Onrust rond vaccinatie
Het vaccinatievraagstuk stelde bevindelijk gereformeerden in de twintigste eeuw steeds weer voor moeilijke keuzes. Eerst ging het over pokken, later over polio. Vaccinatieplicht werd eendrachtig afgewezen. Over het inenten zelf bleef verschil van gevoelen bestaan.
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog greep de Spaanse griep om zich heen (1918-1920). De geheimzinnige ziekte eiste nog veel meer levens dan de oorlog in de achterliggende vier jaar. Griepvaccins waren er nog niet.
Vaccinatie was wel mogelijk tegen pokken. Die was vanaf 1823 verplicht voor kinderen om tot de scholen toegelaten te kunnen worden. Deze verplichting werd in 1857 afgeschaft, maar weer ingevoerd in 1872, nadat een pokkenuitbraak meer dan 23.000 mensen het leven kostte.
In de gereformeerde gezindte waren verreweg de meeste kinderen tegen pokken gevaccineerd. Dat zal voor een deel uit overtuiging zijn gebeurd en voor anderen noodgedwongen, omdat de kinderen anders niet naar school konden. Niet-ingeënte kinderen kregen soms in woningen les. Het aantal huisonderwijzers was echter beperkt. In andere gevallen namen ouders het onderwijs zelf ter hand.
Ontheffing
Afwijzing van de plicht tot vaccinatie kreeg een plaats in het beginselprogram van de SGP: de overheid dwinge „niet tot een kunstbewerking aan den lijve waardoor én de vrije beschikking over eigen lichaam én over dat zijner kinderen én de vrijheid der consciëntie wordt gekrenkt.”
SGP-leider ds. G. H. Kersten moet zelf van huisuit ingeënt zijn geweest, gezien zijn loopbaan als leerling en onderwijzer. Later wees hij vaccinatie af. Tegelijk stimuleerde hij de oprichting van reformatorische lagere scholen, al konden die alleen worden bezocht door kinderen die waren ingeënt. In zijn gemeente in Meliskerke was 80 procent van de kinderen gevaccineerd, in Rotterdam eveneens het overgrote deel.
Vanaf 1912 was er ontheffing mogelijk met een „roode kaart”, een verklaring –getekend door twee artsen– dat de vaccinatie voor het kind levensgevaar betekende. Bekend was dat enkele artsen in het land die kaarten royaal verstrekten, hoewel ze daarvoor feitelijk niet waren bedoeld. Ds. Kersten maakte er gebruik van en stimuleerde andere ouders hetzelfde te doen. Regelmatig gingen groepen kinderen –soms een bus of wagen vol– naar deze „anti-vaccine-doktoren” om vrijstellingen af te halen.
Duitsers
Naast godsdienstige redenen speelden ook medische bezwaren een rol: de koepokinenting verliep niet altijd zonder complicaties; er waren zelfs sterfgevallen. Die waren er mede de oorzaak van dat de eis dat leerlingen moesten zijn ingeënt steeds voor enkele jaren werd opgeschort nadat op 21 juli 1928 de Besmettelijke-Ziektenwet in werking trad. De verplichting verviel toen op 1 januari 1940 de Inentingswet van kracht werd.
Deze wet erkende godsdienstige gewetensbezwaren. Daar hadden de Duitsers geen boodschap aan die aan het begin van de oorlog de gehele bevolking van Walcheren wilden verplichten zich te laten inenten tegen tyfus en andere ziekten. In de gereformeerde gemeente van Middelburg riep ds. A. Verhagen op tot gebed dat deze maatregel verhinderd zou worden. Aan het eind van die week kwam het bericht dat de verplichting van de baan was. Toen was er reden tot dankzegging.
Na de bevrijding bleek de vooroorlogse neiging tot dwang nog niet geheel verdwenen te zijn. Tot 1956 toe wees de SGP erop dat gemeentebesturen soms leken te suggereren dat inenting verplicht was. Bezwaren tegen inenting betroffen overigens niet alleen het eigen lichaam; ze gingen ook over vaccinatie van de veestapel.
Militairen
De meeste soldaten uit de gereformeerde gezindte waren gevaccineerd; een minderheid wees dat af. De minister van Oorlog schreef in 1946 dat het ongewenst was militairen te dwingen zich te laten inenten. Degenen die weigerden, moesten wel ernstig gewaarschuwd worden voor de risico’s die ze daardoor liepen, zeker bij uitzending naar Nederlands-Indië, waar pokken meer voorkwamen dan in Nederland. Soms werd een veldprediker op iemand af gestuurd om hem te overreden zich te laten inenten.
Niet-ingeënte militairen mochten voorlopig niet terug naar Nederland. Vanwege een pokkenuitbraak was Indonesië tot besmet gebied verklaard. Op grond van internationale sanitaire overeenkomsten stelden de geneeskundeconsulenten van de vervoersmaatschappijen dat niet-gevaccineerden niet per vliegtuig of schip vervoerd mochten worden. Hun kameraden vertrokken, maar de niet-ingeënte soldaten bleven achter. Dat viel niet mee, want ze verlangden vaak hevig naar huis. Ze waren al veel langer in Indië dan ze vantevoren gedacht hadden.
Sommige soldaten lieten zich nu inenten en konden daardoor alsnog naar Nederland. Na veel moeite vond de minister van Oorlog een weg om ook de anderen naar huis te laten komen. Na twee weken quarantaine vertrokken ze op 18 april 1950 met het troepentransportschip Zuiderkruis uit Java. Op 9 mei arriveerden ze in de Schiehaven in Rotterdam.
Uitzending geannuleerd
In de Gereformeerde Gemeenten had kandidaat A. Vergunst met vaccinatieplicht te maken gekregen nadat hij in 1949 een beroep aannam voor uitzending als legerpredikant naar Nederlands-Indië. Kennelijk waren de eisen daarvoor strenger dan voor dienstplichtigen. In die tijd werden militairen gevaccineerd krachtens dienstbevel. Pas in 1953 kwam de Wet Immunisatie Militairen tot stand, waarbij er een mogelijkheid was voor vrijstelling vanwege godsdienstige of zedelijke bezwaren.
De uitzending ging niet door nadat het curatorium van de Theologische School de kandidaat op de vaccinatieplicht wees. Aan de teleurgestelde militairen schreef Vergunst: „Ge ontbeert veel, in het bezit waarvan wij in het vaderland ons mogen verheugen en gaarne had ik dit alles met u willen doorleven, maar de vaccinatie-aangelegenheid heeft mijn overkomst naar Indonesië belet.” Overigens zou de uitzending slechts van korte duur zijn geweest: nog in datzelfde jaar erkende Nederland de Indonesische soevereiniteit en konden de militairen zich klaarmaken voor de thuisvaart.
Verplichting
In de jaren veertig en vijftig vertrokken tal van mensen naar overzee, onder wie meerdere predikanten. Amerika stelde inenting voor immigranten verplicht, voor Canada gold die eis vanaf 1951 ook. Een aantal landverhuizers probeerde toch zonder inenting te emigreren. Als dat niet lukte, lieten ze zich op het haventerrein of aan boord alsnog inenten; van emigratie afzien was in dat stadium geen optie meer.
Van noodgedwongen inenten was ook sprake toen vaccinatie na de watersnood van 1953 verplicht werd gesteld als bewoners naar de getroffen eilanden wilden terugkeren. Vrijwel niemand wees dat af, stelde prof. Selma Leydesdorff vast.
Vaccinatie werd ook verplicht of gewenst verklaard voor zendingswerkers en voor deputaten die de zendingsvelden bezochten. Er werd medisch zendingswerk opgezet en daar voerden de werkers ook vaccinaties uit. Dit kan een rol hebben gespeeld in de gedachtenvorming rond dit onderwerp. In sommige kerkelijke bladen waarin inenting eerder werd afgewezen, werd nu meer het accent op de persoonlijke gewetensbeslissing gelegd. Het is verkeerd als iemand zijn vertrouwen op vaccinatie stelt, schreef ds. L. Rijksen in 1963 in De Saambinder. Vaccinatie is ook af te keuren als deze gevaarlijk zou zijn. Van gevaar was volgens artsen echter geen sprake, „daar deze injectie of pil meer gezien moet worden als middel tot verwekking van meerdere weerstand van het lichaam bij eventuele gevallen. Velen willen deze behandeling dan ook zien als een middel dat, onder biddend opzien tot de Heere, Die alle dingen in Zijn hand heeft, tot heil in de omstandigheden waarin men verkeert, kan strekken. Het blijft echter in al deze beslissingen een persoonlijke zaak voor ieder. Het is gelukkig als wij de Heere er voor nodig krijgen.”
Ds. A. Vergunst sprak zich in 1970 en 1978 in dezelfde lijn uit. Hij betreurde het dat de onderlinge tegenstellingen zich verscherpten.
Onbegrip
Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) was gericht op preventie van epidemieën door het opbouwen van groepsimmuniteit, waarvan zowel ingeënte als niet-ingeënte mensen profijt trekken. Tijdens een polio-epidemie in 1966 leidde onbegrip voor gewetensbezwaren tot een demonstratie bij een kerk in Elspeet. „Heeft dan geen mens zich erin verdiept wat onze beweegredenen zijn?” vroeg een Elspeets schoolhoofd zich af nadat een stroom aan negatieve publiciteit losbarstte. De wijze waarop de media over de affaire berichtten, was aanleiding tot de oprichting van het Reformatorisch Dagblad.
Media zagen nogal eens over het hoofd dat een deel van de orthodoxe christenen niet afwijzend stond tegenover vaccinatie. Ds. G. Boer, voorzitter van de Gereformeerde Bond, wees de hetze in de pers af, maar riep tegelijk de gemeenteleden op zich te laten inenten. Hij citeerde de Institutie van Calvijn: „Nu is het duidelijk wat onze plicht is: namelijk, als God ons leven geschonken heeft ter bescherming, dat wij het dan ook beschermen; als Hij middelen aanbiedt, dat wij die dan ook gebruiken; als Hij ons gevaren doet voorzien, dat wij dan ook niet roekeloos daarin storten; als Hij geneesmiddelen verschaft, dat wij die dan ook niet veronachtzamen.”
Meningsverschil
Tijdens de volgende epidemie, begin 1971, stond de schijnwerper op Staphorst gericht. Tendentieuze berichtgeving wekte grote verontwaardiging: journalisten verstopten zich achter de heg om begrafenissen van slachtoffers te fotograferen en maakten stiekeme geluidsopnamen in de kerk. De hervormde predikant, ds. P. J. Dorsman, was tegen inenten, maar beschouwde de keuze ook als gewetenszaak. In het buurdorp Nieuwleusen sprak godsdienstonderwijzer A. de Redelijkheid zich uit voor vaccinatie, en dat standpunt werd ook door voorgangers als ds. J. Catsburg verwoord.
Anderen spraken zich stellig tegen vaccinatie uit. Of ze namen een tussenpositie in. In de overwegingen werd dan genoemd dat het treffen van een voorzorgsmaatregel een vooruitgrijpen op Gods voorzienigheid zou kunnen zijn, maar dat dit argument niet, of minder, geldt als de ziekte reeds overal om ons heen is. Er is dan een reëel gevaar; vandaar dat mensen tijdens een epidemie alsnog tot vaccinatie overgaan.
Het meningsverschil leidde in de gereformeerde gezindte tot diepgaande controverses. Die leverden ongemeen felle reacties op, waarbij mensen soms geestelijk de maat werd genomen op grond van hun vaccinatiestandpunt.
Enquêtes
Tijdens peilingen werd aan RD-lezers de stelling voorgelegd ”Inenting tegen besmettelijke ziekten moet worden aangemoedigd.” Het percentage ouders dat daarop bevestigend antwoordde, nam in de periode 1981-1998 toe van 31 tot 48. Onder leerlingen steeg dit percentage van 52 naar 74.
Deze percentages geven niet de aantallen mensen weer die persoonlijk vaccinatie aanvaardbaar vonden; die vraag ontbrak in deze lezersonderzoeken. Onder hen zullen ook mensen geweest zijn die vonden dat aanmoedigen of ontmoedigen in een dergelijke tere kwestie beter achterwege kan blijven.
Beide onderzoeken hadden plaats toen een epidemie nog vrij vers in het geheugen lag: Nederland had in 1978 en 1992/1993 opnieuw met een polio-uitbraak te maken gekregen. Beide keren was ook de discussie over vaccinatie weer opgelaaid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 2021
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 2021
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's