VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK
Bijbelsche-Zeevaart.
„Zeil strUken."
Na onder het eilandje lOauda (Cavdo) kans te hebben gezien zich eenigszins op slecht weer voor te bereiden, drijven ze de ruime zee in. Men moet dat niet zóó voorstellen, of ze in lij van het eiland rustig hebben gelegen als op een veilige ree en toen ruimschoots gelegenheid hadden zich stormklaar te maken. Breusing denkt zelfs dat het werpen van lading, wat eerst den volgenden dag plaats heeft (vers 18) ook nog bij' Klauda is gepasseerd, i) Wij meenen, dat dit niet juist kan zijn. Eenvoudig, omdat het eilandje klein is en spoedig voorbij gevaren. Daarbij is de zuidkust slechts een hooge klip, kaap Tripitz, die bij lang verblijf gevaar zou kunnen opleveren. De situatie was zoo: dat ze op reis onder Klauda dreven en den korten tijd die hen in rustiger water gelaten werd hebben benat. Vanzelf dreven ze verder zee in.
Nu meldt het vervolg van Hand. 27:17, dat zij vreezen „op de droogte Syrtis te vervallen". Deze vrees is niet denkbeeldig. Ze waren ongeveer Z.W. ten 2. van Kreta gedreven, rond lOauda. Indien ze dezen koers behielden, zouden ze inderdaad op de noord-Afrikaansche kust gestrand zijn. Dit ze later op Malta schipbreuk lijden en dus — zonder het te weten — een west noordwestelijken koers hebben gevolgd, is te verklaren uit den Euroclydon, die bij afwisseling uit het noordoosten en zuidoosten waait. •
De Middellandsche zeevaart kende in die dagen geen kompas. De scheepvaart was meest kustvaart en daarmee waren de zeevaarders uitstekend op de hoogte. Voor de uitoefening van hun beroep stonden hun goede „Zeilaanwij zingen" ten dienste. Voorts wisten ze enkele sterrenbeelden, zooals de Kleine Beer en de Poolster. Niet onbelangrijk Was voor hen het sterrenbeeld Orion, dat gedurende het geheele jaar in het oosten opkomt en in het westen ondergaat en bij heldere lucht overal aan den noordelijken hemel zichtbaar is."' Zij wis- , I I ten dus waar het noorden, het oosten, het zuiden en het westen was. Als vanzelf letten ze op de beweging der golven en den gang der wolken om daarnaar eenigszins hun koers te kunnen bepalen.
Wiat wordt nu met de Syrtis bedoeld? Syrtis Major is de oude naam voor de tegenwoordige golf van Sidra, gelegen aan de noordkust van Afrika (Tripoli). Deze groote inham is aan den zeekant 245 mijl breed!, (1 mijl is 1852 M.). De grond is moeras, zand en barre rots. De Fransche bijbel noemt Syrtis: „Bancs de Sable". De kust is onherbergzaam. Havens heeft men er niet. Slechts kleine kustvaartuigen komen tusschen de „krikkemikken" door. De hedendaagsche Britsche Zeilaanwijzingen 2) deelen medej dat aan den wal zwavelmijnen gevonden worden. Voorts zijn er wat Arabische Bedoeïnen gelegerd. Maar er groeit niets, waar eenig mensch van leven kan. Geen wonder dan ook, dat de Alexandrijnsche zeevaarders uil Hand. 27 er angstig voor zijn op dat woeste oord te zullen stranden. Er zou van hen ook niets terecht gekomen zijn.
Om die ramp te voorkomen, nemen ze maatregelen.
Ze strijken het zeil, zegt de Staten-overzetting. Wat hebben we hier onder „zeil strijken" te verstaan?
De Fransche Bijbel spreekt zelfs van: les voiles. Ook Luther denkt aan Segel, „die Segel herunterlieszen". Prof. Dr de Zwaan vertaalt: „de groote ra" 3). Ds G. Wielenga denkt aan „zeil strijken" waardoor vaart geminderd wordt en verdedigt deze opvatting tegenover Breusing en Barde. *)
Wat is de kwestie? De groote Romeinsche koopvaardijschepen — waartoe ook het schip uit Hand. 27 behoorde — voeren twee masten. N.I. den grooten mast, midscheeps en een kleinen vooroverhellenden voormast. Aan den grooten mast (histos) was op bepaalde hoogte een groot katoenen razeil aangeslagen, dat op de Alexandrijnsche schepen „Bussina" werd genoemd.5) De groote ra bestond in de Oudheid uit twee deelen met touwen aan elkaar verbonden. „Gelascht", zooals de zeeman dat noemt. ^) Het lasschen der ra was reeds den Egj'ptenaren bekend en wordt thans nog aangetroffen op merkwaardige schepen o.a. in de haven van Zanzibar en aan de kust van Voor-Indië.
Boven het razeil stak nog een eind mast (geen steng) waaraan een driehoekig zeil — supparum — werd gezet.') Het kleine vierkante zeil aan den voormast heette artimoon.
Om nu op de zaak terug te komen, kunnen we vóór alles zeggen, dat het uitgesloten is, dat een schip, reeds eenigen tijd in den storm, het grootzeil nog kan strijken. Dat zeil was, of reeds aan flarden gewaaid, èf met mast en al verloren gegaan.
Maar er was nog iets. Het razeil in de oudheid werd niet gestreken, maar van onderen opgehaald. Zoo bracht men reeven in het zeil, tot het tenslotte met „gordings" tegen de ra werd saamgebonden.
De vertaling zeil s t r ij k e n kan hier dus niet de bedoeling hebben van zeil bergen. Moeten we hier soms denken aan het losmaken en neerhalen van de ra met zeil? Het zeil zou dan reeds geborgen zijn, maar, om „alles wat nu den storm onnooüig vat gaf" s) neer te halen, zou deze maatregel genomen zijn. Ook de Leidsche Vertaling zoekt het blijkbaar in die richting. Zij leest: „haalde men het tuig neer." Maar we zullen in een volgend artikel zien, dat vers 19 — waarin van „scheepsgereedschap" gesproken wordt — een exegese eischt die dan met de opvatting van vs 17 overeen zou komen. Terwijl toch de verzen 17 en 19 duidelijk zijn te onderscheiden. Om nu bij vers 17 te blijven luidt deze bij Nestle in den grondtekst: chalasantes tó skeuos. In de onbepaalde wijs overgezet: clalaoo tó skeuos. Het woord chalaoo komt slechts éénmaal in 't Nieuwe Testament voor. Het wil zooveel zeggen als: loslaten, vieren, laten schieten (Dr. Harting); ontspannen (v. d. Es). Of zooals Barde het vertaalt: „laten of doen vallen — hier stellig in zee". Hij vervolgt dan met de vraag: „Wat lieeft men op die manier uitgeworpen ? De skeuos antwoordt de tekst." 9)
Breusing zegt in zijn meergenoemde boek: „Óas Tan und Segel werk im besonderen hiesz: ta hopla: das einzelne Gerat: tó skeuos". 1°)
Skeuos zou dus op een schip een Gerat, een werktuig zijn, dat bij touwwerk en zeilen behoort. Breusing vertaalt echter skeuos in vers 17 door: Geschirrii), evenals Balmer in zijn meer genoemd boekwerk, i^) De Oxford-Bible leest gear. Men moet hier dan ook denken aan een werktuig, dat na het bergen van de zeilen, remmend op de vaart inwerkt.
Hoewel James Smith — voorzoover bekend — de eerste is geweest die een nautische commentaar op Hand. 27 heeft geschreven i^), zoo komt toch aan Breusing de eer toe, 'teerst, op grond van klassiekeschrijvers, bij de vertaling van skeuos aan een werktuig te hebben gedacht, dat de vaart van het drijvende schip remt. Breusing heeft hier n.l. het oog op een voorwerp, dat thans bij de zeevaart nog het drijfanker wordt genoemd, en dat door Barde abusievelijk als „sleepanker" is betiteld. 1*) Dit laatste soort anker is heel iets anders en met een gehe'el ander doel.
In de Oudheid gebruikte men wel voor drijfanker een vierkante plank die aan 'vier touwen vanaf het voorschip in zee geworpen werd. Deze plank werd verzwaard en aan boeien bevestigd. Op deze wijze bleef het rechtstandig in zee staan. Aan het schip verbonden remde het zijn vaart, Breusing schrijftij); 'Wenn dieAegypterein schwer beladenes Nilschiff den Strom hinabtreiben lieszen, so befesügen sie an demselben Vorm ein Flosz von leichten Holze und Ueszen hinten ein sctiweren Stein auf dem Grunde nachsleppen. Auf hoher See ist die Tiefe so grosz, dasz man nicht daran denken kan, einen Anker bis auf dem Grunde nieder zu lassen; man musz hier eine besondere Vorrichtung treffen". Vervolgens vertelt Breusing van de plank, zooals we reeds hierboven uiteengezet hebben.
De toestand waarin het Alexandrijnsche schip verkeerde was zoo: Het was stormweer, de zeilen waren geborgen of stuk gewaaid. In ieder geval voor top en takel moesten ze den storm „afrijden". Ondertusschen liepen ze de gevaarlijke kust tegemoet. Vanwege de diepe zee konden ze niet ankeren. Het waren onhandelbare schepen, kort, breed, van achteren hoog opgebouwd, en diep geladen. Wat „doet" nu zoo'n schip in den storm? In zekeren zin, wat tegenwoordig ieder schip zou doen, dat met gestopte machine zich in tiooge zee bevindt. 1^) D.w.z. het schip zoekt zijn eigen positie, en loopt vóór den storm weg. Het schip ligt op ongeveer vier of vijf streken bij den wind, het achterschip van den wind gekeerd, de kop in den wind. Sturen doet het niet meer. De gedachte aan de gevaarlijke kust dringt tot het nemen van maatregelen. Ankerkettingen, zooals tegenwoordig, kenden ze niet. In onze dagen worden — indieni er tenminste niet te veel water staat — de ankers wel van de kettingen „gesloten" en de kettingen, zonder ankers, met een groote bocht in zee gestoken, om daardoor — zoo mogelijk — den kop op de zee te houden. De Alexandrijnsche schepen konden dit niet en voor hen bleef niet anders over dan een drijfanker vanaf het voorschip in zee te werpen. Aldus vertaalt dan ook Dr B. Wielenga vers 17.1')
Het schip komt nu met den kop op zee eni dreef achteruit naar Malta.
Na al wat we gezegd hebben lezen we vers 17 aldus: En alzoo zij vreesden, dat zij op (de droogte) Syrtis zouden vervallen, wierpen zij het drijfanker in zee en dreven alzoo heen." Tegenwoordig gebruikt men op de groote stoomen motorschepen zelden een drijfanker, daar deze schepen behalve de machine, met zware ankers en kettingen zijn uitgerust. De wet veronderstelt evenwel, dat men het noodige materiaal aan boord heeft een drijfanker te maken. Sedert de conventie van Londen (1929) tot beveiliging van schepen en opvarenden behoort een klein drijfanker — meestal een soort zak — tot de verplichte inventaris van de scheepssloep. i^)
Toch is het mogelijk, dat de Staten-overzetters en allen die chalaoo tó skeuos in vers 17 door „zeil strijken" vertalen, aan de dingen een juiste voorstelling hebben trachten te geven. Althans zelf wisten wat ermee bedoeld wordt. Alleen zou dan in den tekst een nadere verklaring als aanvulling moeten worden ingelascht. Hoewel, dan toch nog het werkwoord s t r ij k e n misverstand blijft wekken.
Het is n.l. bekend, dat in de zeventiende eeuw en later, ook op de HoUandsche koopvaarders en oorlogsschepen een zeil met ra als drijfanker werd gebruikt. „'Veelal was op vaartuigen een speciaal drijtanker niet beschikbaar" — zoo schrijft de heer W. Voorbeytel Cannenburg, Dir. v. h. Hist. Scheepv. Museum te A'dam — „en dan gebruikte men het zeil, dat daarvoor het meest 'in aanmerking kwam. Dat dus in geval van nood een razeil als drijtanker zal zijn gebruikt, is wel haast vanzelfsprekend."
Mogelijk nu, dat onze zeventiende eeuwsche vaderen bij hun vertaling van vers 17 hieraan gedacht hebben. Maar dan moet het waarschijnlijk
toch' zoo gelezen worden: „en alzoo zij vreesden, dat zij op (de droogte) Syrtis vervallen zouden, wierpen zij al& drijfanker een zeil (in zee), en dreven alzoo henen."
Dat men hiervoor het razeil van den grooten mast heeft losgemaakt is niet waarschijnlijk.
W'. E. VAN POPTA-
N.Bi Uit het rapport van. Hr. Ms. pantserschip „Hertog Hendrik" op de uitreis naar Indië via de Faroër-eilanden (benoorden Schotland), Febr, 1918, blijkt, dat Iioeveel eeuwen we ook van de Romeinsche zeevaarders afstaan, pogingen tot redding van schip en opvarenden nog wel eens de^ zelfde blijven. In zijn rapport meldt de Commandant, Kapitein ter Zee A. C. de Joncheere, dat getracht was een drijfanker vanaf denboeguittebrengen, hetgeenechter verloren ging. Deze drijfankers worden ook wel „zeeduivels" genoemd. Het nut ervan wordt door nauüci over het algemeen niet te hoog aangeslagen.
1) Breusing, Nautik der Alten, S. 199.
2) Sailing Directions, The Mediterranean, Pilot Vol. IV, Fifth edit. 1918, Gulf of Sidra.
3) Tekst en Uitleg, De Handelingen, 2e druk, biz. 69.
4) G. Wielenga, Paulus, in zijn leven en werken voor de gemeente geteekend, blz. 501, noot 2.
5) Breusing, S. 56.
6) Opgegraven tombe uit Pompei, plm. 50 n. Chr. „The Sailing Ship", Anderson.
7) Dr Hans Balmer, Die Romfahrt des Apostels Paulus und die Seefahrtkunde im römischen Kaiserzeitalter, S. 176.
G. Wielenga, Paulus, blz. 509. 8) Tekst en Uitleg, Prof. Dr de Zvjraan, De Handelingen, 2e druk, blz. 154.
9) Barde, commentaar op Hand., blz. 544.
10) Breusing, S. 46.
11) Breusing, S. 144.
12) Balmer, S. 34.
13) James Smith, The voyage and shipwreck of St. Paul. 3e ed. 18b6. Breusing, Nautik der Alten, 1886. Balmer, Die Romfahrt des Apost. u.s.w., 1905.
14) Barde, De Handelingen, blz. 545.
15) Breusing, S. 178.
16) De Zee. Jaargang 1931, blz. 175.
17) Dr B. 'Wielenga, Van Jeruzalem naar Rome. Hand, 27:17.
18) Het linnen laken dat Petrus zag op het dak van Simon, den lederbereider (Hand. 10:11) heet in het Gr. ook skeuos.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1939
De Reformatie | 8 Pagina's