4 : 11—16, en het vleselijk en farizees Jodendom, Matth. 3 : 7, 9; Rom. 9 : 8; Gal. 3 : 16; 4 : 28. Ook zijn alle beloften in Christus, ja en amen, 2 Cor 1 ; 20 en zou God tot een leugenaar gemaakt worden, als Hij aan allen tot wie het Evangelie komt de zaligheid zou beloven, maar Zijn belofte aan verreweg de meesten niet vervult, hoewel Hij zegt, „zou Ik het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken" Num. 23 : 19.
Zij strijdt ook met de Dordtse Leerr. II.5, waar verkondigen en voorstellen van de belofte aan allen tot wie het Evangelie komt niet verward mag worden met het doen of schenken van de belofte; zij strijdt ook met D.L.III en IV.8, waar de Heere de rust der zielen en het eeuwige leven niet aan alle hoorders des Woords belooft, doch aan hen die komen en geloven, terwijl in D.L.V.8 bovendien nog gezegd wordt, dat de belofte Gods niet gebroken kan worden, wat niettemin noodzakelijk volgt uit de stelling van Ds. Kok. Zij strijdt ook met de bediening van de eerste sleutel. Zondag 31, waar geleerd wordt, dat de ongelovigen en zij, die zich niet met een waar hart tot God bekeren, verkondigd en betuigd wordt, dat de toom Gods en de eeuwige verdoemenis op hen ligt, zolang zij zich niet bekeren. Maar de onherborene bekeert zich niet met een waar hart tot God, want hij draagt de dood vruchten, Rom. 7 : 5, en het bedenken des vleses is de dood, en vijandschap tegen God, Rom. 8 : 6 en 7. Dezulken moet dus volgens Zondag 31 niet verkondigd worden, dat de belofte hem geschonken is, maar dat de vloek Gods nog op hen ligt. Ook gaat bij de stelling van Ds. Kok het Evangelie vóór de Wet, terwijl in de Heid. Catech. de orde is, dat de Wet, waaruit de kennis der zonde is, Rom. 3 : 20, voorop gaat en dan het Evangelie volgt, terwijl bij Ds. Kok de Wet bovendien nog ondergeschikt wordt aan het Evangelie vóór de wedergeboorte. De stelling van Ds. Kok brengt ook mede, dat de onherborene tegelijk in twee verbonden is, in het werkverbond, want hij is onder de Wet, zegt hij, en tegejjk zou hem ook de belofte van het genadeverbond geschonken zijn, wat toch wel als ongerijmd beschouwd zal moeten worden. Zij strijdt ook met het wezen van het genadeverbond waar dit de belofte beperkt tot Gods volk en ze strijdt ook tegen de uiterlijke bediening van het verbond, waar deze de belofte wel voorstelt aan aUen, maar zij er niet in aan allen geschonken kan worden, waar dan allen ook zalig zouden moeten worden, waar de Heere Zijn gedane beloften gewisselijk vervult, en de stelling, dat de belofte wel aan allen geschonken, maar niet toegepast of vervuld wordt als vals moet worden aangemerkt.
Ook hangt bij de voorstelling van Ds. Kok de vervulling der beloften af van des mensen aannemen, en kan hij, die teniet doen door zijn onwil om ze aan te nemen. Wat een almachtig zondaar, die de beloften Gods kan teniet doen door zijn onwil om die aan te nemen. De oude strijd tussen de Kruisgemeenten en de afgescheidenen is hier weer opgehaald. Het is maar aanbieden of toezeggen, beloven door het Evangelie en aannemen van de mens* en van ellendeontdekking uit de Wet, van noodzakelijkheid van krachtdadige roeping en wedergeboorte, van plaatsmakend werk, van toeleidende wegen en bevindelijke gangen, waarop ter Synode nog zo ernstig nadruk gelegd is, verneemt men in de beschouwing van Ds. Kok zo niets. In de weg van een verkapt werkverbond wordt de mens bij hem met een wettische eis aangezet om te geloven, wat leiden moet tot een tijdgeloof, instede, dat hij uit de eis om zich te bekeren en te geloven, als een deel van de Wet als kenbron van ellende, ontdekt wordt aan zijn ellende en geestelijke doodstaat en hij langs deze weg eens recht ontledigd en ontkracht mocht worden om als een verloren zondaar door genade in waarheid nodig te krijgen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1950
De Saambinder | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1950
De Saambinder | 4 Pagina's