Preken voorbij de Bijbeltekst
De vrijgemaakte Kamper hoogleraar dr. C. J. de Ruijter heeft de vrucht van jarenlang onderzoek en college geven neergelegd in een handboek homiletiek (predikkunde). Hiermee verschijnt sinds de homiletiek van T. Hoekstra (1926) voor het eerst weer een Nederlandstalig handboek over deze thematiek.
Omdat er in deze moderne tijd bijna niemand meer zit te wachten op een predikant die de waarheid in pacht denkt te hebben en er allerlei modieuze concepten voor Bijbeluitleg zijn ontwikkeld waarbij de mens centraal staat, heeft De Ruijter gezocht naar een zogenoemde derde weg.
De eerste, klassieke weg zou aangeduid kunnen worden als een homiletiek van het object (van de derde persoon), met als uitgangspunt: „Wij weten en verkondigen u de waarheid.” De tweede als die van het subject (van de eerste persoon), waarbij de hoorder centraal staat: „Mijn perspectief is beslissend voor mijn kijk op de wereld.”
De Ruijter, die volgende week donderdag vanwege zijn emeritaat afscheid neemt van de Theologische Universiteit Kampen, probeert de prediking voor de kerk te bewaren door een middenkoers te varen. Hij neemt zowel afstand van de eerste weg, waarbij de prediker de hoorders dreigt te verliezen, als van de tweede, waarbij het Woord achter de horizon verdwijnt en de preek een subjectief praatje wordt. Hij hamert erop dat het noodzakelijk is dat de prediker eerst de stem van God hoort en komt zo tot een homiletiek van de tweede persoon: „Er is er altijd Een die sprekend aan mij voorafgaat. Hij is in Zijn spreken de Eerste Persoon.” De prediker moet naar Hem luisteren voordat hij zelf het woord kan nemen. De Ruijter verbindt horen met gehoorzamen.
Set met regels
In de ontwikkeling van deze homiletiek is de levensgang te herkennen die De Ruijter zelf gegaan is. In een interview in tijdschrift Opbouw (jaargang 57, nummer 17) vertelt hij iets hiervan. In zijn eerste gemeente preekte hij zoals hij dat geleerd had: heel tekstgericht. „En ik moet zeggen dat ik het ook heel leuk vond om uit te leggen wat er stond, ook moeilijke teksten. Maar of de mensen er in het dagelijks leven wat mee konden (zeg maar de Bijbel als gebruiksboek), dat was voor mijzelf ook nog niet geland.”
Dit werd anders in zijn Rotterdamse periode. „In Rotterdam, een echte voorhoedegemeente, drong het tot me door dat mensen, veel jongeren, niet zaten te wachten op een set met regels of vrijgemaakte codes, maar verlangden zelf met Christus te leven.” Zo kwam hij –zoals hij dat noemt– tot het ”voorbij de tekst” preken, waarmee hij bedoelt: midden in de (belevings)wereld van de hoorders preken.
Het is te prijzen dat De Ruijter het te midden van alle moderne subjectieve benaderingen wil opnemen voor het horen naar en het gehoorzamen aan het Woord. Maar dat hij hiervoor een nieuwe weg ontwerpt is inhoudelijk en methodologisch de zwakte van zijn concept. De wijze waarop hij de klassieke prediking weergeeft is eenzijdig, en mogelijk vooral bepaald door de voorwerpelijke vrijgemaakte prediking in de zin zoals hij zijn eigen eerste periode omschrijft.
Het klassieke adagium dat de prediking van Gods Woord Gods Woord is, impliceert hetzelfde horen en gehoorzamen dat De Ruijter bepleit. Dit betekent niet dat alle ‘gereformeerde’ prediking ook prediking van Gods Woord is. Prediking die bol staat van wat ”Gods volk leert” is geen prediking van het Woord. Dan zou klinken wat God Zijn volk leert en wat direct uit de tekst opkomt. Hetzelfde geldt van een prediking die niet meer is dan een knappe exegese of van een moderne, subjectieve prediking geënt op menselijke verhalen en ervaringen.
Metaforen
De positieve bedoeling van De Ruijter zich te verzetten tegen beide fronten om de prediking als prediking te bewaren doet hem methodologisch de das om. Stapje voor stapje wil hij zijn betoog onderbouwen. Het ene puzzelstukje wordt aan het andere gelegd, zonder dat vooraf de doos waar de stukjes in zitten, oftewel het totaalplaatje, is te zien. Ik heb mijn ‘puzzeltocht’ door het boek als zeer moeilijk ervaren, omdat De Ruijter gebruikmaakt van veel metaforen, begrippen en modellen die hij onder andere ontleent aan de filosofie, met name aan de taalfilosofie. Met zijn ”derde weg” wordt hij te veel bepaald door de twee andere wegen, waartegenover hij de juistheid van zijn theorie wil bewijzen.
Als hij dezelfde gedachten ontwikkeld zou hebben vanuit de klassieke gereformeerde homiletiek en zou hebben toegespitst op de punten die hij aansnijdt, zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse theoloog Sidney Greidanus (1935) doet, zou hij zijn bouwstenen aan de Schrift zelf hebben kunnen ontlenen. Omdat hij veel buitenbijbelse begrippen hanteert, heb ik voortdurend zitten worstelen met de vraag wat de implicaties zijn van het overnemen van de aangereikte metaforen en begrippen.
Niettemin brengt De Ruijter wezenlijke aspecten ter sprake. Bij het signaleren van de problematiek ervaar ik herkenning, maar bij zijn uitwerking geregeld vervreemding. Uit het boek spreekt een enorme belezen- heid als vrucht van jarenlang onderzoek. Gedurende het betog neemt de ene auteur na de andere het woord. Maar zo wordt ook het al gesignaleerde probleem vergroot: wat bedoelen zij precies met hun metaforen? Het was beter geweest als De Ruijter van meet af aan zijn eigen betoog had opgebouwd en scherp had aangegeven wat hij met de verschillende metaforen, begrippen en modellen wel en niet bedoelt en hierbij vooral de Schrift zou hebben laten klinken.
Script
Een treffend voorbeeld hiervan is de metafoor van het vijfde bedrijf, die De Ruijter ontleent aan de Engelse theoloog N. T. Wright. Hij beschouwt de Bijbel als een script en vergelijkt die met een (overigens niet bestaand) onvoltooid drama van Shakespeare. Er zijn vier bedrijven bekend, die samen de Bijbel vormen. Deze gaan over de schepping, de zondeval, het koninkrijk van Israël en de komst van Jezus. Van het vijfde bedrijf is alleen het begin beschikbaar: de kerk na Pinksteren (Handelingen en de brieven). Ook is er nog iets bekend van de manier waarop de wereldgeschiedenis afloopt (Openbaring). De rest van het vijfde bedrijf is niet ingevuld. En het is de taak van de prediker om dat te doen, zoals acteurs invulling moeten geven aan het ontbrekende deel van het Shakespearedrama. Ze zullen moeten improviseren, maar ze hebben geen ongelimiteerde vrijheid om een eigen tekst te produceren. Ze moeten zich eerst volledig de bekende tekst eigen maken, pas dan kunnen ze hun rol binnen het geheel vervullen. Ze moeten dus echte Shakespearekenners zijn en ook goed getraind zijn in het opvoeren van werken van deze schrijver.
Deze metafoor ziet de Bijbel dus als een script. De prediker staat in de leegte tussen het begin en het slot van het vijfde bedrijf en moet hier vanuit het geheel invulling aan geven. Ik voel met De Ruijter mee dat bijvoorbeeld de brieven van Paulus geschreven zijn in een bepaalde cultuur en setting. Je kunt niet zomaar de sprong maken van toen naar nu. Kampen is geen Korinthe en Apeldoorn geen Athene.
Ik ben het ook met De Ruijter eens dat we niet alles uit onze moderne tijd in de Bijbel terugvinden, maar wat betekent het dat de prediking van nu (mits deze voldoet aan bepaalde voorwaarden) tot het gehele ”theo-drama” hoort? Is de Schrift niet uniek als norm en regel, als Gods Woord? Welke Schriftvisie hanteert van De Ruijter precies? Die vraag kwam overigens al veel eerder bij mij op tijdens het lezen. Waarin stemt hij overeen met de Zwitserse theoloog Karl Barth en waar trekt hij de grens tegenover Barth?
Preekdiensten
Er leven bij mij nog veel meer vragen. Bijvoorbeeld als het gaat om de gedachte dat de verkondiging aan de gemeente als geheel is toevertrouwd en dat de prediker weliswaar is afgezonderd voor de dienst, maar zijn opdracht nooit anders dan in nauwe samenspraak en verbondenheid met die gemeente kan uitoefenen. Maar wie heeft de prediker in eerste instantie geroepen, de gemeente of de Heere? De Ruijter gaat uit van 1 Korinthe 14, maar is dat solide? Kan zonder verdere fundering in de Schrift de eeuwenoude gedachte van de apostolische successie worden losgelaten?
Om nog een vraag te noemen: De Ruijter positioneert de prediking als onderdeel van de liturgie. Overtuigend laat hij zien dat onze erediensten versmald zijn tot ”preekdiensten”. Maar moet desondanks de prediking niet principieel onderscheiden worden van de liturgie? Verhouden die twee zich niet tot elkaar als horen en antwoorden? Is er geen tegenover? Kortom, ik heb fundamentele vragen bij dit boek.
Boekgegevens
Horen naar de stem van God. Theologie en methode van de preek, C. J. de Ruijter; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2013; ISBN 978 90 239 2739 6; 239 blz.; € 25,90.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 2014
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 2014
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's