Ambachtsman aan de operatietafel
Onder artsen stond de chirurg lange tijd laag op de ladder, maar voor de gewone man spreekt de snijdende specialist het meest tot de verbeelding. Chirurg Arnold van de Laar biedt een blik achter de operatieschermen en in het hart van de vaak door twijfel besprongen chirurg. „Heb ik mijn best gedaan en heb ik het juist gedaan?
Het gebeurde in een streekziekenhuis, aan het eind van de jaren zeventig. De groep chirurgen was uitgebreid met een orthopeed. In de personeelskamer voor de verpleegkundigen werd enthousiast over de aanwinst gesproken. Die was in staat om een complete heup te vervangen door een roestvrijstalen kop en een kom van kunststof. De toevallig aanwezige reumatoloog sprak relativerend: „Ach, dat stelt niet zo veel voor. Als een timmerman een poot verkeerd onder een kast zet, staat die voor altijd scheef.”
De rest van zijn vergelijking laat zich raden, evenals de moraal van het verhaal. Een beetje timmerman heeft meer in zijn mars dan een chirurg. De reactie typeerde de diepe kloof tussen internisten en chirurgen: de beoefenaars van de geneeskunde en de mannen van de heelkunde. De kloof werd in de achterliggende dertig jaar onmiskenbaar kleiner, maar is nog steeds niet geheel verdwenen.
In zijn boek ”Onder het mes” biedt Arnold van de Laar, chirurg in het Slotervaart Ziekenhuis in Amsterdam, een fascinerend beeld van de ontwikkeling van de heelkunde. Hij doet dat aan de hand van de beroemdste patiënten en operaties uit de geschiedenis van de chirurgie. Van de besnijdenis bij koning Lodewijk XVI tot het met cellofaan verpakken van de uitstulping van de buikaorta, een zogenaamd aneurysma, bij Albert Einstein.
Bijbaan
Het woord chirurg is afgeleid van het Griekse ”cheirorgos”, ofwel handenman. Beoefenden artsen de geneeskunde, de chirurgijn hield zich bezig met heelkunde, waarvoor hij zijn handen gebruikte. Het vak ontstond uit de verzorging van wonden. Die waren er voldoende in de oudheid. Door vechtpartijen, jachtpartijen, valpartijen, verbrandingen…, het pakket dat de hedendaagse tropenarts op het Afrikaanse platteland niet vreemd in de oren klinkt.
De praktijk van de wondverzorging leidde tot het inzicht dat door infectie gevormde pus de ruimte moet krijgen om af te vloeien. Draineren is nog steeds een wezenlijk bestanddeel van de chirurgie. Ook de behandeling van botbreuken, inclusief het bekende zetten, behoorde al snel tot het pakket van de heelmeester. Daarvoor moest hij niet alleen handig, maar ook sterk zijn. Een volgende stap in de ontwikkeling van de chirurgie was het helen van de patiënt door hem eerst te verwonden: de operatie.
Aanvankelijk was de heelkunde een bijbaan, vaak van de barbier. Die was uit hoofde van zijn beroep vaardig met het mes. De Amsterdamse heelmeesters vormden in de 16e eeuw één gilde met de schaatsenmakers, de klompenmakers en de haarsnijders. Een van de populairste chirurgische handelingen werd het aderlaten. Dat werd voor allerlei kwalen nuttig geacht. Kanker en aderverkalking, vandaag goed voor een substantieel deel van de chirurgische ingrepen, kwamen weinig voor. De meeste mensen overleden voordat deze kwalen tot ontwikkeling kwamen.
Specialisatie
In de 20e eeuw maakte de heelkunde een spectaculaire ontwikkeling door, mede dankzij twee gruwelijke wereldoorlogen. De ontdekking van nieuwe technieken en materialen veroorzaakte een vergaande specialisatie en subspecialisatie binnen de chirurgie. Zo houdt de bariatrisch chirurg zich bijvoorbeeld uitsluitend bezig met operaties die gewichtsvermindering tot doel hebben, zoals maagverkleining.
Toch werd de grootste vooruitging niet geboekt door technologische hoogstandjes, maar dankzij het doorbrekend besef van het belang van steriliteit en hygiëne. Niet alleen tijdens de operatie, maar ook op de verpleegafdeling. Anders had de ingreep weinig nut. Het hospitaal ”Vertrouw op God” in Veenhuizen werd door de bewoners van de Drentse strafkolonie ”Gauw bij God” genoemd. Wie er werd opgenomen, had weinig kans het levend te verlaten.
Het uitvoeren van een ingrijpende operatie blijft volgens Van de Laar een stressvolle bezigheid. „Heb ik mijn best gedaan en heb ik het juist gedaan? Dat is een voortdurende twijfel die de meeste chirurgen verstoppen achter een uitstraling van zelfverzekerdheid. Die houding heeft het imago van een chirurg altijd bepaald: omnipotent en onaantastbaar. Toch is ook bij de zelfverzekerdste chirurgen dat uiterlijk slechts schijn, een manier om de verantwoordelijkheid te kunnen dragen en het voortdurend sluimerende schuldgevoel op een afstand te houden.”
Afweermechanisme
De door Van de Laar geschetste houding werd treffend getypeerd door de schrijver Berend Nijenhuis in zijn roman ”Laatste wagon”. De fijnzinnige psychiater Kruyfschoot is in alles de tegenpool van de horkerige chirurg Brooswijk, die door zijn gedrag iedereen tegen zich in het harnas weet te jagen. Maar als hij de van een brug gevallen Tampy Burgerheem gaat onderzoeken, ziet Kruyfschoot hem veranderen. „Hij heeft zijn wangen een weinig naar binnen gezogen en de beenderen in zijn gezicht zijn teruggeweken door de vaderlijk bezorgde uitdrukking, nu hij in uiterste concentratie nog steeds over het hoofd gebogen staat. Van de gevreesde boeman die hij zo graag zijn wil, is hij plotseling een te vroeg oude man geworden, zesentwintig jaar lang tobbend over elke beensplinter die hem zou kunnen ontgaan.”
Dat Nijenhuis’ fantasie dicht bij de realiteit ligt, bewijst een recent interview in Elsevier met Henry Marsh, tot 2015 hoofd neurochirurgie van het St. George’s Hospital in Londen. Kort voor zijn pensionering schreef de wereldberoemde specialist de bestseller ”Do not harm”, die in Nederland verscheen onder de titel ”Allereerst niet schaden”.
Het boek bevat tal van voorbeelden van operaties die mislukten. De verantwoordelijkheid voor andermans leven is zo enorm, dat je die eigenlijk niet aankunt, bekent Marsh in het vraaggesprek met Liesbeth Wytzes. „Dus creëer je allerlei afweermechanismen om afstand te scheppen. Als je steeds heel intens voelt hoe erg het is wat je patiënten kunt aandoen, dan kun je dit werk niet doen.” Zo nu en dan assisteert hij nog bij zeer complexe operaties. Hij zal blij zijn als ook dat voorbij is. „Een totale toewijding wordt altijd gekleurd door angst.”
Specialisatie dankzij grote oorlogen
De twee wereldoorlogen in de 20e eeuw veroorzaakten een zee van ellende, maar gaven een impuls aan de chirurgie. Door de Eerste Wereldoorlog, in België en Frankrijk nog altijd de Grote Oorlog genoemd, kwam de plastische chirurgie tot ontwikkeling. De eindeloze strijd rond de loopgraven leverde onder meer zo’n 280.000 overlevenden met een permanente aangezichtsverwonding op. Soms te gruwelijk om aan te zien.
Verpleegster Henriétte Remi beschreef zo’n slachtoffer. „Zijn mond is compleet vervormd door een vreselijk litteken dat onder zijn kin verdwijnt. Het enige dat van zijn neus over is, zijn twee grote donkere gaten die onze blik trekken en ons doen afvragen wat die man heeft moeten doorstaan, heeft moeten lijden. Het enige wat in feite van zijn gezicht over is, zijn de ogen, bedekt met een doorzichtige doek.”
Onder de artsen die zich gingen toeleggen op gezichtsreconstructie nam de recalcitrante Nederlandse chirurg Johannes Esser een belangrijke plaats in. Hij wordt tot de vaders van de plastische chirurgie gerekend. Het resultaat van de ingrepen bij de oorlogsslachtoffers was in de beginjaren niet altijd om over naar huis te schrijven. „De meesten van hen zagen er, als de operatie achter de rug was, niet beter uit dan het monster van Frankenstein”, beweerde de voormalige Amerikaanse soldaat Robert C. Hoffman in zijn boek ”I Remember the Last War”. Soms werd alsnog een gezichtsmasker gecreëerd, dat zo veel mogelijk het oorspronkelijke gelaat moest weergeven. Maar de medische experimenten legden wel de basis voor de moderne reconstructieve chirurgie.
De oogheelkunde maakte een sprong voorwaarts door de Tweede Wereldoorlog. Piloten die door de crash van hun vliegtuig splinters plexiglas in hun ogen hadden gekregen, liepen daardoor geen oogontsteking op. De ontdekking dat het oog dit materiaal goed verdraagt, leidde tot de ontwikkeling van de kunstlens. In 1950 gebruikte de Engelse oogarts Harold Ridley voor het eerst een exemplaar bij een mens. De grote Nederlandse pionier op dit gebied was hoogleraar dr. C. Binkhorst uit Terneuzen. Aanvankelijk werd bij een patiënt met staar de troebele lens met kapsel en al verwijderd, waarna de kunststof lens vlak voor de pupil werd bevestigd. Binkhorst paste als eerste een operatietechniek toe waarbij het kapsel intact wordt gelaten en de kunstlens de plaats van de verwijderde lens inneemt. Inmiddels is dit een routine-ingreep die aan de lopende band en onder lokale verdoving wordt uitgevoerd.
Het operatieteam
De meeste operaties worden uitgevoerd door een chirurg, een assistent-chirurg en een verpleegkundig operatieassistent, die de instrumenten en materialen aangeeft. Alle drie dragen ze steriele kleding. Het aanraken van iemand binnen het steriele eiland op de operatiekamer is een ‘doodzonde’. Aan het hoofdeinde van de operatietafel staat of zit de anesthesist, die niet alleen de narcose toedient, maar ook de belangrijke lichaamsfuncties zoals hartslag en ademhaling controleert. Hij wordt bijgestaan door een anesthesiemedewerker. Een tweede operatieassistent, de omloop, houdt zich bezig met allerlei hand- en spandiensten, zoals het tellen van de gazen die de chirurg gebruikt om bloedingen in de buikholte te stelpen. Het is niet de bedoeling dat zo’n operatiegaas in het lichaam achterblijft, waardoor een aanvullende operatie nodig is om het te verwijderen.
Onder het mes. De beroemdste patiënten en operaties uit de geschiedenis van de chirurgie, Arnold van de Laar; uitg. Thomas Rap, Amsterdam, 2015; ISBN 97894004022 94; 415 blz.; € 19,90.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 september 2015
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 september 2015
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's