Voorbijganger uit Boskoop
Een beetje een heer. Gelijkmatig, betrouwbaar en overzichtelijk. Hoewel ánderen dat moeten zeggen. Wie hij is, J. Bloemendaal, voorheen directeur van Stichting De Vluchtheuvel en manager bij Eleos? „Een voorbijganger. Niet meer dan dat. Het leven is kort, in het licht van de eeuwigheid. Het is zomaar voorbij.
Pas helemaal aan het einde van het gesprek doet Bloemendaal, bijna als in een bijzin, een zwarte bladzijde uit het levensboek open: „Ons eerste kindje is bij de geboorte overleden. Hij miste een stukje uit het middenrif. De longen hadden zich niet genoeg kunnen ontwikkelen. Er was te weinig levenskracht.”
Toch zegt hij, in zijn woning in Boskoop: „We hadden die periode in ons leven niet willen missen. Het is niet zo dat wij met bewuste zekerheid mogen weten waar ons kindje nu is, maar we hebben het in vertrouwen weer in Gods handen mogen teruggeven.”
Er was nog meer dat als een bloem in de knop gebroken werd. „Mijn vrouw heeft elf zwangerschappen gehad. Negenmaal ging het niet goed. Heel ingrijpend, een zware weg, vooral voor mijn vrouw natuurlijk.”
In de vensterbank staan foto’s, van ouders, van schoonouders, van Bloemendaals moeder, die vorig jaar overleed. Opeens is er een foto van het graf van een kleinzoontje. „Hij had dezelfde afwijking als ons eigen kind, maar híj heeft nog negentien dagen geleefd.”
Op de grafsteen staat: „In liefdevolle herinnering, Florent.” En de datum: 4-8-2009. En ook nog: „Ps. 139:16a.”
In Andijk werd Jaap Bloemendaal geboren, als enig kind. In „de schuur” van de gereformeerde gemeente aan het Kerkepad werd hij gedoopt, ging hij naar de kerk, naar de catechisatie. „We hadden vaak leesdienst. Het legde toch weleens beslag, de ernst van het leven, het nabije leven van de ouderlingen in het gebed, tijdens het preeklezen. Ik kan me nog een preek herinneren over de duif die schuiling zocht in een kloof van de steenrots. De preek was van ds. W. de Wit. Het is al meer dan zestig jaar geleden.”
Catechisatie kreeg Bloemendaal van ouderling Bart Roest uit Scherpenzeel. „Dat is voor mij onvergetelijk geweest. Dinsdagmorgen, 11.00 uur, dat was het catechisatie-uur. We hadden catechisatie vanaf zes jaar en kregen er zelfs vrij voor van school. Ik kwam ’s morgens thuis de deur niet uit als ik de vragen niet had geleerd. En altijd zei moeder: „Denk erom Jaap, dat je eerbiedig bent tegen meneer Roest.”
Die man kon eerbiedig bidden, zegt Bloemendaal. „Hoe hij sprak als een kind tot zijn Vader, als een zondaar die een levende verhouding had met de levende God. Als catechiseermeester werd hij wel wat oud, didactisch was het misschien niet allemaal zo sterk, maar Roest heeft in Andijk diepe indruk nagelaten. Als hij ruim gesteld was, kon hij weleens uit zijn eigen leven vertellen, hoe hij als jongetje bij een fruitteler werkte, waar hij eens zo vol was van de liefde Gods dat hij niet eens merkte dat ze hem eten en drinken kwamen brengen. Zo was hij boven het stof verheven.”
In de familie van moeders kant werd over het werk van de Heere gesproken. „Vooral als oom Klaas en tante Ka kwamen, twee mensen die de Heere vreesden. Niet dat die mensen zo veel vrijmoedigheid hadden, maar het was hun léven. Heel schuchter konden ze daarover vertellen en er werd ook naar geleefd. Ik heb bij hen veel van de vreze des Heeren mogen zien, hoewel ook die mensen al tobden met de persoonlijke toe-eigening van het heil.”
Bloemendaal volgde in Enkhuizen de mulo. „Een leraar daar vond het onderwijs wel iets voor mij, maar ik wilde liever naar de politie. ’t Is het allebei niet geworden.”
Gaandeweg wilde hij liever „iets met mensen” doen. Uiteindelijk kwam Bloemendaal in 1968 terecht in Boskoop, bij de sociale dienst op het gemeentehuis. Achttien jaar later werd hij directeur van stichting De Vluchtheuvel, een christelijke instelling voor psychosociale zorg, totdat hij de overstap maakte naar Eleos. „Het was de tijd waarin binnen de gereformeerde gezindte allerlei hulpverleningsinstanties werden opgericht: De Poort, De Schuilplaats, het Gereformeerd Psychiatrisch Ziekenhuis, het diaconaal bureau van de Gereformeerde Gemeenten. Toen ik naar De Vluchtheuvel ging, zei pa: „Jaap, weet waar je aan begint.” Toch heb ik er nooit spijt van gehad, want ik vond het, met een werelds woord, een uitdaging.”
U bent geboeid door het lijden?
„Niet door het lijden, daarvoor is het lijden vaak te erg. Misschien ben ik wel geboeid door de zorgvolle kant van het leven. In de zorg- en hulpverlening zit je nu eenmaal niet aan de kant van het menselijk bestaan waar mensen het meest gelukkig zijn. Ik heb veel verdriet gezien, veel tegenspoed en kruis, veel verstoorde relaties, veel psychisch lijden.”
Een mens kan van veel lijden somber worden.
„Het was goed dat ik wat nuchter en zakelijk ingesteld ben. In sommige situaties kon ik ook wel weer de humor van de dingen zien. Maar evengoed ben ik wel onder de indruk geraakt van wat mensen elkaar kunnen aandoen. Dat ik weleens dacht: Hoe komt dit weer goed? Hoe komen deze mensen hier ooit weer uit?”
Bloemendaal heeft, zegt hij, op een betrokken, maar ook op vakmatige wijze zijn vak van hulpverlener uitgeoefend. „De hulpverlening heeft altijd iets afstandelijks. Je kunt mensen niet bij de hand nemen, ze moeten het uiteindelijk toch zelf gaan doen. Dat wil niet zeggen dat je geen medelijden met mensen had, maar met medelijden help je elkaar niet. Medelijden is passief. Je ziet toe en ziet het aan. Medeleven is actiever. Dan ben je betrokken bij iemands zorgen.”
U heeft een dienend leven geleid.
„Dienen is mensen helpen uit onbaatzuchtigheid. Maar ik heb gewoon mijn geld verdiend. Het was mijn vak, mijn werk, mijn beroep. Een dienend leven? Nee, dat is te hoog, veel te hoog.”
U hecht aan traditie, aan het kerkelijk leven, aan verdieping. Misschien wordt u wat moedeloos in deze tijd van neergang en verwording?
„Soms wel. Het beeld dat deze samenleving vertoont, is ernstig. De wereld verkeert in nood, in grote geestelijke nood. Ook in de kerk kan de moed je weleens ontvallen, als je bijvoorbeeld ziet dat sommige jongeren niet meer komen tot het doen van geloofsbelijdenis. Je kunt om je heen zien dat er een zuivering plaatsheeft. Dat is heel aangrijpend. Aan tafel lezen we nu het boek Openbaring. Ik vond het pas toch zo troostvol dat de 144.000 gekochten des Heeren toch de 144.000 gekochten bleven. Er valt er niet één van af, want de Heere houdt Zelf Zijn Kerk in stand. Openbaring is voor mij in al zijn details niet altijd een open boek, maar ik lees er toch in waarop het allemaal zal uitlopen, op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De weg erheen zou nog weleens erg moeilijk kunnen worden. Het is verschrikkelijk als er mensen voor eeuwig verloren gaan, terwijl er de openbaring is van het Evangelie van de ene Naam Die onder de hemel gegeven is tot zaligheid.”
Bloemendaal was recent veertig jaar ambtsdrager in de gereformeerde gemeente van Boskoop. Vijf jaar was hij diaken, 35 jaar ouderling. „Het is een verwaardiging om in het ambt te mogen dienen. Groot is Zijn trouw tegenover onze ontrouw.”
Zo horen wij het te zeggen.
„En beleven is nog wat anders. En toch hebben we het zo nodig om elke keer op onze plaats te worden gezet, om ook in het ambtelijk leven afhankelijk van Hem te blijven. Anders zeg ík: Volgens mij moet het zus gaan en moet het zo gaan. Maar het is Zijn Kerk en Zijn gemeente. Ambtsdrager-zijn is meer knieënwerk dan uitvoerend werk.”
Er worden wel boeken geschreven over het lijden aan de kerk.
„Je komt veel verdrietelijkheden tegen. Maar lijden aan de kerk... Een mens lijdt nog zomaar niet aan de kerk. In veel kerkelijke verwikkelingen kun je teleurgesteld raken, maar dat ik daar nu werkelijk onder geléden heb, nee, dat kan ik echt niet zeggen. Het gaat in de kerk om Zijn werk, en alles wat Zijn werk niet is, dát zou ons lijden moeten uitmaken. Er zijn nog zo veel mensen in de gemeente die voor eigen rekening leven. Dat is aangrijpend.”
U bent, zeggen de mensen, een beetje een heer, gelijkmatig, oerbetrouwbaar.
„Nou, nou. Nee, ik heb nooit iemand een voet willen uitdraaien. Dat is waar. En de dingen moeten bij mij als het kan wel netjes geregeld worden. Grote uitspattingen in de zonde kan ik gelukkig niet noemen. Maar ik ben me goed bewust een zondaar voor Gods aangezicht te zijn en zou niet graag willen dat alles wat in mijn hart leeft, dat alles wat aan mij niet deugt, bekend wordt.”
U houdt van stijl?
„Ik zal niet zo gauw tegen iedereen je en jij zeggen. Het gaat wel een beetje aan stijl ontbreken. Stijl is niet populair. Kennelijk is het geen item meer in de opvoeding. Tegenwoordig zegt de eerste de beste stagiaire al je en jij tegen je, en ze noemen je direct bij de voornaam. Alsof je bezit van een ander bent. Hoewel, zulke dingen storen mij niet echt. Als een buurmeisje „Háái”, tegen me zegt, vind ik dat best leuk.”
Vroeger, in Andijk, was er oog voor iemands rang en stand, zegt Bloemendaal. „We keken op tegen mensen van rang en stand, tegen de dokter, de notaris en de boekhouder. Zulke mensen kwamen niet zo veel bij ons thuis, maar áls ze kwamen, moest het huis echt wel worden opgeruimd.”
Het leven is eindig. De mens moet zich gereedschap van vertrek maken.
„Wij zijn maar voorbijgangers. Je kunt wel menen wat betekend te hebben, maar te midden van alle miljarden mensen die er op de aarde geweest zijn, stelt de mens al met al niet zo heel veel voor. Er zal iets moeten gebeuren, een wonder van de andere zijde, tussen wieg en graf. Er moet een staatverwisseling komen, wil het wel zijn. Dat is ten langen leste het enige wat overschiet. Een wonder als het gegeven mag worden.”
De vaart raakt wat uit het gesprek. Schuchter, net als de ouden in Andijk vroeger, zegt Bloemendaal, woord voor woord spellend: „Soms mag ik weten dat mijn toekomst vastligt in Hem. Als ik op mezelf zie, moet ik zeggen: Hoe kán het! Er moeten wel inkomsten zijn, opdat het geloof in beoefening kan zijn, om te kunnen zeggen dat de toekomst vast ligt in een Ander.
Ik ben vaak jaloers op de puriteinen. De puriteinen hadden, denk ik, een nabij leven, meer dan velen van ons. Zij waren altijd met God en Zijn Woord bezig en al het andere scheelde hun niet. Natuurlijk, onze omstandigheden zijn anders en deze tijd is anders, maar we kunnen de tijd niet schuldig stellen. Schuldig zijn wij.”
Lezen doet Bloemendaal graag. Hij leest breed, onder andere preken van Thomas Boston, ”De gangen van Gods Kerk” van Philpot, de ”Institutie” van Calvijn en de werken van Ralph en Ebenezer Erskine. „Ik ging vaak op huisbezoek met een diaken die graag Kohlbrugge las. Toen die broeder ziek werd, zei hij: „Jaap, nu houd ik alleen de Bijbel nog over.” Dat is het! De Bijbel. Het enige Boek uit de oudheid waarvan de Schrijver nog leeft.”
Levensloop Jaap Bloemendaal
Jaap Bloemendaal werd geboren op 18 oktober 1946 in een West-Friese stolpboerderij te Andijk. In Enkhuizen doorliep hij de mulo en volgde in de avonduren en in deeltijd mbo- en hbo-opleidingen op het gebied van hulpverlening en management. In Hoorn en Alkmaar werkte hij enkele jaren voor de rijksoverheid, vervolgens achttien jaar bij de gemeente Boskoop op de afdeling sociale zaken. Daarna was hij veertien jaar directeur van De Vluchtheuvel (instelling voor psychosociale hulp) en vervolgens zes jaar manager ambulante zorg bij Eleos in Dordrecht.
Het echtpaar Bloemendaal-van der Wilt heeft twee kinderen en vijf kleinkinderen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 2015
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 2015
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's