Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus Medicus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus Medicus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zij die gezond zijn, hebben de dokter niet nodig, maar zij die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaren tot bekering” (Lukas 5:31-32). De Vroege Kerk, die Christus vaak als arts aanduidde, knoopte bij deze woorden van Jezus aan. De manier waarop Griekstalige kerkvaders spraken over Christus als arts komt ter sprake in de jongste aflevering van het Zeitschrift für Antikes Christentum (jaargang 17, aflevering 2, 2013). Michael Dörnemann, die verbonden is aan het rooms-katholieke bisdom Essen, schreef een artikel over Griekse schrijvers uit de tweede tot de vierde eeuw.

In lijn met Lukas 5 typeren verschillende Griekse kerkvaders de mens als ziek door zonde, waartegen boetvaardigheid een geneesmiddel is. Tegelijk werken zij op diverse manieren het beeld uit van Christus als „onze grote Arts”, zoals Eusebius Hem noemt. In de derde eeuw ziet Origenes bijvoorbeeld de arts Christus bezig in de kerk die Zijn hospitaal is: „Kom nu tot Jezus, de hemelse arts, kom binnen in deze plaats van genezing, Zijn kerk, en zie daar een menigte van zieken liggen.” Hoe geneest Christus? Origenes zegt: door Zijn woorden. Die woorden moeten de zieken in de kerk innemen als een medicijn.

In de vierde eeuw bouwen de zogenoemde Cappadocische vaders, Basilius, Gregorius van Nyssa en Gregorius van Nazianze, voort op Origenes. Zij gaan ook de doop, de boetvaardigheid en het avondmaal als medicijnen typeren. Basilius en Gregorius van Nyssa waren bovendien van mening dat de kerk ook aan lichamelijke ziekte aandacht moest geven. Zij drongen aan op kerkelijke ziekenzorg en de oprichting van hospitalen.

Ook Augustinus heeft geregeld gesproken over Christus als heelmeester. Het historische onderzoek heeft daar al vrij uitvoerig aandacht aan besteed. In de genoemde aflevering van het Zeitschrift für Antikes Christentum analyseert Dorothea Weber, hoogleraar aan de universiteit van Salzburg, opnieuw hoe Augustinus de beeldspraak gebruikte. Zij geeft er illustratieve citaten bij, bijvoorbeeld uit preek 175. Zelfs Saulus van Tarsen is tot bekering gekomen (1 Timotheüs 1:16), dus de mensen mogen wel zeggen: „Als Paulus genezen werd, waarom ben ik dan hopeloos? Als een zo hopeloze zieke door een zo grote arts genezen kon worden, waarom zou ik dan mijn wonden niet in die handen leggen, waarom zou ik mij niet haasten naar die handen?”

Weber bestudeert het thema vanuit een nieuwe invalshoek: de vraag hoe Augustinus over „arts-assistenten” spreekt. Hiëronymus en Origenes hadden namelijk over Christus gesproken als „de hoogste arts”, en tegelijk hadden zij ook anderen „artsen” genoemd, zoals Mozes, de profeten en andere heiligen. De vraag kan rijzen of misschien ook Augustinus gesproken heeft over de assistenten van de arts. Het blijkt dat de kerkvader het inderdaad weleens over de slaven van de arts heeft. Maar vaak is het niet. Augustinus benadrukt dat de kerkelijke ambtsdragers, die „vele geneesmiddelen van de Heilige Schriften” op de wonden van het kerkvolk mogen aanbrengen, zelf ook genezing nodig hebben. „De priesters”, constateert Weber, „zijn in dezelfde situatie als de gemeente.” De gemeente moet hen soms helpen om van hun eigen zonden te genezen.

De Cappadocische vaders zagen onder meer het sacrament van de doop als een geneesmiddel voor geestelijke ziekten. Aan wie moest de doop dan bediend worden, en wanneer? Rond het einde van de tweede eeuw schreef Tertullianus dat het prudent is om de doop „uit te stellen en niet te haasten.” Die uitspraak is zestiende-eeuwse wederdopers en zeventiende-eeuwse baptisten niet ontgaan. Dat laat Brian C. Brewer van Baylor University zien in het Harvard Theological Journal (jaargang 106, aflevering 3, 2013).

Opvattingen van kerkvaders waren op zichzelf voor wederdopers geen doorslaggevende autoriteit. Maar uitspraken van Tertullianus over de doop zijn desondanks terug te vinden bij hun belangrijke voormannen: Conrad Grebel, Balthasar Hubmaier en Menno Simons. Tertullianus had onder meer gezegd: „Christenen worden gemaakt, niet geboren.”

Brewer erkent dat de overeenkomst tussen Tertullianus en doperse traditie beperkt is. Tertullianus „betwijfelde de geldigheid van de kinderdoop niet, maar louter de wijsheid van de praktijk ervan.” Volgens Tertullianus was kinderdoop riskant: als het gedoopte kind later nooit tot geloof zou komen, zouden zowel het kind als de ouders die de doopgelofte hadden afgelegd Gods straf verdienen. En zuigelingen hadden nog niet daadwerkelijk gezondigd. Zij zouden de afwassing van de zonden later in het leven nog nodig krijgen. Volgens Tertullianus was het daarom veiliger om met de doop te wachten. Anabaptisten en baptisten waren radicaler in hun afwijzing van de kinderdoop. Maar Tertullianus bepleitte een doop van gelovigen en dus was hij voor hen interessant genoeg om te citeren.


Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren? focus@refdag.nl

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 30 september 2013

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's

Christus Medicus

Bekijk de hele uitgave van maandag 30 september 2013

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's