'Als Bavinck nu maar eens kleur bekende'
Een eervol maar tegelijk netelig verzoek
Aan de ene kant stel ik het zeer op prijs, dat u mij uitgenodigd hebt om vanmiddag het eerste exemplaar van het geschrift, dat u de titel meegaf 'Als Bavinck nu maar eens kleur bekendein ontvangst te nemen en daar een paar woorden bij te zeggen. Maar aan de andere kant moet ik zeggen, dat u mij wel behoorlijk in verlegenheid hebt gebracht, als het gaat om welke woorden ik nu tot u zal gaan spreken. Toen ik uw uitnodiging kreeg, heb ik al even gedacht: waarom mag die eer mij te beurt vallen? U zei toen, dat ik dat moest zien in het verlengde van wat ik ongeveer twee jaar geleden hier gezegd heb n.a.v. het toen verschenen boek 100 jaar theologie. Aspecten van een eeuw theologie in de Gereformeerde Kerken in Nederland (1892-1992), Kampen, 1992. Ik kan me herinneren, dat ik toen nogal kritisch op de ontwikkeling van de theologie binnen de Gereformeerde Kerken ben ingegaan, en onder anderen daarbij H. Bavinck ter sprake heb gebracht. Ik deed dit naar aanleiding van wat dr. H.M. Vroom over hem had geschreven in genoemde bundel. Hij liet zien, dat er bij Bavinck steeds meer een zeker dualisme optrad in zijn Schriftbeschouwing. Aan de ene kant hield hij het goddelijke gezag van de Schrift onverkort staande, met name dank zij zijn visie op de zogenaamde organische inspiratie. Maar aan de andere kant gaf deze zelfde inspiratieleer hem de openheid voor de voortgaande ontwikkeling in de wetenschap in het algemeen en van de bijbelwetenschap in het bijzonder. Vroom noemde dit een 'tijdbom', die niet alleen lag onder Bavincks Schriftbeschouwing maar ook onder die van de Gereformeerde Kerken, een tijdbom, die zeker op een gegeven ogenblik moest ontploffen. Nu, dat is dan ook gebeurd, in die zin, dat via maar vooral toch na Berkouwer de moderne bijbelwetenschap zo'n overheersende plaats heeft ingenomen, dat van het klassieke, gereformeerde Schriftgeloof niet veel meer is overgebleven. Ik heb toen gezegd, dat er volgens mij in deze ontwikkeling na Bavinck iets is misgegaan. En ik kan me herinneren, dat ik toen heb opgemerkt, dat ik de verlegenheid, waarin Bavinck verkeerde, het spanningsveld dus van enerzijds open staan voor de wetenschappelijke omgang met de Schrift en tegelijkertijd het klassieke Schriftgeloof handhaven, dat ik liever in die verlegenheid wil blijven staan dan dat ik haar opgeef terwille van een eenzijdig me overgeven aan het moderne, historisch-kritische Schriftverstaan.
Is Bavinck al veranderd?
Nu begrijpt u een beetje mijn verlegenheid, wanneer ik nu uit dit door u uitgegeven geschrift van Bavinck moet gaan opmaken, dat Bavinck zelf toch ook al tamelijk ver is gegaan in het erkennen van de resultaten van het moderne, kritische onderzoek rondom de Schrift, en hij dus ook al kwam tot een problematisering van zijn tot nu toe staande gehouden, gereformeerde Schriftopvatting. Al heeft hij dat laatste niet expliciet en zeker niet openlijk uitgesproken, het ligt er toch wel tamelijk duidelijk in opgesloten. Dus, met andere woorden, Bavinck heeft aan het eind van zijn leven zelf zijn gereformeerde verlegenheid min of meer opgegeven, ten gunste van een positievere opstelling ten opzichte van de moderne bijbelwetenschap, die hij niet alleen niet kon tegenhouden, maar waarvan wij uit deze brochure de indruk krijgen, dat hij die ook niet langer meer wilde tegenhouden. De theologie in de Gereformeerde Kerken kon en mocht zijns inziens zich niet langer aan de opdracht onttrekken om de resultaten van het nieuwere onderzoek op positieve wijze te verwerken.
Het motief achter deze uitgave
Toen ik dit gelezen had, ging ik natuurlijk ook begrijpen, waarom u deze brochure hebt uitgegeven. Want wat Bavinck zelf niet gedaan heeft, niet heeft durven doen waarschijnlijk of toch ook niet heeft willen doen, dat hebt u alsnog wel gedaan. Waarom hebt u dat gedaan? U geeft in uw uitvoerig 'Woord vooraf' zelf daarop min of meer het antwoord (pag. 25), als u schrijft, dat deze concept-brochure van Bavinck voor u prikkellectuur is geweest, omdat de vraag, die eruit opklinkt is, 'hoe in het licht van deze (...) tekst (van Bavinck dus) de latere discussies binnen de gereformeerde wereld over bijbel, gezag en hermeneutiek te beoordelen zijn'. Er ligt naar uw mening dus een boodschap in voor later, en in het bijzonder voor ons als gereformeerden vandaag. En dan vermoed ik, dat die boodschap niet zozeer een vraag bevat voor u, maar eerder een bevestiging van het legitieme van de ontwikkeling, zoals die in de laatste halve eeuw binnen de theologie van de Gereformeerde Kerken heeft plaatsgevonden. U bent (zo voel ik het aan) verrast, dat achteraf blijkt, dat ook Bavinck toch aan deze ontwikkeling zijn goedkeuring heeft gegeven. Daarin ligt, nogmaals zo veronderstel ik, het motief, waardoor u tot deze uitgave bent gekomen. Ik kan me dat overigens heel goed voorstellen. Want ik moet zelf ook erkennen, dat het erop lijkt, dat wat Bavinck in deze brochure vragenderwijs aan de orde stelt, door de gereformeerde theologen na hem, te beginnen met Berkouwer, wel heel serieus is genomen. Al blijft het dan altijd nog de vraag of de manier, waarop in de latere ontwikkeling van de gereformeerde theologie erop ingegaan is, door Bavinck zelf zou zijn toegejuicht.
Zou Bavinck erin hebben toegestemd?
Maar nu eerst nog weer even terug naar het gegeven, dat u deze brochure alsnog hebt uitgegeven. Bavinck zelf heeft dat niet gedaan. Dat is dunkt mij een niet onbelangrijk gegeven. In de eerste plaats zou men zich kunnen afvragen, of het dan wel juist is om deze brochure alsnog wel uit te geven. U hebt het natuurlijk aan Bavinck niet meer kunnen vragen. Maar denk u in, dat dat wel mogelijk zou zijn geweest. Wat zou hij ervan gezegd hebben? Ik begrijp wel, dat dit een oneigenlijke vraag is. Het is in het algemeen na 70 jaar immers geoorloofd om uit het archief van een historische persoon te publiceren. U hebt dus niets onoorbaars gedaan. Maar ik stel die vraag meer met een andere bedoeling. Namelijk, als Bavinck de ontwikkeling, die o.a. de Schriftleer in de Gereformeerde Kerken in de laatste halve eeuw kenmerkt, had kunnen weten, zou hij dan zijn fiat daaraan hebben gegeven? Zou hij dan gezegd hebben: ja, dat in nu precies datgene, wat ik intuïtief heb voorzien en ook heb bedoeld? Of zou hij dan misschien gezegd hebben: nee, nu moet ik juist een heel andere brochure gaan schrijven? Nogmaals, de vraagstelling is fictief, maar toch niet zonder zin. Temeer, omdat je vanuit deze vraagstelling, waardoor u zelf zich toch eigenlijk in uw voorwoord ook enigermate laat leiden, dit geschrift van Bavinck nog weer eens anders gaat lezen. Althans zo heb ik het voor een deel, niet uitsluitend, maar wel voor een deel, gedaan.
Waarom heeft Bavinck de brochure niet uitgegeven?
Ik wil in dat perspectief op een paar dingen letten. In de eerste plaats noem ik dan opnieuw het gegeven, dat Bavinck deze brochure niet heeft uitgegeven. Mij dunkt moet daar een bewuste reden voor zijn geweest. Want er werd genoeg druk op hem uitgeoefend om zijn mening uit te spreken. Zeker van de kant van de progressieve jongeren. Maar Bavinck heeft dat toch niet gedaan. Hij heeft zelfs nooit openlijk zich geschaard achter de beweging van deze jonggereformeerden. Waarom niet? Er wordt in het Woord vooraf een verklaring daarvan gegeven, die wijst in de richting van de bijna universele kennis en visie van Bavinck, die hem belette om eenzijdig aan een kant te gaan staan (pag. 12). Daarmee ging ook nog de synthetische instelling van Bavinck gepaard, zoals toen al door Savornin Lohman werd opgemerkt: Bavinck wilde 'bijeen brengen en houden' (pag. 13). Ik denk, dat dat juist is. Maar of het alles verklaart, betwijfel ik.
De brief van Bavinck aan Netelenbos
Zelf zou ik willen wijzen op de brief, die Bavinck schrijft aan Netelenbos, wanneer deze door de kerkelijke organen wordt bedreigd vanwege zijn afwijkende Schriftleer. Netelenbos had aan Bavinck zijn brochure De grond van ons geloof toegestuurd en Bavinck reageert dan daarop goeddeels positief. De brochure had hem weldadig aangedaan door de warmte, waarmee ze geschreven was en door de sterke nadruk, die ze legde op de hoofdzaak, de persoonlijke band des geloofs aan de levende Christus. Bavinck schrijft dan: 'Daarin weet ik me met u een en ik hoop zeer, dat uw bestrijders de kwestie, waar het om gaat, door uw brochure eens recht leren indenken' (pag. 16).
Wat voor Bavinck de 'hoofdzaak' is
Ik denk, dat we hier een antwoord kunnen vinden, waarom Bavinck enerzijds zich aangesproken wist niet alleen door Netelenbos maar ook door het streven van de jongeren, waaraan hij stem gaf, en tegelijkertijd toch ook weerhouden werd om zich daaraan uit te leveren. Mij dunkt is dat te verklaren uit wat Bavinck hier de 'hoofdzaak' noemt, nl. de 'persoonlijke band des geloofs aan de levende Christus'. Die hoofdzaak trof hij niet alleen bij Netelenbos aan, maar hij werd er ook door getroffen. Dat klikte bij Bavinck. Vandaar dat hij ook spreekt over de 'warmte' van Netelenbos' verhaal. Dat was een door het levend geloof gevulde warmte. En daarmee was voor Bavinck het eigenlijke gezegd. Dat maakte hemzelf ook warm. Want uit het vervolg van deze brief blijkt, dat Bavinck niet met Netelenbos helemaal meegaat wat zijn Schriftopvatting betreft. Voor Netelenbos was niet de Schrift, maar het getuigenis van de Heilige Geest de grond van zijn geloof. In feite was dat eigenlijk het hoofdpunt van zijn brochure, die immers ging over die grond van het geloof. Bavinck gaat daarin nu juist niet met Netelenbos mee, dus eigenlijk op het belangrijkste punt van wat Netelenbos heeft willen zeggen. Maar toch overweegt bij Bavinck de positieve waardering. Dat lag aan wat hij zelf als de hoofdzaak zag, namelijk, dat hij aanvoelde, dat het in Netelenbos' ethisch gekleurde Schriftbeschouwing toch in wezen ging om het leven van het geloof in Christus. Daar viel voor Bavinck kennelijk de beslissing.
Tegelijk verklaart dit mijns inziens ook de praktisch-kerkelijke opstelling van Bavinck, die daar direct mee samenhangt. Enerzijds was die gericht tegen wat Bavinck noemt de 'bestrijders' van Netelenbos. Bavinck vond deze bestrijders in de hoek van de rationalistisch denkende orthodoxie, belichaamd in de kerkelijke organen, die Netelenbos precies andersom waardeerden. Zij gingen uitsluitend af op het afwijkend-ethische van Netelenbos' Schriftbeschouwing. Dat was voor hèn de hoofdzaak. Terwijl zij kennelijk geen antenne hadden om wat Bavinck de hoofdzaak vond op te pikken en naar behoren te waarderen. Mij dunkt ligt hier een belangrijke sleutel tot het verstaan van Bavincks negatieve opstelling tegen het optreden van de kerkelijke organen tegen Netelenbos.
Tussen rationalisme en mysticisme
Maar er zit ook een andere kant aan. Bavinck heeft ook een ander gevaar gezien. Namelijk, dat niet alleen bij de rationalistische orthodox-gereformeerden, maar ook bij de progressieve jongeren, deze hoofdzaak werd gemist, althans niet als hoofdzaak werd erkend en doorleefd. En dat het daarom niet alleen maar winst zou zijn, wanneer aan deze beweging van de jongeren ruim baan zou worden gegeven. Dit komt naar voren in de kritische opmerkingen, die Bavinck ook in deze brief aan Netelenbos laat horen. Hij ziet namelijk ook het gevaar van wat hij noemt het 'mysticisme'. Mij dunkt heeft hij daarmee willen aangeven, dat in de lijn van met name de jonge ethischen de mens en zijn gevoelens en inzichten het gaan winnen van de Schrift. Om het kort en krachtig te zeggen: het antropologisch subjectivisme. Het is te begrijpen, dat Bavinck dan wijst op het objectieve van de Schrift, al weet hij, dat in die Schrift de volop schijnende zon (dat beeld gebruikt hij zelf), ik zeg er nu in deze adventstijd bij: de Zon der gerechtigheid ons verlicht en verwarmt. De Schrift dus als het levende Woord van God, dat niet uit ons opkomt, maar tot ons komt en juist daarom de vaste grond van ons geloof is. Dat dat ging ontbreken, dat gevaar zag Bavinck dus ook. En mijns inziens ligt daar ter anderer zijde de diepste reden, waarom Bavinck zich niet met deze beweging van de jongeren kon identificeren. Daarvoor was zijn beoordeling ervan te ambivalent, te kritisch kan ik misschien beter zeggen.
De brochure van ds. J. C. Aalders
Ik haal hier nog een argument bij, waarvan ik niet weet, dat zou nog eens nader moeten worden onderzocht, of het historisch geheel juist is. Ik denk aan een artikel van W. Aalders in het blad Ecclesia (81/14 [1990]) uit de kring van de Vrienden van Kohlbrugge. Daarin schrijft hij over hoe de ontwikkeling is geweest onder die zogenaamde jong-gereformeerden. Zijn vader is J.C. Aalders geweest, die in 1918 de brochure schreef over De critiek der jongeren. Een woord tot de Gereformeerde Kerken. De brochure wordt in het voorwoord meerdere malen genoemd. Volgens W. Aalders, die toen ongeveer tien jaar was, is het zo, dat voor zijn vader de latere ontwikkeling van deze beweging van jong-gereformeerden zeer teleurstellend is geweest, omdat zij steeds meer de richting uitging van een progressieve, op de cultuur gerichte geloofsinstelling, waarbij het levend geloof in Christus, geworteld in de Schrift meer en meer verschraald werd tot een soort gereformeerd cultuurprotestantisme. Zijn vader J.C. Aalders richtte toen al zijn kritiek zowel tegen het orthodoxe rationalisme als tegen deze verschralende progressiviteit. Nogmaals, ik kan niet nagaan, of dit bijna autobiografische getuigenis van W. Aalders een juiste constatering is. Maar ik denk toch wel, dat minstens bovengenoemde tendens er wel inzat. Dat zou betekenen, dat ook naar die kant datgene, wat voor Bavinck de hoofdzaak was, niet onbedreigd was.
De reactie van Bavinck op Aalders
Opmerkelijk is trouwens de reactie van Bavinck op deze brochure geweest, die hij richtte tot ds. Aalders in een persoonlijke brief. W. Aalders, die de brief in bezit heeft, geeft in genoemd artikel een enkele passage daaruit weer. Daarin reageert Bavinck heel positief. Aan het eind schrijft hij dan: 'Ik wensch u moed en kracht toe, en hoop te zijner tijd van mijn sympathie openlijk te doen blijken'. Dat was dus in 1918, terwijl de nu door u uitgegeven brochure uit 1919 is. Kennelijk was in 1918 Bavinck nog van plan om zich inderdaad openlijk uit te spreken, maar is er in 1919 aarzeling bij hem opgetreden. Maar afgezien daarvan, Ds. Aalders ziet dus gevaar aan beide kanten, naar de conservatieve en naar de progressieve kant. En dat onderschrijft Bavinck kennelijk. Ook daaruit zou te verklaren zijn, dat Bavinck tegenover Netelenbos juist op die hoofdzaak de nadruk legt. Heeft hij dat alleen gedaan, omdat hij meende, dat bij Netelenbos die hoofdzaak nog voluit aanwezig was? Of is het zo, dat hij hiermee tegelijk een signaal afgaf, ook richting Netelenbos, om te laten zien, waar het bij alle nieuwere inzichten en ontwikkelingen toch om moet blijven gaan.
Netelenbos en Geelkerken
In dit verband kwam de gedachte bij me boven, dat het misschien wel verhelderend zou kunnen zijn, als Netelenbos in dit opzicht eens vergeleken wordt met Geelkerken, die enkele jaren later min of meer om dezelfde zaak wordt veroordeeld. Maar misschien is dat al gedaan. Die vergelijking moet dan vooral gericht zijn op die z.g. hoofdzaak, waar Bavinck het over heeft. Het vermoeden leeft namelijk bij mij, dat die cultuur-protestantse ontwikkeling, die tegelijk met een verschraling van laat ik het maar noemen de gereformeerde spiritualiteit gepaard ging, bij Geelkerken al veel duidelijker aan het licht is getreden dan bij Netelenbos. Nogmaals, dit is een vermoeden. Ik heb het nooit onderzocht. Maar het lijkt me wel een zaak van belang, juist ook om Bavinck te begrijpen.
De brochure
Nu zou ik me kunnen voorstellen, dat u denkt: legt u nu niet teveel nadruk op die brief van Bavinck aan Netelenbos. Komen in de nu uitgegeven brochure van Bavinck niet andere aspecten naar voren, die op Bavinck een ander licht werpen? Ik kan me voorstellen, dat u die vraag stelt, en daarom wil ik daar nu verder op ingaan. In de eerste plaats is het een belangrijk gegeven, dat deze brochure in November 1919 is geschreven, d.w.z. een half jaar later dan de zojuist genoemde brief. Een verandering in visie bij Bavinck kan dus moeilijk in zo'n korte tijd worden aangenomen. Hermeneutisch, om het zo eens te zeggen, wordt dan belangrijk, of wij de brochure vanuit de genoemde brief interpreteren, of dat we dat juist andersom doen. U voelt wel aan, dat de neiging bij mij in de richting van het eerste gaat. Maar dat is op zich nog niet eens nodig om tot een taxatie van de brochure te komen, die toch dicht in de buurt van die genoemde brief komt.
De brochure vergeleken met De Gereformeerde Dogmatiek
In het voorwoord wordt erop gewezen, dat wat er in deze brochure staat inhoudelijk niet veel verschilt met wat Bavinck eerder in zijn dogmatiek had geschreven. Maar wel is er duidelijk een verschil in toon. Die toon wordt gezet doordat Bavinck de nieuwere ontwikkeling in wetenschap en cultuur memoreert en daarbij telkens vragenderwijs stelt, dat dit toch consequenties heeft voor onze gereformeerde geloofspraktijk en geloofsbezinning op alle terreinen. Met andere woorden, Bavinck weet het nu niet meer zo zeker als hij het in zijn dogmatiek wist. De nieuwere ontwikkelingen zijn uitdagingen, waarop wij als gereformeerden geen of nog geen antwoorden hebben. En dat wordt een steeds dringender zaak. Bavinck spreekt zelfs van een crisis, waarin de Gereformeerde kerken zich bevinden. Al lezende wordt het mij duidelijk, dat de moderne vooruitgang in wetenschap en cultuur voor Bavinck de betekenis krijgt niet alleen van een uitdaging maar zelfs van een normatief criterium, waarnaar wij onze gereformeerde theologie en beginselen moeten richten, althans ze daardoor laten verifiëren. Is dat nu niet een heel andere Bavinck dan die we zojuist aantroffen? In het voorwoord is dit geen vraag, maar wordt het zo gesteld. Men schrijft, dat Bavinck nu 'anders schreef dan bij de voorafgaande bespreking van de zaak- Netelenbos'. Het blijkt, dat het hierin allereerst om de formele schrijfwijze gaat, maar volgens de auteurs spreekt daaruit ook iets van Bavincks andere denkwijze en beleving (pag. 26).
De Schrift en de gereformeerde beginselen
Graag wil ik er iets over opmerken. Mij is in de eerste plaats opgevallen, dat Bavinck in deze brochure in de eerste twaalf pagina's de gereformeerde beginselen aan de orde stelt, en daarna (pas) op pagina dertien en volgende over de Schrift gaat spreken, en dan zegt, dat het daar toch eigenlijk in deze hele crisis omgaat: hoe lezen en verstaan wij de Schrift? Daaruit valt op te maken, dat het vooral die z.g. gereformeerde beginselen waren, die Bavinck hoog zaten en waarvan hij aanvoelde, dat die het niet meer volhielden in die tijd, juist omdat zij niet de kracht en waardevastheid hadden van de Schrift zelf. Hij ging steeds meer zien, dat het in de gereformeerde beginselen om afgeleide waarheden ging, die bleken niet bestand te zijn tegen de wassende vloed van de moderne cultuur. Het ene beginsel na het andere moest sneuvelen tegenover de harde realiteit van de zich ontwikkelende samenleving. Vanuit deze probleemstelling komt Bavinck dan over de Schrift te spreken. We moeten dus goed letten op de invalshoek, die Bavinck hier gebruikt om de Schrift aan de orde te stellen. In feite gaat het om de vraag: hoe verhouden de Schrift en het gereformeerde beginsel zich tot elkaar.
Het onbetwijfeld gezag van de Schrift
Dat verklaart m.i., waarom Bavinck, als hij dan eenmaal zover is, dat hij over de Schrift gaat spreken, inzet met de absolute uitspraak, dat aan het gezag van de Heilige Schrift in christelijke kring niet mag worden getwijfeld. Dat is volgens hem hèt principe van de Reformatie geweest tegenover Rome: Sola scriptura, alleen de Schrift (pag. 54). Het is echter wel opmerkelijk, dat Bavinck dit gezegd hebbende vervolgens niet meer op dat gezag van de Schrift terugkomt, maar gaat spreken over het gebruik en de uitleg van de Schrift. Dit laatste noemt hij een 'andere zaak' dan het Schriftgezag. Het laatste staat vast. Daaraan kan en mag zelfs niet worden getwijfeld. Maar dat eerste, het verstaan van de Schrift dus, daarin is relatieve vrijheid. Daarvan kan ook niet een bepaalde uitleg als onfeilbaar worden beschouwd. Wij zien dan, dat Bavinck verder gaat met alleen over dat verstaan en uitleggen van de Schrift te spreken, waarbij hij onder andere ook de resultaten van de moderne bijbelwetenschap wil opgenomen zien.
De gereformeerde beginselen
Nu vallen mij hierbij drie dingen op. In de eerste plaats gaat het in wat Bavinck hier schrijft niet over wat Bavinck eerder tegenover Netelenbos de hoofdzaak genoemd had, namelijk de geloofsband met de levende Christus. Nee, hier gaat het over de zaken, waar de orthodox-gereformeerde rationalisten zich zo druk mee maakten, de zogenaamde gereformeerde beginselen, die in de praktijk gelijk gesteld werden met de belijdenis en zelfs met de Schrift, ja met Gods eigen Woord. Dat ligt echter voor Bavincks besef op een heel ander niveau. Bij Bavinck blijkt althans steeds meer het inzicht te groeien, dat dit inderdaad niet de hoofdzaak is, maar zich afspeelt op het veel meer secundaire niveau van wat Van Unnik vroeger bij ons op college altijd noemde 'de gereformeerdheidjes'. Daarover blijkt Bavinck steeds meer relativerend te kunnen spreken, met een toenemende openheid voor wat er rondom en zelfs tegenover die gereformeerde wereld zich afspeelde. Mij dunkt deed hij dat en kon hij dat doen, omdat hij juist heel goed wist, wat de hoofdzaak was, nl. die levende geloofsband met de Christus der Schriften. En ik voeg er dan gelijk aan toe: als Bavinck ergens nog steeds een voorbeeldfunctie zou kunnen hebben voor ons, dan wel naar mijn overtuiging in dit opzicht. Ze komt daarop neer, dat wij wat minder absoluut zouden denken en spreken over onze gereformeerde beginselen en dat wij ons wat meer zouden bezighouden met de hoofdzaak, d.i. leven uit het geloof in de Christus der Schriften, waarbij ik dan zelf wel graag met enige nadruk zeg: de Christus der Schriften.
De Schrift als vaststaand uitgangspunt
Een tweede opmerking sluit daarbij aan. Ik zei al, dat het mij opviel, dat het onbetwijfeld gezag van de Schrift ook in deze brochure de inzet is. Maar dat is dan ook alleen de inzet. Verder heeft Bavinck het daar niet meer over. Daar hoor ik twee dingen uit. In de eerste plaats denk ik, dat dit onbetwijfeld en onbetwijfelbaar gezag van de Schrift ook toen voor Bavinck zonder meer vaststond. Zodat hij het alleen maar nog eens hoefde vast te stellen. Meer niet. Hij hoefde dit axioma niet te verdedigen, laat staan het op welke manier ook in twijfel te trekken of zelfs te relativeren.
Later schrijft hij in een kanttekening bij dit concept, dat het in het christelijk geloof om twee wat hij dan noemt 'vaste punten' (pag. 67) gaat: De Schrift en Christus. Die horen dus bij elkaar. Het gaat bij Bavinck inderdaad om de Christus der Schriften. Ze zijn de 'vaste' punten. Die punten staan vast. Daarom zijn ze ook voor Bavinck uitgangspunten. Ook als hij dan vervolgens over de uitleg en het verstaan van de Schrift heel veel kritische vragen gaat stellen, kritisch nl. in de richting van wat de gereformeerden altijd tot nu toe van de Schrift hebben verstaan en in de voor hèn 'vaste' punten van de gereformeerde beginselen hebben vastgelegd.
Het verstaan en het gezag van de Schrift
Maar ik hoor er tegelijk nog iets anders in. Het is toch wel opmerkelijk, dat al die vragen vanuit de moderne wetenschap en cultuur, die Bavinck stelt, volgens hem kennelijk niet dat gezag van de Schrift raakt maar alleen de verstaanbaarheid ervan. Zelf krijg ik, als ik dit lees, de indruk, dat die vragen toch wel dermate dringend zijn, dat echt niet alleen de uitleg maar ook het gezag van de Schrift in het geding komt. Voor Bavinck is dat kennelijk niet zo. Althans, hij maakt dan onderscheid tussen het normatieve en het historische gezag van de Schrift. Het eerste heeft met het nog steeds geldende gezag van de Schrift te maken, het tweede wordt bepaald en beperkt door de tijdgebonden, culturele context van de Schrift.
Gaat Bavinck niet te ver?
Ik weet niet, of deze onderscheiding echt verhelderend is. Maar afgezien nog daarvan, als ik dan lees, wat Bavinck onder die tijdgebonden context verstaat, begin ik het toch wel wat bedenkelijk te vinden, althans komt dan de vraag bij mij boven, of dit toch ook niet ergens dat door Bavinck genoemde ontwijfelbare gezag van de Schrift raakt. Want tot die tijdgebonden context rekent hij niet alleen het wereldbeeld en de kosmogonie en de natuurbeschrijving in de Schrift, maar ook de profetie en zelfs Jezus in zijn gelijkenissen en hoe het Nieuwe Testament over de moraal spreekt en de uitleg van de bergrede (pag. 61 v.). Mijn indruk is, dat er hier bij Bavinck zelf een vermenging plaatsvindt van wat de Schrift leert en wat de gereformeerde beginselen ervan gemaakt hebben. Want hij stelt dan bijvoorbeeld de nieuwtestamentische uitleg van de bergrede gelijk met het algemeen kiesrecht en het huismanskiesrecht, waar Kuyper op mikte en de verplichte verzekering en de anti-revolutionaire visie op de verhouding van staat en maatschappij.
Mij dunkt raakt Bavinck zelf hier ook even de koers kwijt, of beter gezegd, hier blijkt, hoe ook Bavinck zelf nog in een neo-calvinistisch-kuyperiaanse blikvernauwing deelt. Datzelfde merk ik op, wanneer hij de ups and downs van de cultuur en de kerk, in casu van de Gereformeerde Kerken in relatie tot de cultuur en de crisis, waarin deze kerk hierdoor is terechtgekomen, verklaart uit de voortgang van de tijd. Dat hoort er nu eenmaal bij. Zo is het altijd al geweest (pag. 42). Dus laten wij ons niet te bezorgd maken. Ik hoor dan een Bavinck spreken, die tot op dat moment zich altijd goed heeft kunnen thuis voelen in het neocalvinistische cultuur-optimisme van Kuyper.
Bavinck soms wel, soms niet herkenbaar
Merkwaardig vind ik dat, omdat het bij mezelf tot gevolg heeft, dat ik, als ik dit geschrift lees, het ene moment me veel dichter bij Bavinck zie staan dan het andere moment. Dat ambivalente zal ook wel aan mij liggen, maar zeker ook aan Bavinck. Op het ene moment spreekt hij vanuit het hart van het geloof, 'de hoofdzaak', dat ook het hart van het gereformeerde geloof is als het goed is, en op het andere moment ademen zijn woorden een typisch kuyperiaanse geest. Dus, met andere woorden, als Bavinck wel begint met het vaststellen van het gezag van de Schrift, maar dan vervolgens uitgebreid laat zien, hoe de moderne vragen niet meer kloppen op het gereformeerde verstaan van de Schrift, en in het positief waarderen van die moderne vragen heel ver gaat, is het wel te begrijpen, dat door anderen later dit is verwerkt op een manier, waarop het gezag van de Schrift wèl in het geding kwam en onder die moderne vragen zelfs in niet geringe mate ging lijden. Het is nogal wat, dat Bavinck zelf op een gegeven moment tot de uitspraak komt, dat alles in de Schrift 'historisch' is, waarmee hij bedoelt, dat alles staat in een historisch bepaalde en beperkte context (pag. 58-60). Kennelijk is dat ook een kant van Bavinck geweest, met name in zijn laatste periode. Wij komen dit niet alleen in deze brochure tegen, maar ook in zijn lezing, die hij houdt voor zijn collega's professoren (pag. 77). Ik voeg hier gelijk opnieuw de opmerking aan toe, dat het betekenisvol kan zijn, dat hij dit soort gedachten niet aan de openbaarheid prijs gaf. Het bleef of in portefeuille öf in de besloten kring van de collega's. Was dat, omdat Bavinck besefte, dat hij daardoor eveneens in verdenking kon komen bij het kerkvolk, maar intussen toch op geschikte momenten zich eerlijk wilde uitspreken? Of is het zo, dat hij deze gedachten voorlopig voorzag met een vraagteken, met name als het erom ging, hoe de gereformeerde theologie deze uitdaging van de tijd moest tegemoet treden?
Vragen voorlopig zonder antwoord
Daarmee kom ik tot een laatste opmerking. We wezen er al op, dat in het voorwoord wordt gezegd, dat de toon, die Bavinck in deze brochure aanslaat een andere is dan in zijn Gereformeerde Dogmatiek. Daar waren het stellingen en uiteenzettingen, hier zijn het vragen. Ik denk, dat dat juist is. Maar hoe moeten wij dat taxeren? Ik denk, dat dat erop wijst, dat Bavinck de vragen, die vanuit de cultuur van die tijd aan de gereformeerde theologie werden gesteld, niet zo gemakkelijk meer wist te beantwoorden dan hij vroeger in zijn dogmatiek had verondersteld. Er ontstond een toenemende verlegenheid in Bavincks denken. Dat kan ermee te maken hebben, dat al hield de gereformeerde leer van vroeger hem misschien nu wel meer dan ooit bezig, hij nu geen lange uiteenzettingen en overtuigende oplossingen meer biedt, maar de vragen liever voor zichzelf overwoog als vragen, voorlopig zonder antwoorden. En dan met de toenemende behoefte om deze vragen met anderen te delen, niet met iedereen maar met anderen, van wie hij vermoedde, dat zij ook met diezelfde vragen zaten. Gereformeerde theologiebeoefening vragenderwijs dus, waar bij de vragen niet gelijk ook het antwoord ingesloten werd, zoals dat tot nu toe altijd was gebeurd. Want die antwoorden waren bij Bavinck nu juist weer opnieuw vragen geworden.
Een gedeelde verlegenheid
Ik moet erkennen, dat dit een van de dingen is, die mij bij het lezen van dit geschrift het sterkst hebben aangesproken. Ik denk, dat dat komt, omdat ik diezelfde verlegenheid deel. Dat heb ik twee jaar geleden ook al gezegd, en zo is het nog steeds wat mij betreft. Ook herken ik er iets van, dat als je dan toch bezig bent om vragen te stellen aan je eigen traditie, datje dan die vragen niet zo klein en onschuldig mogelijk houdt, maar dat je ertoe komt om ze zelfs enigszins aan te dikken zodat je aan anderen zelfs de indruk geeft te denken, dat de moderne tijd bezig is om heel ons gereformeerde geloof van tafel te vegen. Zo verklaar ik die uiterst positieve uithaal, die Bavinck geeft bij het opsommen van wat de moderne wereld ons allemaal heeft te bieden, en waar wij met ons achterlijk gereformeerd Schriftgeloofje alleen maar met de mond vol tanden bij staan.
Protest tegen de gereformeerde zelfverzekerdheid
Mij dunkt moetje dat zien tegen de achtergrond van de situatie waarin Bavinck kerkelijk verkeerde. Hij wil de zelfvoldane, gereformeerde alles-weter eens goed wakker schudden, en laten merken, dat hij wel denkt dat hij met zijn gereformeerde beginselen de hele wereld in zijn zak heeft, maar in feite geen been heeft om op te staan. Nu, ik zou zeggen, daar kunnen ook vandaag nog een heleboel doorgewinterde orthodox-gereformeerden naar luisteren en een heilzame schrik bij oplopen. (Maar onder u tref ik dit slag mensen steeds minder aan en moet ik dus nu een andere richting uitkijken). Maar afgezien daarvan: het laatste woord is dat natuurlijk niet. Of ik kan het beter andersom zeggen. We moeten in dit alles wel bedenken, dat het alleen vragen zijn, die Bavinck hier stelt, en dat hij geen antwoorden geeft. Ik bedoel daarmee, dat Bavinck niet zover gaat, dat hij een alternatief gereformeerd program gaat ontwikkelen om te laten merken, dat hij het weer is gaan weten en zeker van zijn zaak is. Dat hadden velen wel graag gewild, maar dat doet Bavinck mijns inziens bewust niet. Waarom niet? Ik vermoed, maar u merkt dat het van mijn kant ook niet meer dan een vermoeden is, ik vermoed dus, dat Bavinck niet alleen niet de antwoorden wist te geven vanuit de traditie, waarin hij stond, maar ook, dat hij ze vooralsnog niet wilde geven, omdat hij ervan overtuigd was, dat een werkelijk alternatief, waarvan hij als enige mogelijkheid de ethische theologie beschouwde, geen soelaas bood in zijn verlegenheid. Want wat schiet je ermee op om van het ene systeem in het andere terecht te komen, van wat Bavinck zelf zou noemen van het rationalisme naar het mysticisme, van een Schriftgebonden theologie naar een cultuurprotestantisme, waarin de mens het zelf voor het zeggen krijgt. Mij dunkt, heeft Bavinck ergens vermoedt, dat het dan die kant zou uitgaan. En dat was het ook niet, wat hij zocht.
Het latere alternatief
Nu kom ik weer terug bij mijn inleiding. Ik heb bij het lezen van dit geschrift mij het meest op dit laatste punt bij Bavinck thuis gevoeld. En ik denk, dat de latere ontwikkeling in de theologie van de Gereformeerde Kerken niet aan het gevaar ontsnapt is om aan de verlegenheid van Bavinck zich te ontrukken en dus wel tot een alternatief is gekomen, waarvan ik dus meen, dat Bavinck daar niet naar verlangd heeft. Maar ik heb overigens wel de indruk gekregen, dat u, gezien het door u geschreven voorwoord ook bescheiden wilt blijven, meer dus in de lijn van Bavinck, en daar ben ik gewoon blij om. Ik bedoel dan vooral wat u schrijft op blz 25: 'Bavincks ontwerp is boeiende lectuur omdat het geschreven is vanuit een sterk besef van dit spanningsveld, (namelijk tussen orthodoxisme en modernisme), waaraan geen enkele protestantse theologie, ook niet de huidige, zich mag onttrekken'. Daar kan ik het helemaal mee eens zijn en ik hoop daar ook lering uit te trekken voor mezelf.
Dr. C. Graafland (1928), is emeritus bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond en docent gereformeerde godgeleerdheid en geschiedenis van het gereformeerd protestantisme aan de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Adres: Anna van Hensbeeksingel 235, 2803 LT Gouda.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1995
Radix | 40 Pagina's