Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Als enige overgebleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Als enige overgebleven

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ze is de dochter van ds. G. Taverne, en dat feit is bepalend geweest voor haar hele leven: „Ik heb me honderd procent mogen inzetten voor het werk van vader.

De emoties liggen dicht onder de oppervlakte bij mej. W. Ch. Taverne: ze praat druk, open, spontaan, soms opgewekt, soms met tranen. Ze wil het niet hebben over de mensen met wie er een conflict ontstond, of van wie ze de opvattingen niet deelt. Ze wil alleen vertellen hoe haar leven geweest is, een leven dat gestempeld is door het gezin waaruit ze afkomstig is.

Haar vader, ds. G. Taverne, werd in 1953 geschorst en in 1954 losgemaakt uit de Nederlandse Hervormde Kerk, omdat hij de kerkorde van 1951 niet wilde naleven. Hij stichtte een eigen gemeente, de Presbyteriaal Hervormde Kerkgemeenschap, waarbij de oude reformatorische beginselen centraal stonden.

Vooral de levensstijl van de gemeenteleden viel op, een levensstijl die mej. Taverne nog altijd zo veel mogelijk handhaaft. Niet alleen is ze tegen verzekeren en inenten, ze koestert ook antirooms-katholieke –zelf zegt ze liever: „reformatorische”– en anti- Europese standpunten. Ze wil niet per vliegtuig reizen, geen autogordel dragen, bepaalde medische behandelingen niet ondergaan, en niet met euro’s betalen – „maar dat laatste is opgelost, ik kan nu eenvoudig pinnen en chippen.”

Eigenlijk wil ze geen interview, en ook niet op de foto. „Ik heb dat allebei nog nooit gedaan, en ik ben bang dat de nadruk dan te veel op mij komt te liggen. Het gaat helemaal niet om mij.” Bovendien vermoedt ze dat een interview boze reacties oplevert: „Als je mij aan het woord laat, denk ik dat het RD abonnees verliest.”

Waarom worden mensen boos op u?

„Niemand kan mij begrijpen. Dat snap ik ook wel, als ik denk aan wie wij als familie waren en hoe andere mensen daarnaar keken. De meeste mensen hebben zo’n ander leven, ook christenen. De wereld heeft bij de meeste christenen veel te veel invloed.”

Maar als u vertelt hoe uw leven geweest is, begrijpen mensen het misschien beter.

„Dat is ook waarom ik er toch over vertellen wil. Als een getuigenis.”

Hoe kijkt u terug op uw kinderjaren?

„Tot mijn tiende jaar heb ik een prinsessenleven gehad. Mijn vader en moeder zijn weliswaar tijdens de oorlog opgepakt omdat ze een Pools Joods meisje verborgen hielden, maar toch ook weer vrijgelaten dankzij bemiddeling van de Twentse Bank – waar mijn vader toen werkte. In 1946 werd mijn vader predikant in Groningen, later in Friesland, en daar heb ik het heel goed gehad. Je kon er zo de weilanden in rennen, en je hoefde nergens bang voor te zijn, ik werd door de andere kinderen helemaal geaccepteerd.”

Maar in Hoogeveen werd dat anders.

„Na de verhuizing naar Hoogeveen begon de ellende. Mijn broer en ik werden op school erg geplaagd, omdat we de kinderen waren van „die rare dominee.” Soms zeiden ze tegen mij: „We vinden jou een aardig meisje, het is jammer dat je zulke ouders hebt.””

Hoe gingen uw ouders daarmee om?

„Ik weet nog dat ik er genoeg van had om het enige meisje te zijn dat een hoedje droeg. Dus toen we op een zondag naar de kerk liepen, hield ik mijn hoedje achter mijn rug. Dat zag vader, en hij zei: „Willie, waar is je hoedje? We moeten bereid zijn om Christus’ wil schade te lijden.” Dat heb ik nooit vergeten. Het is goed als je zulke dingen in je jeugd leert, ook al is het absoluut moeilijk. Soms dacht ik wel: Ik wou dat het anders was. Maar dat dacht ik niet vaak.”

Was u de oudste in het gezin?

„Ja, ik ben geboren in 1941, drie jaar daarna kwam mijn broer Gerrit, drie jaar daarna Frans, en in 1955 mijn zusje Hanneke – wij scheelden veertien jaar. Zij is veel ziek geweest: toen ze tien dagen oud was moest ze al een operatie ondergaan, en ook later was er in ons gezin altijd zorg om haar. Ik heb haar thuis lesgegeven, en toen ze twaalf was heb ik haar in haar kistje gelegd. Ik was degene die dat mocht doen van de begrafenisondernemer.”

Dat moet een zware tijd geweest zijn.

„Het was een hele slag, ik had altijd met haar opgetrokken, ik was degene die ’s nachts altijd bij haar geweest was als ze moest overgeven, dan vroeg ze of ik met haar wilde bidden. Na haar dood was het zo leeg, zo leeg... Mijn zusje was een hemels kind, ze had vanaf het begin genade. Ik zie nog voor me hoe ze in haar stoeltje ging zitten –een klein damesfauteuiltje– met haar beentjes kruiselings, hoe ze haar zondagse tasje pakte en in haar Bijbeltje ging lezen. Kort voor haar sterven zei ze: „Vader, ik wil graag aan het avondmaal.” „Lieverd”, zei vader, „je bent nog een beetje te jong”. Op de rouwbrief stond: „Ze verlangde zeer naar het heilig avondmaal, maar viert dat nu beter Boven.””

Hoe kon u daarna verder gaan?

„Ik heb een heel wijze vader gehad. Toen we zagen dat het met mijn zusje steeds minder werd, zei vader: „Zou jij geen jeugdmateriaal gaan maken voor de gemeente?” Dat gaf mij iets nieuws te doen – en het was ook nodig, wij hadden veel jeugd in de gemeente.”

Had u niet graag willen studeren, of een baan zoeken?

„Ja, dat had ik wel gewild. Ik heb staatsexamen voor onderwijzeres gedaan, maar ik ben gezakt. Dat heeft zo moeten zijn. Later heb ik een cursus gevolgd bij de Alliance Française, maar die heb ik niet afgemaakt – ik heb één tentamen Frans gedaan. Maar uiteindelijk merkte ik dat mijn toekomst niet in Frankrijk lag, of in een studie, maar in het evangelisatiewerk. Gods zaak gaat altijd voor.”

Hebt u dat als een roeping ervaren?

„Geen roeping. Het is op mijn weg gekomen. Ik ben altijd het ‘behulpsel’ geweest, de rechterhand van vader en moeder. Op school waren ze boos als ze een briefje kregen: „Onze dochter moet morgen thuisblijven want wij moeten op reis” – mijn ouders hadden veel buitenlandse contacten. Maar toen vader mij van de mulo wilde halen, heeft de directeur hem gesmeekt dat niet te doen. Die directeur was een kerkelijke vijand van ons, maar hij had wél een hart.”

Als u zelf had mogen kiezen, wat had u dan gedaan?

„Ik had wel psychologie willen studeren. Maar het liefst van al was ik gaan reizen, ik ben verzot op reizen. De cadans van een rijdende trein... ik kan wel zingen als ik in zo’n trein zit. Als ik aan mijn natuur overgeleverd was, ik was de hele wereld rondgegaan. Vader zei vroeger: „Jij hebt een rem nodig, anders ontspoor je”, en daar had hij gelijk in. Ik was bruisend, handig, ik kon voor m’n eigen gevoel alles. Ik ben bijvoorbeeld vijf keer op mijn Solex van Hoogeveen naar Antwerpen gereden, om daar boeken af te leveren. Maar door die Solex ben ik ook in de Bijlmerbajes terechtgekomen.”

Hoe kwam dat dan?

„Ik weigerde om een valhelm te dragen. Zo’n helm is geen zaak van de regering, maar een zaak van de verzekering – en omdat verzekeren in strijd is met het geloof in Gods voorzienigheid, kunnen wij daar niet aan meedoen.”

Maar dan kom je toch niet meteen in de gevangenis?

„Ik kreeg een bekeuring, maar wilde de boete niet betalen. Er zijn processen geweest tot aan de Hoge Raad toe, en uiteindelijk moest ik óf 35 gulden betalen óf twee dagen gevangenzitten. De politie kwam me ophalen toen mijn ouders net naar België vertrokken waren omdat er een neefje geboren was. Ik heb de huissleutel aan de vrouw van een ouderling gegeven en ben in het politiebusje gestapt.”

Was het een vervelende ervaring?

„Hoewel ik een huilerig type ben, heb ik geen traan gelaten. Het was alsof ik een avontuur tegemoet ging. Ik dacht: Vader heeft in de oorlog in het Oranjehotel gezeten, dan kan ik toch wel twee dagen in de Bijlmerbajes zitten. Ik heb er de handlangsters van Aage M. de meesterkraker ontmoet, ik heb er heerlijk gegeten, en ik mocht zelfs iets eerder naar huis. Dat kwam doordat ik zei dat ik niet op zondagochtend kon reizen. „Kunt u dat principe niet voor één keer opzijzetten?” vroegen ze. „Daarom zit ik juist hier, vanwege mijn principes”, zei ik. Toen hebben ze contact gehad met premier Van Agt, zodat ik op zaterdagavond vertrekken kon.”

U bent uw leven lang erg betrokken gebleven op uw ouders en hun gezin.

„Mijn vader zei: „Je mag leren wat je wilt, maar het gezin komt eerst.” We hadden het druk: we moesten groenten wecken, kleren naaien, lectuur stencilen... Als kinderen moesten we al boeken rondbrengen uit onze eigen uitleenbibliotheek, en homeopathische medicijnen. Wij vonden veel medische behandelingen niet verantwoord, daarom teelden we zelf ook kruiden. Het was allemaal mijn hobby, dat was mijn probleem. Vader zei altijd: „Jij hebt te veel interesses, je moet je beperken.””

Uw broers gingen wél studeren, hoe hebt u dat beleefd?

„Ik ben zo dankbaar dat ik geen man ben. Als ik predikant was geworden, was ik als Jona geweest: ik had het bijltje erbij neergegooid. Ik benijd mannen niet. Maar ik acht hen in het algemeen ook niet hoog. Ik vergeleek mannen die ik ontmoette altijd met de drie mannen die ik thuis had – daar kwamen ze meestal niet eens bij in de buurt.”

Bent u daarom nooit getrouwd?

„Ik denk dat dat eerder te maken had met mijn huidziekte, kijk, hoe mijn armen en benen eruitzien. Trouwens, dat ik geen man heb gehad, daar had ik uiteindelijk wel vrede mee, maar kinderen... Die had ik heel graag gehad. Daarom hield ik ook zo veel van de kinderen van mijn broer. Christofoor, Abraham en Godelieve.”

U praat in de verleden tijd.

„Dat is omdat ze er niet meer zijn. Mijn broer Frans, die evangelist was in Lokeren, in België, is in 1981 met zijn hele gezin verongelukt. Hij, zijn vrouw en zijn drie kindjes. Ze liggen allemaal in Hoogeveen begraven.”

Dat moet vreselijk zijn geweest.

„Ik zie mijn moeder nog staan in de tuin, ik kon haar niet troosten. We konden elkaar niet troosten. Ik ben toen zo verdrietig en opstandig geweest. Ik heb nooit een vraag over Gods raadsbesluit gehad, maar ik heb wel gerebelleerd omdat ik dit niet wilde. Maar ik blijf zeggen: De Heer’ is recht in al Zijn weg en werk. Ik heb kennisvragen, geen twijfelvragen.”

U hebt uiteindelijk een opleiding tot boekverkoopster gedaan.

„Dat was nodig toen we met uitgeverij en boekhandel Horizont ons eigen materiaal gingen publiceren en goede lectuur gingen verkopen. Geen romans. Ik ben fel tegen dat hele culturele gedoe, ook als u daarover schrijft in de krant. Wij mochten thuis geen fictie lezen, als we dat van school meebrachten ging het de kachel in – en vader gaf ons de ”Christenreis” mee terug. Vader heeft ook nog ernstig tegen de computer gewaarschuwd. Maar hij heeft natuurlijk de hele ontwikkeling daarna niet meer meegemaakt.”

Hebt u tegenwoordig wél een computer?

„Nee, nog altijd niet. Sommige mensen zeggen tegen me dat ik al mijn informatie op internet moet zetten. Maar als ik dat zou doen, zou de duivel het bederven.”

Waarom denkt u dat?

„Ik heb zo veel gezien van die vreselijke verdeeldheid die de duivel zaait. Vroeger is er vaak geprobeerd om zelfs in ons gezin tweedracht te krijgen. Mensen zeiden: Die kinderen zitten onder de plak, die krijgen niet de gelegenheid zich te ontplooien.”

Trok u zich dat niet aan?

„Ik ben wel een rebels iemand, maar ik heb nooit tegen mijn ouders gerebelleerd. We waren één geheel, als gezin. Ik ben me altijd goed bewust geweest dat ik godzalige ouders heb gehad.”

Ook godzalige ouders kunnen fouten maken.

„We zijn allemaal mensen, en we maken niet alleen fouten, we doen zonde. We zijn zondig.”

Hebt u er nooit aan getwijfeld of uw vader het wel bij het rechte eind had?

„Ik heb me in allerlei onderwerpen verdiept, en daarbij zag ik dat hij gelijk had. Ik ging me bijvoorbeeld bezighouden met Europa – mijn vader hield niet van politiek, en mijn broers zeiden: Laat zus dat maar doen, die reist graag. Zo ging ik onderzoek doen naar Josef Retinger en naar de Bilderbergconferenties, en daardoor zag ik welke krachten er achter de schermen aan het werk waren om een verenigd Europa tot stand te brengen. Daar heb ik ook over geschreven.”

Waarom bent u zo negatief over het rooms-katholicisme?

„Dat is een Bijbels gegeven. Lees maar in het boek Openbaring over de draak, het beest en de valse profeet. Onlangs kwam ik het nog in een boek van Willem Schortinghuis tegen: de draak staat voor alle valse politiek, het beest is het rooms-katholicisme en de valse profeet is de islam. Ik ben niet tegen rooms-katholieke mensen, ik denk vooral: Hoe kunnen we hen bereiken met de Bijbelse leer. Maar uiteindelijk moet de Heilige Geest hun de ogen openen.”

Theologen hebben altijd met de uitleg van Openbaring geworsteld – hoe weet u zeker dat dit de juiste uitleg is?

„Het is gebrek aan kennis van de Reformatie en de reformatorische geschriften, dat je dat tegenwoordig moet uitleggen. In 1890 was er in Dublin nog een Bijbelverbranding – ze hoeven mij niets te vertellen. Maar er zijn altijd verschillen in opvatting tussen christenen onderling, daarom is het ook zo moeilijk om een christelijke geloofsgemeenschap te vinden. Ik zeg vaak: „Onder het mom van refodom gaat er heel veel ondeugd om.” Op een gegeven moment zijn er weinig mensen meer over. Dat is heel verdrietig, dat er een breuk komt met mensen met wie je graag contact zou houden.”

Hoe gaat u in de praktijk met andersdenkenden om?

„Soms vind ik het moeilijk om een rechte lijn te trekken. Je hebt soms persoonlijke sympathie voor iemand met wie je het niet eens kunt zijn. Dan zeg ik niet: ik ben beter, maar: ik kan daar niet bij horen. Dat is pijnlijk. Af en toe kan ik hard overkomen, maar dat is niet mijn bedoeling. Voor jezelf een lam, maar voor Gods zaak een leeuw, dat is het streven.”

Dankzij contacten met buitenlandse christenen gaan mensen soms meer relativeren. Werkt dat bij u anders?

„In Ierland bijvoorbeeld zeg ik: Ik heb geen televisie en ik kijk geen televisie, ik ben reformatorisch opgevoed. Ik neem het jullie niet kwalijk dat jullie het anders doen, omdat dat bij jullie de gevestigde gang van zaken is. Maar als ik van het reformatorische principe afwijk ben ik afvallig.”

Hoe kwam u aan al die contacten in Ierland?

„Ik had een aantal jaren vakantiewerk gedaan in de Bethesda Homes, de bejaardentehuizen van de Strict Baptists in Engeland, en daarna was ik in contact gekomen met Monica Farrell, een tot het protestantisme bekeerde Ierse vrouw. Haar heb ik in 1969 in Ulster voor het eerst ontmoet, en zij bracht me met allerlei andere mensen in contact. Ik vergeet nooit die eerste ochtend in het Presbyterian Hostel waar ik logeerde: Monica nam me mee naar de gemeenschapsruimte, ging met mij op de knieën en bad of mijn verblijf in Ierland gezegend mocht worden. Dat maakte grote indruk op me.”

U hebt veel groten der aarde ontmoet en geschreven.

„Toen ik zeventien was schreef ik al aan president Chroesjtsjov: „Beste kameraad, kunt u iets doen aan de christenvervolging?” Later heb ik Russische baptisten, Joodse rabbijnen, Engelse en Ierse en Duitse protestanten ontmoet. Ik heb zelfs persoonlijk een hele stapel documentatie over de achtergronden van het streven naar een verenigd Europa aan de Britse premier Wilson overhandigd.”

Hoe hebt u dat voor elkaar gekregen?

„Het was geen probleem om voorbij de bewaking te komen. Ik zag er netjes uit, alsof ik daar hoorde: een blauw mantelpakje, iets op mijn hoofd, een stapel papieren onder mijn arm. Het lukte me om de secretaris van Wilson te spreken, die zei dat ik mijn documentatie bij hem kon afgeven. Maar ik zei: „Mijn hoofd eraf als ik het niet zelf overhandig!” Toen gingen we naar het kantoor van Wilson, die opstond en mij een hand gaf. Na drie dagen mocht ik de papieren weer ophalen. Maar het heeft niet geholpen. Ik heb bij de definitieve stemming in Westminster het ”Yes” gehoord, waarmee besloten werd dat Engeland zou toetreden tot Europa.”

Vroeger schreef en verspreidde u het blad Uitzicht, waarin u actuele ontwikkelingen tegen het licht hield.

„De tekst was misschien niet zo gepolijst, ik schreef nooit een kladversie. Ik ging achter mijn oude Adlertypemachine zitten en ik tikte alles achter elkaar op, omdat ik me gedreven voelde. Op zulke momenten had ik het gevoel dat ik zicht kreeg op de ontwikkelingen in de wereld, dat ik ze kon zien in het licht van wat de oude reformatorische schrijvers zeiden.”

U hebt in uw leven veel met ziekte te maken gehad.

„In ons gezin was vroeger altijd de zorg om mijn zusje. Maar zelf ben ik ook twee keer ernstig ziek geweest, de eerste keer toen ik twaalf was, en later toen ik een eindje in de dertig was. Ik heb toen vaak gebeden: „Heere, mijn ouders zijn van mij afhankelijk, als het kan, laat me nog even voor hen zorgen.” Wij waren onverzekerd, maar ik ontmoette een Duitse arts die mij vroeg om zijn archief te ordenen, en in ruil daarvoor behandelde hij me gratis. Ik heb in mijn leven zo veel bijzondere, niet-toevallige ontmoetingen gehad, ik heb alle reden om mijn Zaligmaker groot te maken. Loof de Heere, mijn ziel, en vergeet geen van Zijn weldaden.”

Was het moeilijk om geen vast inkomen te hebben?

„Mijn vader heeft dat na zijn afzetting als Nederlands hervormd predikant ook nooit gehad. Hij leefde ”op de zak”. Mijn ouders hadden een heel afhankelijk en biddend leven, dat hebben wij als kinderen van hen geleerd. Toen vader vervolgd werd in de Hervormde Kerk, legden mijn broer en ik af en toe een briefje met een Bijbeltekst op zijn bureau. Toen bleek dat hij ook geen pensioen meer had, zei mijn vader: „Ik heb een trouwe, hemelse Vader.” We hebben nooit naar de diaconie hoeven gaan.”

Gaat u tegenwoordig nog op zondag naar de kerk?

„Op zondag luister ik thuis naar preken op cassettebandjes, en ik lees veel. Alleen op feestdagen ga ik nog naar IJsselmuiden, daar is nog de gemeente waar mijn oudste broer predikant was. Dat is een klein groepje mensen.”

Het grootste deel van uw broers gemeente zit nu in de vrije hervormde gemeente van IJsselmuiden, bij ds. H. Oussoren.

„Daar wil ik het niet over hebben, dan word ik zeer boos. Maar een deel van de gemeente bleef achter, met mijn broer. Na zijn overlijden heeft drs. T. Lobbezoo de zaken daar steeds geregeld, hij is geen predikant maar heeft wél handoplegging gehad.”

Wat leest u graag?

„Ik houd het meest van schrijvers uit de tijd van de Reformatie. Ik doe niet aan protestantse heiligenverering, maar ik zeg vaak: „Dank U Heere, voor Guido de Brès, voor Datheen, A Lasco en al die andere mensen.” Ik lees nu zo veel mogelijk Calvijn en John Knox – ik begrijp niet waarom niemand een goede vertaling van John Knox in het Nederlands uitbrengt. Als ik tijd van leven had, zou ik dat gaan doen.”

Maar u hebt nog andere dingen te doen.

„Ik bid dat de Heere me tijd geeft om het werk af te ronden. Ik wil mijn geestelijke nalatenschap graag geordend achterlaten, voordat ik de eeuwige rust in mag gaan. Dus ik ben nu vaak met al dat oude papier bezig: mijn eigen archief, de boeken en papieren van mijn vader en andere familieleden, de nalatenschap van vrienden die ook bij mij thuis ligt.”

Mist u uw familie erg?

„Ik heb vaak heimwee naar de goede, oude tijd. Wij hadden een hecht gezin: hoe meer aanvallen van buiten, hoe meer we naar elkaar toe trokken. We waren één geheel. Ik ga vaak de zerken –zwart marmer– op het kerkhof in Hoogeveen schoonmaken. Daar liggen nu negen van mijn geliefden. Ik word de laatste, nummer tien.”

Hoe lang is het geleden dat uw ouders overleden zijn?

„Mijn vader is vijftien jaar geleden gestorven, mijn moeder twintig jaar. Ik zou hen graag nog eens knuffelen en in de watten leggen. Maar ik ben dankbaar dat mijn ouders veilig zijn, dat mijn broers en zusje veilig zijn. Dat ze nu God groot maken voor Zijn troon, en dat ik daar straks ook bij mag zijn.”

U hebt geen makkelijk leven gehad.

„Ondanks alles zeg ik toch: Ik heb het rijkste leven gehad dat denkbaar is. Normaal was het niet, maar ik zou met niemand willen ruilen. Ik zeg vaak: „Heere, dank U voor de moeilijke levensweg, anders was ik ontspoord.” Met alle tranen en verdriet heb ik de weg gekregen die bij mij past. Ik hecht me sterk aan mensen, misschien te sterk. Juist daarom hebben de woorden van het Lutherlied altijd zo’n indruk op me gemaakt, dat heb ik moeten leren: „Delf vrouw en kind’ren ’t graf, neem goed en bloed ons af, het brengt u geen gewin, wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken.””


Levensloop Mej. W. Ch. Taverne

Wilhelmina Christina Taverne (Den Haag, 1941) is de dochter van wijlen ds. G. Taverne en diens echtgenote G. M. S. Taverne-Splinter, en de zuster van de overleden predikanten G. F. en F. J. Taverne. Nadat haar vader in 1954 was losgemaakt uit de Nederlandse Hervormde Kerk, vormde hij met een deel van zijn Hoogeveense gemeente de Presbyteriaal Hervormde Kerkgemeenschap. Landelijke bekendheid kregen de diverse gezinsleden met hun antirooms-katholieke en anti-Europese standpunten. Mej. Taverne onderhield daartoe tal van buitenlandse contacten en redigeerde jarenlang het blad Uitzicht, waarin het gedachtegoed van ds. Taverne werd verspreid. Ze publiceerde onder het uitgeverslabel Horizont ook brochures, onder meer over Europa en het rooms-katholicisme, en verzorgde tientallen herdrukken uit het werk van oude reformatorische schrijvers.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 2013

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's

Als enige overgebleven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 2013

Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's