Participeren in de samenleving
De regering zet in op de ontwikkeling van een participatiesamenleving, zo bleek vorige week uit de Troonrede. „Een compacte en krachtige overheid, die ruimte geeft en kansen biedt waar het kan en beschermt als dat nodig is, dat is het ideaal.
Echt nieuw is de gedachte van de participatiesamenleving niet. Eerder werd er gesproken over de participatiemaatschappij. Daarin ging het vooral over de noodzaak om meer mensen aan het werk te krijgen. Nu is ook de zorgsector in beeld gekomen.
De participatiesamenleving zou de opvolger moeten zijn van de klassieke verzorgingsstaat. Nu is het thema van de terugtredende en onbetaalbaar wordende verzorgingsstaat al zo’n dertig jaar oud. In die tijd is er best het een en ander veranderd. Allerlei sociale uitkeringen zijn versoberd en van hogere drempels voorzien. Maar dat neemt niet weg dat ook nu nog meer dan de helft van de overheidsuitgaven opgaat aan de zorg en de sociale zekerheid.
De vergrijzing van de bevolking en de steeds maar stijgende zorgkosten zijn tamelijk autonome ontwikkelingen die steeds weer de overheidsuitgaven opstuwen. Daarnaast is de overheid kinderopvang tot haar taak gaan rekenen. Ook dat kost heel wat.
De fundamentele vraag hier is die naar de verhouding tussen de eigen verantwoordelijkheid van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid. Dat raakt het mensbeeld. Hoe ziet men de overheid? Welke waarde hecht men aan vrijheid en gelijkheid in de samenleving?
Dat de participatiesamenleving thans wordt aanbevolen, heeft vooral ook te maken met het feit dat de overheid fors moet bezuinigen en daarom taken moet afstoten. Evenzo geldt dat mooie betogen over allerlei decentralisatieoperaties die het beleid dichter bij de burger zouden brengen, vooral worden ingegeven door de besparingen die de centrale overheid daarmee kan behalen. Want tegelijkertijd worden vanwege de toegenomen taken op grote schaal gemeenten samengevoegd. De afstand tot de burger wordt daardoor groter.
Terecht is er de afgelopen decennia de nadruk op gelegd dat iedereen die wat kan, z’n steentje moet bijdragen. Bijstand, WAO en WW moeten niet als hangmat maar als vangnet fungeren. Wie niet wil werken, zal ook niet eten. Dat is een Bijbelse gedachte (2 Thess. 3:10).
Nieuwe wetgeving heeft ook geleid tot nieuwe namen, die wat dat betreft een duidelijke boodschap afgeven. De WAO werd vervangen door de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. In plaats van de arbeidsongeschiktheid wordt de nadruk gelegd op wat mensen nog wel kunnen. De Algemene bijstandswet is vervangen door de Wet werk en bijstand.
Zelfredzaamheid
Uit de Troonrede spreekt een groot vertrouwen in de mogelijkheden van de mens. Kennelijk kunnen liberalen en socialisten, ondanks hun uiteenlopende maatschappijvisie, elkaar op dat punt vinden. „Er is in onze samenleving veel dat een gezond vertrouwen in eigen kunnen rechtvaardigt”, zo wordt al in de aanhef geconstateerd. Verderop wordt gemeld „dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger.”
Nu is het zeker van belang de zelfredzaamheid van mensen te stimuleren. De groep die zelf het hoofd niet boven water kan houden (vanwege de financiën, vanwege hun gezondheid of om sociale redenen) en daarom op allerlei manieren ondersteund moet worden, moet niet groter worden dan onvermijdelijk is. Er zijn immers grenzen aan wat de overheid kan doen. Grenzen aan de via belasting- en premieheffing afgedwongen solidariteit tussen mensen.
Terecht wordt daarom, ook in de Troonrede, de nadruk gelegd op de vrijwillige inzet van mensen. Hun wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor hun omgeving. Wat is daarvan in de moderne samenleving te verwachten? Geldt daar niet vaak het adagium van Kaïn: „Ben ik mijns broeders hoeder?”
Binnen het gezin is de zorg voor elkaar gelukkig altijd nog vanzelfsprekend. Het grote aantal echtscheidingen werkt hier echter negatief. Van de opmars van de kinderopvang kan hetzelfde gezegd worden. De betekenis van familierelaties is duidelijk afgenomen. Broers en zusters, ouders en kinderen wonen veelal verder van elkaar dan vroeger. Door echtscheiding en nieuwe relaties zijn de familieverhoudingen vaak gecompliceerd, om niet te zeggen vertroebeld. Hoeveel binding hebben kinderen aan hun inmiddels bejaarde vader, die destijds hun moeder in de steek liet voor een ander? Als gevolg van de afgenomen gezinsgrootte zijn er ook minder kinderen die hun bejaarde ouders kunnen bijstaan.
Daarbij komt dat mensen ouder worden dan vroeger en daarmee ook langer een beroep doen op hun kinderen. Van groter invloed is de opmars van de tweeverdieners. Die hebben in eigen gezin vaak al moeite genoeg om alles rond te krijgen, laat staan dat zij veel tijd hebben om hun (vaak elders wonende) bejaarde ouders bij te staan.
Sociale cohesie
En hoe zit het met assistentie buiten de directe familiekring? In het traditionele dorp zijn de relaties vaak intensief. Men kan op elkaar rekenen. In grotere plaatsen en zeker in het grootstedelijk milieu stellen burenrelaties niet veel meer voor. De Amerikaanse socioloog Robert Putnam heeft er op gewezen dat in een heterogene samenleving mensen minder vertrouwen in elkaar hebben. De sociale cohesie is daar geringer.
Onmiskenbaar is in de Nederlandse samenleving de religieuze en etnische verscheidenheid toegenomen. Daarbij komt dat de kerken vanouds een belangrijke bron van sociaal kapitaal vormen. Door de secularisatie neemt de betekenis daarvan af. Kerkleden geven niet alleen, vergeleken met anderen, veel geld aan goede doelen, maar stellen zich ook meer beschikbaar voor vrijwilligerswerk. Maar ook in kerkelijke kring staat het vrijwilligerswerk onder druk vanwege het toenemende aantal tweeverdieners.
Zorg voor de naaste is inderdaad een wezenlijk onderdeel van het christelijk geloof. Een kerk die dat tot hoofdthema maakt van haar boodschap is op de verkeerde weg, maar het hoort er wel zonder meer bij. Daarbij gaat het allereerst om zorg voor de eigen mensen. Dat onderscheid is legitiem. We moeten goed doen aan allen, zegt de apostel, maar „meest aan de huisgenoten des geloofs” (Gal. 6:10).
Overigens is hierbij niet zonder betekenis dat mensen tegenwoordig hogere eisen stellen aan hun levensomstandigheden en de kwaliteit van de zorgverlening. Zij zijn gewend aan een bepaald welvaartsniveau en er heeft ook een sterke professionalisering van de zorg plaatsgevonden. De veelgeprezen barmhartige Samaritaan zou nu wellicht aangeklaagd worden wegens de volstrekt tekortschietende kwaliteit van zijn hulpverlening aan een zwaargewonde.
Dat de overheid allerlei kostbare regelingen en voorzieningen moet treffen voor mensen die niet in staat zijn in hun eigen inkomen te voorzien en/of een beroep doen op medische hulp en verzorging blijft dan ook onvermijdelijk. Maar duidelijk is ook dat de groei van de budgetten van de afgelopen jaren niet zo kan doorgaan.
Er zijn immers meer taken die de overheid moet vervullen, variërend van defensie tot zorg voor de waterstaat. Taken die bij uitstek collectief aangepakt moeten worden. Maar dat geldt niet voor alles. Zo heeft de overheid zich sinds het begin van de 20e eeuw intensief beziggehouden met de volkshuisvesting. Aanvankelijk ging het om de kwalitatieve, na 1945 vooral om de kwantitatieve woningnood. Op dat terrein zou de overheid zich meer kunnen terugtrekken. Bijvoorbeeld als het gaat om de hypotheekrenteaftrek. Daarentegen is het haast onvermijdelijk dat de zorgsector veel geld en aandacht blijft vragen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 2013
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 september 2013
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's