Wandel eens met je oren
Je moet er oor voor krijgen, voor zingende vogels buiten, en een beetje oefenen, maar dan ontváng je ook wat: een enorme verrijking van je natuurbeleving.
Kom mee naar buiten allemaal, dan horen wij de wielewaal. Het is alweer lang geleden dat op scholen dit vrolijke liedje werd gezongen.
Hoeveel kinderen zouden ooit het dudeljo van een wielewaal gehoord hebben? Vandaag de dag zul je hem in ieder geval moeten zóéken in plaats van slechts naar buiten gaan.
Maar een „zingend vogeltje” concreet benoemen als soort, dat is vereist oefening. En dat geldt helemaal als een compleet koor van vogels door elkaar zingt. Probeer dan maar eens al die afzonderlijke soorten op naam te brengen. Maar leuk is het wel! En wie er eenmaal plezier in heeft gekregen, gaat zijn vogelloze medemens maar een meewarig wezen vinden: wat een oppervlakkige natuurbeleving als al die vogelgeluiden aan je voorbij gaan – onbewust, of willens en wetens omdat iemand met oortjes in buiten loopt of rent.
Subtiel spel
Eigenlijk hoef je al die vogels niet eens te zien om ervan te kunnen genieten, maar een uitdaging is het zeker: proberen te zien wat je hoort. Het komt neer op een subtiel spel van je oren spitsen, het geluid lokaliseren en tegelijkertijd dat afgebakende stukje struik of groen met je ogen afstruinen op minuscule bewegingen van blaadjes en takjes.
Reken overigens op meewarige blikken van voorbijgangers, want mensen die buiten zijn, dat zijn tegenwoordig enkel nog wandelaars met een hond, of ze passeren je hijgend, als hardlopers. Maar iemand die bewegingloos naar een struik staat te turen, dat is een zeldzaamheid geworden. Het opzichtig dragen van een verrekijker voorkomt dat je wordt aangezien voor een potloodventer.
Vogel gevlogen
Nu gedragen veel van die zangertjes zich als ongekende zenuwlijders die van takje naar takje springen en omhoog en weer omlaag fladderen, dus het lokaliseren én zien van zulke diertjes vraagt enig geduld en incasseringsvermogen: voor je het weet is de vogel gevlogen.
Welke vogel zingt het mooiste liedje? Is daar een antwoord op te geven? Waarschijnlijk niet omdat er simpelweg meerdere winnaars zijn. De nachtegaal, met zijn heldere, afwisselende rollers, uithalen en fluittonen, staat nipt boven de merel met zijn melodieuze lied. Sinds de schrijfster Jos van Manen Pieters haar ”Tuinfluitertrilogie” uitbracht, leeft de gedachte dat de tuinfluiter een soort nachtegaal is, met een liedje dat net zo romantisch klinkt als de inhoud van die trilogie. Niets is minder waar: het liedje van de tuinfluiter lijkt op merelzang op 45 toeren afgedraaid (versneld dus). Het is een nerveus, bijna nurks klinkend monotoon liedje. Dan de zwartkop, met zijn mooie fluittonen.
Tegenover de opvallers staan de bescheiden zangers. Kampioen in die categorie is de grauwe vliegenvanger, maar ook de rietgors is qua zang bescheiden; niet qua uitstraling want met zijn kopje fier omhoog zingt hij zijn bescheiden liedje.
„Ik wil een ijsje”
Intussen is het best lastig om vogelzang met woorden te typeren of na te bootsen. Het dudeljo van de wielewaal komt aardig in de richting, de naam van de tjiftjaf ook en dat geldt evenzo voor die van de koekoek (maar het lachje dat koekoeken laten horen is weer lastiger te vertolken). Niemand die daar beter in is dan Neerlands bekendste vogelaar, Nico de Haan. Zo typeert hij het liedje van de geelgors als een langgerekt ”mama, mama, ik wil een ijsje”. De luide triller van de fluiter (vooral in beukenbossen te horen) lijkt wat hem betreft op een snel stuiterende knikker op een glasplaat. Voor het van hoog naar laag klinkende liedje van de fitis –een liefelijk klinkend deuntje– heeft De Haan ook een mooie. Het klinkt alsof het vogeltje zegt: „Het is mooi weer vandaag maar het blijft niet zo.”
Verschil is te hóren
Het priegelig gekwetter van de putter –een beetje boerenzwaluwachtig– is moeilijker te typeren, en dat geldt ook voor het gezellige gebabbel van de kneu. Het verschil tussen braamsluiper en grasmus moet je hóren, dat kun je bijna niet zien. Het bescheiden krassige liedje van de laatste is heel wat anders dan het snelle ”lululu” van de braamsluiper. Overigens zijn ook de tjiftjaf en de fitis pas bij het zingen uit elkaar te halen – eerder zie je nauwelijks verschil tussen die twee.
Moet je voor alle vogelsoorten de natuur in? Helemaal niet. Neem de zwarte roodstaart, van oorsprong een rotsbewoner die kantoorgebouwen en winkelcentra ook prima vindt. Zodra er ergens een helder knarsgeluidje is te horen, kijk dan omhoog in de richting van een gebouw en geheid zit daar een zwart vogeltje met een rood trillend staartje.
>>rd.nl/zangvogels om de beelden en geluiden van alle genoemde vogels te zien en te horen.
Na-apers zijn de leukste vogels
De beste imitators in de vogelwereld zijn de liervogels in Australië (ze lijken op kleine pauwen). Zo filmde de Britse natuurfilmer David Attenborough deze vogel terwijl die de wonderlijkste geluiden voortbrengt.
Liervogels kunnen dertig jaar oud worden en het kost ze wel zes jaar om alle nabootsingen van geluiden uit hun omgeving aan elkaar te rijgen tot een eigen lied. Maar dan heb je ook wat! De vogel die Attenborough filmde imiteert niet enkel tal van vogels, maar ook een kettingzaag van bosarbeiders in zijn buurt. Ook de klik en het automatisch doorspoelen van een fotocamera bootst de vogel perfect na.
Kettingzaag
De mooist zingende vogel is nog niet de leukst zingende. Dat zijn vogelsoorten die andere vogels (of geluiden) nabootsen.
De spotvogel heeft er zijn naam aan te danken. Zijn zang is te herkennen aan een nasaal klinkend ”tsjeng, tsjeng tsjeng” met daarna een potpourri van onnavolgbare geluiden en nabootsingen. Overigens kunnen spreeuwen er ook wat van.
Kampioen nabootser in Nederland is de bosrietzanger. Die imiteert werkelijk alles. Colin Tudge schrijft in zijn boek ”Aanschouw de vogels” dat dit vogeltje ongeveer de helft van zijn zang heeft gejat van vogels uit zijn omgeving, met vleugjes kneu, merel, veldleeuwerik, ekster en ga zo maar door. En die andere helft? Die is van hemzelf, dacht men tot voor kort. Tudge citeert de Belgische ornithologe Françoise Dowsett-Lemaire, die ontdekte dat die andere helft ook gestolen is, en wel van vogels die wij niet kennen omdat ze in het overwinteringsgebied van de bosrietzanger –Afrika– leven.
Van de meeste zangvogels geldt dat ze geboren worden met genetische aanleg voor de grove contouren van het liedje dat bij zijn soort hoort. Vervolgens leren ze in enkele maanden nog van de geluiden van hun vader. Daarna is die gevoelige periode voorgoed voorbij.
Binnen de grenzen van het aangeborene en aangeleerde kan een vogel nog veel aan zangkunst ontwikkelen. Hoe ouder een vogel, des te fraaier en gevarieerder zijn zang en dat is iets wat vooral de vrouwtjes horen en op basis waarvan ze hun partner kiezen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 2014
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 mei 2014
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's