Dr. Abraham Kuyper over het huisgezin 1
1. Inleiding
Dr. Abraham Kuyper heeft veel over het gezin geschreven. Het eerste wat daarbij opvalt, is de grote liefde en waardering waarmee hij over het gezin, of het 'huisgezin' zoals hij dat noemde, schreef. Zijn aandacht voor het huisgezin stond niet los van zijn verdere denkwerk. Integendeel, zijn opvattingen over het huisgezin zijn alleen te begrijpen als ze geplaatst worden binnen het kader van zijn verdere denken. In het hierna volgende zal eerst aan de orde komen welke uitgangspunten van belang zijn in Kuypers denken over het huisgezin (2.). Daarna zullen enkele concrete uitwerkingen van Kuypers ideeën over het huisgezin besproken worden (3). Het laatste gedeelte is gewijd aan de discussie van de gegevens (4.). Kuypers algemene theoretische kader zal niet besproken worden, maar wel zal ingegaan worden op de rol die dat speelde in Kuypers visie op het huisgezin. Verder zal er aandacht zijn voor enkele gegevens uit de gezinsgeschiedenis, enkele concrete uitwerkingen van Kuypers ideeën en een confrontatie van Kuypers opvattingen met die van een tijdgenoot.
2. Uitgangspunten
Van belang voor Kuypers beschouwingen over het huisgezin zijn in de eerste plaats zijn theorie over de gemene gratie en in de tweede plaats zijn organisch denken over de maatschappij. In paragraaf 2.1. tot en met 2.4. komt dat aan de orde. In paragraaf 2.5. wordt ingegaan op Kuypers ideeën over het private en het publieke leven.
2.1. De oorsprong van het huisgezin en de werking van de gemene gratie
Het huisgezin is volgens A. Kuyper ingesteld, nog voordat er sprake was van de zondeval. Of zoals Kuyper ook wel schreef: het huisgezin is gefundeerd in de natuur. Het woord natuur verwijst dan naar de schepping zoals die bestond voor de zondeval. Door de zondeval is het huisgezin bedorven. Na de zondeval is het vooral de gemene gratie die een grote invloed heeft op de ontwikkeling en de dagelijkse praktijk van het gezinsleven.
'Dankzij de gemene gratie bezat het huisgezin de veerkracht om zich na de zondeval opnieuw op te richten'.2
Het huisgezin behoort tot de natuurlijke verschijnselen waarop de gemene gratie 'behoudend en terzijde' inwerkt. Door de gemene gratie wordt het huisgezin tegen 'ganselijk verdorren' behoed. Deze fundering van het huisgezin bepaalt ook de plaats van het huisgezin tegenover andere maatschappelijke instellingen. Zo is bijvoorbeeld de overheid niet gefundeerd in de natuur, maar pas ontstaan na de zondeval en gefundeerd in de gemene gratie.
2.2. Zuiverheid en roeping van het huisgezin
Kuyper constateerde verschillende graden van zuiverheid in het gezinsleven:
1. Het gezinsleven dat door de zonde tot karikatuur is geworden.
2. Het gezinsleven dat niet tot hoge adel is opgebloeid, maar dat toch nog een tamelijke zuivere vorm vertoond. Die zuiverheid is dan dankzij de zegen van de gemene gratie.
3. Het geheilige gezinsleven, ofwel het christelijke gezinsleven. Dit gezinsleven wordt gezegend door de gemene gratie maar ook door de particuliere gratie.71
Het christelijke gezinsleven staat kwalitatief hoger dan de andere gezinnen. De christelijke zede werkt de grondtrekken van het gezin 'edeler' en 'fijner' uit. Het huisgezin heeft een burgerlijke en een geestelijke roeping.4 Het is de burgerlijke roeping van het huisgezin om de onderlinge relaties, of grondbet rek kingen zoals Kuyper dat noemde, zuiver te houden. De gemene gratie zorgt ervoor dat de burgerlijke roeping in stand wordt gehouden. De particuliere gratie zorgt ervoor dat de geestelijke roeping van het gezin in stand wordt gehouden. Wat houdt die geestelijke roeping nu in? Het huisgezin is volgens Kuyper, krachtens de scheppingsordinantie, ook bestemd tot instrument van gezamenlijke godsverering. In dit verband spreekt hij ook over het huisgezin als een huiskerk. Een huisgezin kan aan de burgerlijke roeping voldoen zonder huiskerk te zijn. Dan wordt aan de geestelijke roeping geen gehoor gegeven. Ook kan een gezin zich stipt als huiskerk gedragen en daarmee aan de geestelijke roeping voldoen zonder dat aan de burgerlijke roeping wordt voldaan. Wanneer het huisgezin leeft naar de roepingen die het heeft, dan raken de twee terreinen van de particuliere en de gemene gratie elkaar in het gezinsleven, zoals ze elkaar ook raken in het persoonlijke leven van de gelovige.
2.3. Geschiedenis van het huisgezin
De visie van Kuyper op de manier waarop de gemene gratie inwerkt op het huisgezin, is terug te vinden in de manier waarop hij de historie van het huisgezin beschrijft. De al eerder genoemde graden van zuiverheid die Kuyper aantrof in het gezinsleven, zijn binnen een maatschappij te ontdekken maar ook in de historie.5 Heel duidelijk komt Kuypers visie op de historie van het huisgezin uit in de bijlage van het program van de Anti-Revolutionaire Partij: 'Anti-revolutionair ook in uw huisgezin'. Daarin schrijft hij onder meer het volgende:
' . . . Het huisgezin was noch in de heidenwereld, noch onder de mohammedanen, ooit tot zijn recht gekomen: en 't proces 't welk het huisgezin in zijn opgaande beweging doorliep teekende zijn spoor vanuit Ur der Chaldeeën en over de kruisplek van Golgotha, om eerst met de steeds zuiverder uitzuivering van het belijden van den Christus, ten slotte in landen van het gereformeerde type tot zijn zuiverste uitdrukking te geraken.'6
Opvallend is vooral dat Kuyper de ontwikkeling van het huisgezin beschrijft als een proces van een steeds verdergaande opgaande lijn van ontwikkeling. Toch is Kuyper niet alleen maar optimistisch over de ontwikkeling van het huisgezin. Eeuwenlang was volgens Kuyper de toestand van het huisgezin vooruitgegaan, maar zijn eigen tijd gaf hem veel zorgen:
' . . . Dusver had men ontwikkeling, ontplooiing, zuivering waargenomen. Edoch, sinds een zeventig, tachtig jaren is er niet slechts stilstand in dat proces gekomen, maar gleed het huisgezin weer terug; zonk het naar lager; verloor het merkbaar zijn glans.'7
Deze teruggang van het huisgezin was vooral te wijten aan de invloed van liberale ideologie van de Franse Revolutie, waarover meer in de volgende paragraaf.
2.4. Huisgezin en maatschappij als organisch geheel
Kuyper constateerde dat sinds de Franse Revolutie het huisgezin van buitenaf aan bederf onderhevig was. Met het oog op dat bederf achtte hij bezinning noodzakelijk. Die bezinning was niet alleen van belang voor het gezin als zodanig, maar voor de hele maatschappij. Tegenover de liberale revolutionaire maatschappij-opvatting, die de maatschappij zag als bestaande uit individuen, plaatste Kuyper het organische denken over de maatschappij. Hij omschreef dat als volgt:
'God levert voor elk land en elke stad een stel mensen, die als delen van een groot raderwerk, mits behoorlijk in elkaar gezet, een kunstig organisch geheel zullen vormen.' 8
Binnen de samenleving karakteriseerde Kuyper het huisgezin als:
' . . . een kunstig instrument in Gods hand, om aan mensen al zulke hebbelijkheden, gezindheden en eigenschappen in te prenten die niet in hen gemist kunnen worden, zal eronder die mensengroep, onder die massa personen een ordelijke maatschappij en een geregeld staatsleven opkomen.'9
Binnen deze visie is een achteruitgang in het huisgezin, onlosmakelijk verbonden met een achteruitgang in de maatschappij. Niet alleen de maatschappij maar ook het huisgezin zelf werd door Kuyper omschreven als een organisch geheel. Heel duidelijk maakt hij dat door het huisgezin te vergelijken met een zieke man.10 Wanneer we iemand die ziek is willen helpen, aldus Kuyper, dan doen we er goed aan een dokter te roepen die verstand heeft van het menselijk lichaam, die weet hoe de werking van het lichaam behoort te zijn, die kan ontdekken waar de storing zit en die een middel weet om de storing op te heffen. Op deze manier presenteert Kuyper zijn eigen analyse van het gezinsleven. Hij ontleedde het huisgezin in zijn delen, van die delen beschreef hij hoe ze moesten werken, toonde aan waar het mis zat en wees de weg naar herstel. Zie verder paragraaf 3.1.
2.5. Het private en het publieke leven
De thema's die in de vorige paragrafen aan de orde kwamen zijn binnen het denken van Kuyper niet onbekend. Maar in Kuypers beschouwingen over het gezin en maatschappij speelt nog een andere notie mee, zij het dat die van een andere orde is dan de eerder genoemde. Bedoeld wordt hier zijn opvatting dat er tweeërlei leven is. Een leven dat een meer particulier karakter draagt, in het gezin, in de familie met de kinderen. En bijna geheel daarbuiten, een leven wat een meer publiek karakter draagt.
Deze verschillende levensterreinen vragen elk verschillende talenten die volgens Kuyper in de regel samen blijken te vallen met het soort verschil tussen man en vrouw. Het private was dan het terrein voor de vrouw, het publieke het terrein voor de man. Hoe kwam Kuyper tot deze stelling?11 Het uitgangspunt van Kuyper is dat God man en vrouw verschillend geschapen heeft. Het verschil tussen man en vrouw komt niet alleen tot uiting in het lichamelijke maar ook in het psychische:
' . . . De vrouw is buigzamer, plooibaarder dan de man, maar weet juist in de golving van haar buigzaam gevoel een stroming van krachtiger leven te doen opkomen dan waarover de man met zijn ijzeren wil, zijn peilend denken en zijn krachtige arm beschikt.'12
Vanuit het gegeven dat God man en vrouw verschillend geschapen heeft, maakt Kuyper een voor zijn betoog heel belangrijke tweede stap. Hij stelt namelijk de vraag of er voor de man en de vrouw die toch zo verschillend zijn, ook geen verschillende taak is weggelegd.13 Deze vraag beantwoordt hij zelf met de constatering dat mannen en vrouwen feitelijk vaak andere taken hebben. Impliciet trekt hij dan de conclusie dat mannen en vrouwen onbekwaam zijn om eikaars taken uit te voeren. Hij illustreert dat met onder andere de volgende voorbeelden:
' . . . Een leger van vrouwen zou tegenover een leger van mannen geen ogenblik kunnen bestaan. Het zou tekort schieten in kracht, in doorzettingsvermogen en in handhaving van 't beleid... Dit taakverschil nu bepaalt zich niet tot het oorlogsveld. Een vrouwelijke brandweer zou heel een stad in gevaar brengen.'14
De conclusie van Kuyper is dat er tweeërlei leven is, het private en het publieke. De plaats die de vrouw in het private inneemt noemt hij: 'de eerepositie van de vrouw'. Daarna vervolgt Kuyper zijn betoog als volgt:
' . . . Met dit uit de historie en ervaring verkregen resultaat stemt nu wat ons in de heilige schrift is geopenbaard overeen.'15
Kuyper wijst op Genesis 2,28 waar geschreven staat dat Eva een hulpe voor Adam was, dat is schijnbaar verlagend voor de vrouw maar in Genesis 2,24 staat dat de man zijn vader en moeder zal verlaten en zijn vrouw aanhangen. Hier, zo zegt Kuyper, wordt de vrouw het middelpunt. Ook na de zondeval wordt in de Heilige Schrift de erepositie van de vrouw niet uit het oog verloren. De vrouw verleidde de man in het paradijs zodat hij viel, maar in Bethlehem is het de vrouw die het Heilige Kind mag baren. In Israël bleef de vrouw steeds haar erepositie gegund. Ze stond als moeder gelijk aan de man als vader, in de wet van Sinaï. De vrouw van Spreuken 31 laat ons zien hoe de vrouw kan schitteren in het private. Christus heeft zich volgens Kuyper ook in zeer besliste zin over de positie van man en vrouw uitgelaten en hierbij het soortverschil en onderscheid tussen beiden als uitvloeisel van Gods heilige ordinantie voorgehouden. Hij noemt dan als bewijs dat Christus zijn discipelen erop wees dat God de mens in den beginne heeft gemaakt als man en vrouw (waarschijnlijk doelt Kuyper dan op het gedeelte in Matth. 19 waarin Christus met de Farizeeën spreekt over de echtscheiding). In het eeuwige leven valt het soortverschil tussen man en vrouw weg, in het eeuwige leven is er de mens (Matth. 22 : 24 en verder). Het apostolische getuigenis zou deze verklaring van Jezus nader hebben toegelicht. In Col. 3 : 1 1 wordt gesproken over het wegvallen van onderscheidingen tussen mensen in Christus. In Gal. 3 : 28 wordt dit wegvallen van het onderscheid ook betrokken op man en vrouw. Volgens Kuyper slaan ook deze teksten alleen op het eeuwige leven. Kuyper verwijst in dit verband ook nog naar de tekst in de brief aan Corinthe waarin staat dat de vrouw in de gemeente moet zwijgen. Hier op aarde blijft de regel van kracht dat de man het hoofd van de vrouw is en dat de vrouw haar man onderdanig moet zijn (Ef. 5 : 22; Col. 3 : 18; 1 Petr. 3 : 10). Het huisgezin, het private, is voor Kuyper het terrein waarop het leven van vrouwen zich behoort af te spelen. De vrouw die zich op het terrein van de man wil bewegen, houdt zich niet aan de door God gegeven orde. Naast het private en het publieke, signaleert Kuyper nog een derde terrein. Een 'tussen terrein'. Dit is het terrein waarop het mannelijke en het vrouwelijke zich dooreenstrengelen; namelijk, de hygiënische, pedagogische, philantropische en de artistieke sfeer. Op deze terreinen voelt de man zich verlicht als een deel van de taak van hem op de vrouw overgaat. Dit tussenterrein heeft bij Kuyper niet dezelfde status als het publieke en het private leven. Hij presenteert het als een uitzondering op de regel dat er twee terreinen zijn.16
3. Enkele concrete uitwerkingen van de uitgangspunten van Kuypers denken over het huisgezin
Na deze uiteenzettingen ligt het voor de hand om te vragen waar deze uitgangspunten in de praktijk toe leidden. Welke concrete uitwerkingen gaf Kuyper aan zijn ideeën, welke betekenis hadden ze voor zijn stellingname ten aanzien van concrete vragen in zijn tijd? Hieronder zullen puntsgewijs enkele zaken aan de orde komen.17 In paragraaf 3.1. komen enkele uitwerkingen van de organische verhouding tussen huisgezin en maatschappij aan de beurt, daarna volgt paragraaf 3.2, over het ongehuwde leven en paragraaf 3.3. over de kiesrechtkwestie.
3.1. Huisgezin en maatschappij als organisch geheel
In een compleet huisgezin dat normaal ontwikkeld is, vinden we door alle tijden heen en in alle oorden van de wereld vijf verschillende verhoudingen. De verhouding tussen:
1. ouders en kinderen,
2. man en vrouw,
3. broers en zussen onderling,
4. hen die dienen en hen die gediend worden en
5. eigen en vreemd.
Elke verhouding heeft volgens Kuyper zijn eigen betekenis voor de opbouw van de maatschappij. Alles wat voor de opbouw van de maatschappij nodig is, is in de verhoudingen binnen het huisgezin te vinden. Hieronder volgt slechts een klein gedeelte van de uitvoerige analyse van Kuyper. Op deze plek is het goed om even in herinnering te brengen dat Kuyper zelf zijn analyse vergeleek met het werk van een dokter die zich bezig houdt met een zieke man. Dat wil zeggen dat hij het huisgezin aangetast zag door de slechte invloed van de ideologie van de Franse Revolutie. Zie hiervoor paragraaf 2.4.
3.1.1. De verhouding tussen ouders en kinderen18
Van zijn vader leert het kind de zin voor gerechtigheid, want de vader is in huis de persoon die straft. De moeder, de kinderjuffrouw, de dienstbode straffen ook wel, maar het kind krijgt er al heel gauw 'den neus van', dat deze alleen straffen als vader er niet bij is, in zijn plaats, naar zijn opdracht, en in zover vader dit goedkeurt. De omgang met vader leert het kind ook eerbied voor het gezag. Van de moeder leert het kind weer andere deugden. Moeder is in huis de kweekster van de constitutionele rechten, opkomende voor wat teder is en billijk en zwak. Bij 'vader' is het recht en bij 'moeder' zijn de billijkheden. Aan de 'moeder' hebben Amerika en Europa dan ook hun zin voor burgervrijheid te danken. 'Vader' is de koning, maar 'moeder' is een macht van Godswege ter tempering van het hoge gezag waar het onrecht plegen zou, aan 'vader' toegevoegd. Zoals een moeder bij een vader opkomt voor haar volkje (kinderen), zo komt de Staten-Generaal tegenover de overheid op voor de belangen van het volk. De kinderen hebben hun ouders te eren, uitsluitend op grond van Gods gebod, onverschillig of vader en moeder hun plichten nakomen of niet. Maar onder invloed van de revolutie gaat men er vanuit dat het van vaders gedrag afhangt of zijn zoon hem al dan niet zal moeten eren.19
3.1.2. De verhouding tussen man en vrouw20
Er zijn volgens Kuyper drie grote zedelijke krachten, die uit de verhouding man en vrouw aan de staat ten goede komen. Het onderlinge vertrouwen, de wederzijdse inschikkelijkheid en het solidaire eerbesef.Vooral het eerste vindt Kuyper zeer belangrijk. Hij noemt dat het cement van de staat. Echtbreuk, hoererij en alle zonden der onkuisheid brengen rechtstreeks de welstand van de staat in gevaar, omdat ze een geslacht leveren waaruit de trouw weg is, dat alle inschikkelijkheid verloren heeft en van geen eerbesef meer weet.
3.1.3. De verhouding tussen hen die dienen en hen die gediend worden21
Kuyper rekende degenen die dienen nadrukkelijk tot het huisgezin. In Kuypers tijd waren er veel huisgezinnen zonder dienenden, maar zo zegt Kuyper: 'Ieder voelt en tast dat tot een huisgezin in zijn volle ontwikkeling wel terdege ook het dienstpersoneel behoort.' Belangrijk in deze verhouding is het dienen. De een moet de ander dienen met wat hij kan, en zich laten dienen met wat de ander beter kan dan hij. Juist door dit ineensluiten en in elkaar passen ontstaat de organische maatschappij. De beginselen van de franse revolutie hebben hun slechte invloed ook op de verhouding tussen hen die gediend worden en hen die dienen. Een uiting van die slechte invloed noemt Kuyper het gebruik van het woord 'betrekking'. Wanneer de booien tegen elkaar gaan zeggen dat ze geen 'dienst' hebben maar een 'betrekking', noemt Kuyper dat tegen de natuur, onchristelijk en allerfataalst voor de samenleving. Als degenen die gediend worden de dienst van hun dienstboden gaan zien als een betrekking, dan worden ze juist daardoor in plaats van 'organen van het gezin' looninstrumenten. En daarmee is een van de kostelijkste krachten geknakt die het organisch verband van staat en maatschappij in stand hielden.
3.2. Het ongehuwde leven
Kuyper konstateerde met afkeuring dat in zijn tijd veel mensen niet tot een huwelijk kwamen. Hij zag de hang naar weelde als een belangrijke oorzaak van dit ongehuwd blijven. Een gezin stichten kost geld. De hang naar weelde zag Kuyper bij jonge mannen en bij jonge vrouwen. Deze toestand was daarom zo ergerlijk omdat veel jonge mannen:
' . . . voor geen gering deel vergoeding van hun gemis zoeken bij de oneerbare vrouw en de eerbare jongedochters zich verstoken zien van kinderweelde en moedervreugde, en hiermede van huwelijksgeluk.. .'22
In punt 2.5. is al naar voren gekomen dat Kuyper de taak van de vrouw zag in het private en de taak van de man in het publieke. Het leven in een ongehuwde staat werd door Kuyper daarom onnatuur genoemd. Bij de vrouw leidt deze onnatuurlijke toestand tot het zoeken en grijpen van een andere levensbezigheid. Er zijn vrouwen die dit dan in het intellectuele zoeken. Maar volgens Kuyper:
' . . . verbreekt het eenzijdige intellectuele de harmonie van de vrouwelijke natuur, die in haar gevoelsrijkdom schitterend, geen suprematie van het intellect gedoogt.'23
Wanneer een ongehuwde vrouw bezigheden zocht, dan karakteriseerde Kuyper dat als het vinden van een gedeeltelijke vergoeding voor wat het ongehuwd zijn aan haar vrouwelijke existentie misgunde.24 Het werk van ongehuwde vrouwen of vrouwen zonder kinderen op wat Kuyper het 'tussenterrein' noemde, noemde hij een onnatuurlijk verschijnsel. Het meest geschikt om op dit terrein op te treden vond hij de huismoeder.25
3.3. De kiesrechtkwestie
In de tijd dat Kuyper politiek actief was is in Nederland de vraag aan de orde geweest wie er nu in Nederland stemrecht mocht hebben. Daarover bestond geen overeenstemming. Slechts een klein gedeelte van de mannelijke bevolking bezat het zogenaamde 'censuskiesrecht'. Aan het einde van de vorige eeuw werden, vanuit de socialistische hoek, voorstellen gedaan om te komen tot een algemeen kiesrecht. Daarmee werd in eerste instantie bedoeld het verlenen van kiesrecht aan alle volwassen mannen in Nederland. In dezelfde tijd kwam ook de roep om het kierrecht voor vrouwen. Er ontstonden in Nederland verschillende verenigingen die zich vanuit verschillende achtergronden inzetten voor het verwerven van vrouwenkiesrecht. De Anti-Revolutionaire Partij werd dus geconfronteerd met verschillende met elkaar verweven vragen. Namelijk: 'Hoe moet het kiesrechtstelsel in Nederland eruit zien?' en 'Is het gerechtvaardigd dat de vrouw stemrecht krijgt?' Deze vragen zijn voor ons interessant omdat de anti-revolutionaire stellingname rechtstreeks te maken had met Kuypers visie op het huisgezin. Vanuit Kuypers organische visie op de maatschappij is het te begrijpen dat hij zich verzette tegen een kiesrecht dat toegewezen werd aan individuen. Het individuele kiesrecht werd gezien als een uiting van het individualisme dat zo'n verderfelijke invloed had op de maatschappij. De Anti-Revolutionaire Partij pleitte er dan ook voor dat het kiesrecht zou worden toegekend aan gezinshoofden. In 1907 verscheen dat officieel in het programma van de partij. Later kwam daarbij het kiesrecht voor weduwen, omdat die ook gezinshoofd zijn. Opmerkelijk genoeg, werd het kiesrecht voor vrouwen, 'krachtens beginsel gewraakt', ofwel om principiële redenen afgewezen. De reden die Kuyper daarvoor aanvoerde was dat er tweeërlei reden was. Het private en het publieke. Dit was een door God ingestelde orde. De politiek behoorde nu juist bij uitstek tot het publieke terrein, en daarmee tot het terrein van de man. De roep om het vrouwenkiesrecht schreef Kuyper toe aan:
1. het individualisme van de Franse Revolutie;
2. de eenzijdigheid en forsheid van optreden die aan de anglosaksische vrouw eigen is en
3. de toename van het aantal ongehuwde vrouwen.26
De opvatting dat het leven in twee delen uiteenvalt, namelijk het private en publieke, was wel het belangrijkste maar niet het enige argument van Kuyper om tegen het vrouwenkiesrecht te zijn. In het boekje De eerepositie der vrouw komt aan het einde van zijn betoog ineens als laatste argument naar voren dat bij algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen een stemming weieens op een volstrekte nederlaag voor de mannen zou kunnen uitlopen. Er zouden dan namelijk meer mannelijke dan vrouwelijke kiezers zijn.27
4. Discussie
In de discussie worden eerst enkele gegevens uit de gezinsgeschiedenis naar voren gehaald (4.1). Het tweede gedeelte handelt over de waardering die Kuyper had voor het huisgezin (4.2). In het daarop volgende gedeelte, paragraaf 4.3., wordt ingegaan op de manier waarop Kuyper omging met Bijbelse gegevens, daarna volgen nog een paar korte opmerkingen over de manier waarop Kuyper zijn ideeën concreet uitwerkte (4.4.), en als laatste komt kort aan bod dat Kuyper op bepaalde punten niet overeenstemde met zijn tijdgenoot dr. Herman Bavinck.
4.1. Het huisgezin in Kuypers tijd, enkele gegevens uit de gezinsgeschiedenis
Kuyper vond dat het huisgezin sinds de franse revolutie haar glans aan het verliezen was. Zie paragraaf 2.3. en 3.1. Dat impliceert dat hij veranderingen ten aanzien van het huisgezin constateerde. De vraag komt op of Kuyper terecht sprak van veranderingen in het gezinsleven. In dit verband is het zinvol om in te gaan op de geschiedenis van het gezinsleven in Nederland. De laatste tijd bestaat daar erg veel belangstelling voor. In 1985 verscheen een bundel onder redactie van prof. dr. G. A. Kooy over het gezinsleven in Nederland de laatste 400 jaar.28 Kooy stelt vast dat de beschikbare gegevens op dit moment te beperkt zijn om een integraal overzicht te geven van het nederlandse gezin in deze periode. Toch blijkt er onder historici en gezinssociologen — ondanks grote verschillen in visie op de geschiedenis — een onverwacht grote consensus te bestaan over een algemeen westerse gezinsontwikkeling. Een gezin dat sterk christelijk gekleurd en voor het overige in zijn bestaan voornamelijk wordt bepaald door agrarische ambachtelijke verhoudingen, maakte vanaf de late 18e eeuw, hier wat eerder en daar wat later, plaats voor een heel ander gezin.29 Kooy zelf spreekt van de grote invloed van de twee revoluties op het gezinsleven. Namelijk de Franse Revolutie (politiek-sociaal) en de Industriële Revolutie (technisch-economisch).30 Het leven van Kuyper speelde zich juist af in die periode waarvan men nu zegt dat daarin in het gezinsleven veel veranderingen optraden. Om wat concreter te zijn: na de Franse Revolutie begon de secularisatie, een trend die zich doorzet tot in deze eeuw. Dat betekende voor de tijd van Kuyper dat het aantal mensen dat bij de ethische beoordeling van het gezinsen huwelijksleven zich liet leiden door bijbelse normen, steeds minder werd. Kuyper heeft fel geschreven tegen ontucht, zie ook punt 3.2. Dat Kuypers waarschuwingen niet uit de lucht gegrepen waren, mag blijken uit het grote aantal buitenechtelijke geboorten. Rond 1880 bereikte dat een hoogtepunt. (Pas in 1965 is dat aantal weer zo hoog als in 1880). De kans dat een individu, man of vrouw, trouwde, nam sinds de franse revolutie steeds meer toe, dit ondanks Kuypers signalering dat er zoveel mensen ongehuwd bleven. Zie paragraaf 3.2. Dr. Herman Bavinck vertelt in zijn boek31 dat voornamelijk in de hoogste kringen meer mensen ongehuwd bleven, terwijl in de arbeiderskringen weinig veranderde op dit punt. De huwelijksleeftijd is gedaald sinds de Franse Revolutie, men ging steeds jonger trouwen. Ook de huwelijksvruchtbaarheid was in Kuypers tijd aan het dalen. Al was die daling niet zo spectaculair als in onze eeuw. De in 1881 opgerichte Neo-Malthusiaanse bond propageerde sterk een vermindering van het kindertal. Het aantal inwonende personen in dienstverband nam in ieder geval sinds 1879 sterk af. (Van de tijd daarvoor zijn geen cijfers bekend.) Veel van het werk dat oorspronkelijk in het huis werd verricht verdween als gevolg van de steeds verdergaande industrialisatie naar de fabriek. Bavinck gaat in zijn boek uitgebreid op deze ontwikkelingen in.32 Uit financiële overwegingen waren erg veel vrouwen gedwongen om betaalde arbeid in de fabriek te verrichten. De maatschappelijke beweging die opkwam voor de rechten van de vrouw heeft zeker ook zijn invloed uitgeoefend op de visie die men had op het gezin. In Nederland bestonden verschillende verenigingen die zich vanuit verschillende achtergronden bezighielden met vragen omtrent de plaats van de vrouw. Een van de meest bekende was de 'Vrije vrouwenvereeniging', waarin Wilhelmina Drucker zeer actief was. Deze vrij radicale vereniging pleitte toen al voor volkomen gelijkstelling van man en vrouw, daarnaast wilden ze de vrouw, ook in het huwelijk, economisch zelfstandig maken.33 Concluderend kan worden gesteld, dat Kuyper leefde in een tijd waarin het gezin aan veel veranderingen onderhevig was. De waarneming van Kuyper dat er veel veranderde, was terecht. Zijn karakterisering van die veranderingen als een teruggang, (zie paragraaf 2.4.) hangt samen met zijn waardering van het huisgezin, waarover meer in het volgende gedeelte.
4.2. Kuypers waardering van het huisgezin
Kuyper voerde voor zijn waardering, of misschien is het wel juister om te zeggen, zijn liefde voor het huisgezin, verschillende gronden aan:
1. De fundering van het huisgezin. Het huisgezin werd door God ingesteld.
2. De sterke band die hij zag tussen gezin en maatschappij (zie punt 2.4 en punt 3.1). Kuyper claimde dat de anti-revolutionairen voor het eerst begrepen welk belang het leven in het huisgezin heeft voor de samenleving.34
3. Het belang van de gemene gratie voor het huisgezin. Kuyper beschreef de ontwikkeling van het huisgezin als een ontwikkeling die gestuwd wordt door de gemene gratie. Het huisgezin in volle ontwikkeling was naar Kuypers mening het samenleven van een echtpaar met kinderen en dienstboden, waarbij de dagelijkse arbeid van de man buiten het huisgezin wordt verricht, en de dagelijkse arbeid van de vrouw binnen het huisgezin wordt verricht. Dat huisgezin werd door Kuyper bestempeld als het resultaat van een ontwikkelingsproces.
Kuyper was in zijn tijd niet de enige die zich bezighield met de ontwikkeling van het gezinsleven. Hoewel er in Kuypers tijd nog weinig gedetailleerd empirisch onderzoek naar het gezinsleven werd gedaan, belangstelling voor de ontwikkeling van het gezinsleven was er zeker.35 Het meest duidelijk hielden de sociaal-darwinisten zich bezig met vragen rondom dit thema. Deze onderzoekers hadden de overtuiging dat de geschiedenis een geschiedenis van vooruitgang was. Bij hen is sprake van een groot cultuuroptimisme. Dit laatste is Kuyper niet zondermeer toe te rekenen. Hoewel hij zeer duidelijk spreekt over een steeds voortschrijdende ontwikkeling van het gezinsleven, met de gemene gratie als een soort stuwende kracht, is het niet een bij voorbaat steeds verdergaand proces. Daar waar de afval van het christendom toeneemt, zal volgens Kuyper de zuiverheid van het gezinsleven weer afnemen.36 Kuypers grote waardering voor het huisgezin hield niet in dat hij kritiekloos en alleen maar vol instemming schreef over de praktijk van het gezinsleven. Kuyper had oog voor de zonde die in een gezin kan voorkomen, zo schreef hij een boekje: Als gij in uw huis zit. Dit boekje heeft als ondertitel 'Meditatiën voor het huiselijk saamleven'.37 Hierin wekt hij gehuwden op tot een christelijk samenleven. Zo waarschuwde hij bijvoorbeeld tegen de overdadige manier waarop in hogere kringen kinderver jaar dagen werden gevierd terwijl in de arbeiderskringen zo'n dag vaak vreugdeloos voorbij ging.38 ook uit de bijlage van het anti-revolutionaire programma blijkt dat Kuyper niet kritiekloos ten opzichte van het huisgezin stond. Zonde in een huisgezin kan bedreven worden door de slechte invloed van de ideologie van de franse revolutie, zie paragraaf 3.1., maar ook doordat de mens geneigd is tot zonde. Belangrijk is dat Kuyper geen bedenkingen had tegen de gezinsvorm zoals die in zijn tijd bestond. Of om het in zijn eigen termen te zeggen: hij had geen architectonische kritiek op het 'huisgezin in volle ontwikkeling'.
Zijn visie op de werking van de gemene gratie op de ontwikkeling van het gezin, en de nauwe band die hij zag tussen maatschappij en gezin, nodigden ook niet uit tot een kritische bezinning op de gezinsvorm zoals die in zijn tijd bestond. Het huisgezin in volle ontwikkeling, werd bij Kuyper een norm voor het menselijk samenleven. Het meest duidelijk blijkt dat uit zijn waardering van het ongehuwde leven. Hij noemde dat onnatuur. Het werk dat gedaan werd door ongehuwde vrouwen en vrouwen zonder kinderen, accepteerde hij niet omdat het op zich waardevolle arbeid was, maar als arbeid die gedaan werd omdat die vrouwen nu eenmaal hun eigenlijke taak, de taak als huismoeder, niet konden vervullen. Ook blijkt dit tot norm verheffen van het huisgezin uit zijn stellingname ten aanzien van het vrouwenkiesrecht. Het huisgezin was de leefwereld van de vrouw en volgens Kuyper behoorde dat zo te blijven.
4.3. Het gebruik van de bijbelse gegevens
Vanuit zijn ervaring en zijn visie op de geschiedenis concludeerde hij al tot de regel: 'hem de wereld, haar het huis'. Pas daarna ging hij in op datgene wat ons in de Bijbel geopenbaard is. En juist die Bijbelse bezinning was teleurstellend mager. Het is hier niet de plaats om daar heel gedetailleerd op in te gaan, maar er zijn nogal wat vragen te stellen bij de manier waarop Kuyper hier met de Bijbel omgaat. Kuypers uitgangspunt is dat God man en vrouw verschillend geschapen heeft, vandaaruit stelde hij dat man en vrouw een verschillende taak hebben. Genesis 1 : 28 waarbij juist aan de orde komt welke taak God aan de mens geeft, blijft buiten beschouwing. Christus zou zich volgens Kuyper in zeer besliste zin over de positie van man en vrouw uitgelaten hebben en hierbij het soortverschil en onderscheid tussen beiden als uitvloeisel van Gods heilige ordinantie ons voorgehouden.39 De betekenis die Kuyper hiermee hecht aan Christus' uitspraak dat God in den beginne de mens schiep als man en vrouw, roept vragen op. Zeker als we bedenken dat het in dit Bijbelgedeelte gaat om een gesprek van Jezus met de Farizeeën over de echtscheiding. De houding van Jezus tegenover vrouwen en de betekenis van het verlossingswerk van Christus voor de verhouding tussen man en vrouw komen niet aan de orde. Het wegvallen van onderscheidingen tussen mensen acht Kuyper alleen van toepassing op het eeuwige leven. De manier waarop Kuyper met de Bijbel is beziggeweest, heeft meer het karakter van meditatie dan van een nauwkeurige exegese. Dat is erg jammer, want een goede bezinning op de bijbelse gegevens had een correctie kunnen worden op de te grote waardering die Kuyper had voor de gezinsvorm in zijn tijd.
4.4. Concrete uitwerkingen
Niet alleen zijn bijbelse bezinning maar ook de concrete uitwerkingen van zijn stellingnames laten ons soms met vragen zitten. Het vrouwenkiesrecht uit principe afwijzen en dan toch op dit punt een uitzondering maken voor weduwen is inconsequent. Weduwen zijn immers ook vrouwen. Daarnaast was het terrein waarop het leven van man en vrouw zich dooreenstrengelde, het 'tussenterrein', ook in Kuypers tijd nogal groot. Kuyper schreef meermalen dat de uitzondering de regel — hem de wereld, haar het huis — bevestigde,40 maar dat wordt toch wat moeilijk te volgen als je leest wat dat in de praktijk betekende. Zo kon Kuyper in De Standaard betogen dat vrouwen deel konden nemen aan het werk in de gemeenteraden en dat dit niet in strijd was met de anti-revolutionaire stellingname ten aanzien van het vrouwenkiesrecht.41
4.5. Kuyper en Bavinck
Het is zeker niet zo dat Kuypers ideeën door iedereen gedeeld werden. Zijn tijdgenoten waren het niet op alle punten met hem eens. Dr. Herman Bavinck is een van degenen die nogal eens met hem van mening verschilden. Zo was Bavinck opmerkelijk positiever over het streven van vrouwen om een andere plaats in te nemen in de maatschappij. Veel van Kuypers verweer hiertegen volgde uit zijn stelling dat er tweeërlei leven is. Een stelling waarmee hij het leven in het huisgezin, en daarmee het leven van de vrouw, isoleerde van de rest van de maatschappij. Dr. Herman Bavinck bekeek het vrouwenvraagstuk heel anders:
' . . . De bewustwording der vrouw vormt eene belangrijke periode in de geschiedenis der menschheid, waarvan de strekking en de gevolgen nog lang niet zijn te overzien, maar die op zichzelf reeds zo ernstig en gewichtig is, dat ze, in plaats van hooghartige minachting, aller belangstelling verdient.'42
De opvatting dat er tweeërlei leven is vinden we bij Bavinck niet terug. Veel uitgebreider dan A. Kuyper gaat hij in op het datgene wat ons in de Heilige Schrift geopenbaard wordt.43 Omdat dit een artikel is over Kuyper voert het in dit bestek te ver om hier diep op in te gaan. Belangrijk in Bavincks exegese is dat man en vrouw wel onderscheiden zijn zoals de Schrift dat leert in Genesis 2, maar dat daarnaast in de Bijbel ook de eenheid en de gelijkwaardigheid worden benadrukt. Bavinck wijst dan vooral naar Genesis 1 : 27. Man en vrouw zijn beiden naar Gods beeld geschapen. De ongelijkheid is door de overtreding van Gods gebod, waaraan eerst de vrouw en toen de man zich schuldig maakte, verscherpt geworden. In het Nieuwe Testament is het feit dat de Christus uit een vrouw wordt geboren al meteen een eerherstel voor de vrouw. Jezus ging heel anders met de vrouwen om dan de rabbijnen. In Christus zijn man en vrouw beiden burgers geworden van het koninkrijk van God. De geestelijke gelijkheid heft de natuurlijke ongelijkheid tussen man en vrouw niet op, in het huwelijk blijft de natuurlijke, in de schepping gegeven ordening bestaan, dat de man het hoofd is en de vrouw hem tot een hulpe tegenover hem gegeven is. Wat de kiesrechtkwestie betreft, ondanks het feit dat aan het feminisme verkeerde elementen te onderscheiden waren,44 vond Bavinck het niet gerechtvaardigd om de vrouw het stemrecht te ontzeggen. De Standaard vermeldt naast de hierboven al genoemde exegeses, drie andere uit het maatschappelijke leven ontleende argumenten.45 Ten eerste de positie van de vrouw is veranderd, de ledigheid is de vrouw gaan drukken. Ten tweede, de toestand in de maatschappij is gewijzigd, vrouwen hebben bezigheden buiten het huis, het onthouden van medezeggenschap op politiek gebied is niet terecht. Ten derde, de werkkring van de staat is veranderd, de staat is van een rechtsstaat een cultuurstaat geworden en beweegt zich meer op het sociale terrein, het terrein dat ook het terrein der vrouwen is. Wanneer Kuyper in De Standaard ingaat op de argumenten van Bavinck,46 komt hij niet tot een andere exegese en verder verwijt hij Bavinck vooral dat hij zich aan wil passen aan een toestand die tegen de door God gewilde orde ingaat. Op het door Bavinck als laatste genoemde argument, gaat hij echter niet in.
5. Conclusies
Kuyper droeg het huisgezin een warm hart toe. Daarin kunnen we hem zonder meer naspreken. Het huwelijk is een instelling van God, met deze instelling is ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders voor hun kinderen gegeven. Zijn ideeën over de werking van de gemene gratie en de organische maatschappij en zijn stelling dat er tweeërlei leven is, hebben er toe geleid dat hij de dagelijkse praktijk in zijn dagen een te groot gewicht toekende. De gebrokenheid van deze bedeling door de zondeval heeft ook zijn uitwerking op de structuur van het gezin binnen een bepaalde tijdsperiode. Dat laatste heeft Kuyper gesignaleerd toen hij schreef over de invloed van het liberalisme op het gezinsleven. Maar niet wanneer hij schreef over 'het huisgezin in volle ontwikkeling'. Tot op zekere hoogte worden wij in onze tijd geconfronteerd met dezelfde vragen als Kuyper en zijn tijdgenoten. Ook nu hebben we te maken met een emancipatiebeweging. De vrouwenbeweging heeft zich in de tijd van Kuyper voornamelijk gericht op het verwerven van het vrouwenkiesrecht, maar veel van de huidige actuele thema's, zoals de economische onafhankelijkheid van vrouwen, de roep om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen en de aanvallen op het huwelijk, als zou dat een onderdrukkende structuur zijn, waren ook in Kuypers tijd al aanwezig. In de periode waarin Kuyper leefde veranderde er veel in de maatschappij, en daarmee ook in het gezinsleven. Ook bij ons zouden maatschappelijke veranderingen kunnen leiden tot veranderingen in het gezinsleven.47 Vanuit deze gegevens is het heel interessant om te bekijken hoe men vroeger met deze vragen omging. De antwoorden die Kuyper gaf op de vragen van zijn tijd, zijn uiteindelijk meer gedragen door zijn theoretische concepten en de dagelijkse praktijk zoals die bestond in zijn tijd, dan door een gedegen bestudering van Gods Woord. Ondanks het feit dat we Kuypers liefde voor het gezin kunnen waarderen, moeten we constateren dat zijn ideeën weinig inspirerend zijn voor de vragen van onze tijd.
Drs. C. Verkerk-Vegter (geboren in 1957) studeerde psychologie aan de Rijksuniversiteit te Groningen.
Adres: Wapendragerstraat 30, 5641 GS Eindhoven.
Noten:
1. Met dank aan de medewerkers van het Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, voor hun hulp bij het bronnenonderzoek. In het bijzonder dank aan drs. G. Harinck, die als historicus de eerste versie van dit artikel van zinvol commentaar voorzag.
2. A. Kuyper, De gemeene gratie, deel 3, Kampen, z.j.2, blz. 310.
3. Gemeene Gratie, dl. 3, blz. 303.
4. Gemeene Gratie, dl. 3, blz. 321.
5. Gemeene Gratie, dl. 3, blz. 305, 306.
6. A. Kuyper, Ons Program, Amsterdam, 18802, bijlage 'Anti-revolutionair, ook in uw huisgezin', blz. 407-468, blz. 446.
7. Bijlage Ons Program, blz. 443.
8. Bijlage Ons Program, blz. 437.
9. Bijlage Ons Program, blz. 439.
10. Bijlage Ons Program, blz. 467.
11. In zijn boekje De eerepositie der vrouw, Kampen, 19392, heeft Kuyper dit onderwerp uitgebreid besproken. Het boekje is overigens een bundeling van artikelen die eerder in De Standaard verschenen.
12. De eerepositie der vrouw, blz. 41.
13. De eerepositie der vrouw, blz. 46.
14. De eerepositie der vrouw, blz. 49.
15. De eerepositie der vrouw, blz. 52. Verdere bijbelexegesen van Kuyper zijn voornamelijk te vinden op de pagina's 52 tot en met 59.
16. De eerepositie der vrouw, blz. 62 en verder.
17. Het onderwerp opvoeding zal niet aan de orde komen. De lezer(es) die daarin geïnteresseerd is wordt verwezen naar het artikel van drs. Rietveld-van Wingerden in Radix, jr. 9, nr. 2.
18. Bijlage Ons Program, blz. 414 en verder.
19. Bijlage Ons Program, blz. 451.
20. Bijlage Ons Program, blz. 419.
21. Bijlage Ons Program, blz. 436 en verder.
22. De eerepositie der vrouw, blz. 22.
23. De eerepositie der vrouw, blz. 23.
24. De eerepositie der vrouw, blz. 24.
25. De eerepositie der vrouw, blz. 65.
26. De eerepositie der vrouw, blz. 25.
27. De eerepositie der vrouw, blz. 71.
28. Kooy, Prof. dr. G. A. (red.), Gezinsgeschiedenis. Vier eeuwen gezin in Nederland, Assen, 1985.
29. Kooy, Prof. dr. G. A., 1985, blz. 198.
30. Kooy, Prof. dr. G. A., 1985, blz. 197.
31. H. Bavinck, De vrouw in de hedendaagsche maatschappij, Kampen, 1918, blz. 98.
32. De vrouw in de hedendaagsche maatschappij, blz. 86 en verder.
33. De lezer(es) die meer wil weten over de toenmalige vrouwenbewegingen wordt verwezen naar het boek vandr. Herman Bavinck, De vrouw in de hedendaagsche maatschappij, blz. 45 en verder.
34. Bijlage Ons Program, blz. 408 en 409.
35. Kooy, Prof. dr. G. A., 'Gezinssociologie; een ontwikkelingsschets', in: Huwelijk, gezin en samenleving, onder redactie van dr. ir. C. J. Weeda.
36. Gemeene Gratie, dl. 3, blz. 339.
37. Het boekje werd uitgegeven in Amsterdam, bij Höveker en Wormser. 2e druk, 1899.
38. Als gij in uw huis zit, blz. 44.
39. De eerepositie der vrouw, blz. 55.
40. De eerepositie der vrouw, blz. 32, 48, 62.
41 .De Standaard, 5 oktober 1918.
42. De vrouw in de hedendaagsche maatschappij, blz. 75.
43. De vrouw in de hedendaagsche maatschappij, blz. 20 en verder.
44. Terzijde zij opgemerkt, dat bavinck in zijn beoordeling van de feministische beweging uitgebreider en voorzichtiger te werk gaat dan Kuyper. Zie: De vrouw in de hedendaagsche maatschappij, blz. 45 en verder.
45. De Standaard, 16 mei 1917.
46. De Standaard, 23 juni 1917.
47. Zie Radix 12 (1986), blz. 30-55. C. Verkerk-Vegter en M. J. Verkerk, 'De toekomst van het gezin'.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 1987
Radix | 88 Pagina's