Etnische verscheidenheid
Sociologie (jaargang 9 nr. 1) bevat de resultaten van een onderzoek naar het effect van etnische verscheidenheid in de klas op de schoolprestaties van Rotterdamse leerlingen. Volgens internationaal onderzoek zou dit effect negatief zijn. De vraag is echter of dit ook het geval is in een grootstedelijke en multiculturele context.
De Amerikaanse socioloog Robert Putnam kwam tot de conclusie dat de toegenomen etnische verscheidenheid het vertrouwen tussen mensen ondermijnt. Maar wat voor ouderen geldt, geldt dat ook voor jongeren die opgroeien in een multiculturele samenleving? Voor Rotterdamse leerlingen is etnische diversiteit normaal. In de wereld waarin zij leven bestaat er geen dominante etnische groepering meer.
Cognitieve diversiteit kan positieve gevolgen hebben voor de leerprestaties. De zwakke leerlingen trekken zich op aan de sterkere. Daarentegen werkt het negatief op de onderwijsprestaties wanneer de ouders van de leerlingen gemiddeld een lage sociaaleconomische status hebben.
Ten aanzien van etniciteit is het van belang onderscheid te maken tussen de etnische compositie (het percentage allochtonen) en de etnische diversiteit (het aantal etniciteiten dat vertegenwoordigd is).
Uit het Rotterdamse onderzoek bleek dat allochtone leerlingen hogere cijfers voor wiskunde halen naarmate de etnische diversiteit in hun klas hoger is. Daarentegen gaan bij een grotere sociaaleconomische diversiteit de wiskundeprestaties van zowel allochtone als autochtone leerlingen achteruit.
Om meer duidelijkheid te kringen over het effect van etnische diversiteit in de grootstedelijke schoolklas is een vergelijking met de onderwijssituatie in andere grote wereldsteden noodzakelijk.
Socialisme & Democratie (jaargang 70 nr. 4) schenkt aandacht aan de parlementaire controle in Nederland op inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het functioneren van dergelijke diensten roept altijd vragen op. Mag de veiligheidsdienst de eigen burgers afluisteren en bespioneren? Mogen journalisten gerekruteerd worden als informant of agent?
Waar moeten deze diensten wel of niet naar kijken? Ideologie en politieke oriëntatie bepalen in hoge mate waar men bedreigingen ziet voor de veiligheid en de vrijheid van de burgers. In hoeverre moeten rechts-extremisten of linkse asielactivisten als een gevaar voor de nationale veiligheid worden bestempeld?
De kort na de oorlog opgerichte Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) werd niet alleen van links maar ook van rechts als een gevaar gezien. Zeker in de jaren zestig zagen velen deze dienst als een instrument om burgers te bespioneren. Van de kant van de regering werd de BVD veelal als een noodzakelijk kwaad getypeerd.
De taken en bevoegdheden van de BVD waren zeer algemeen geformuleerd. Daarentegen schoot de informatievoorziening aan het parlement tekort. Omgekeerd telde het parlement geen echte fractiespecialisten op dit onderwerp.
In 1952 kwam de vaste Kamercommissie voor de BVD tot stand. Daarin zaten de voorzitters van de grootste fracties. Voor hen was dit echter een bijkomende activiteit. Het ontbrak hun gewoonweg aan tijd om zich er grondig in te verdiepen.
In het kader van de ingezette bezuinigingen zowel op de AIVD (de opvolger van de BVD) als op de militaire MIVD moet helder worden wat politiek en samenleving van die diensten verwachten. Welke bijdrage leveren de door hen verzamelde inlichtingen aan het kabinetsbeleid?
In Liberaal Reveil (54e jaargang nr. 2) komt de vraag aan de orde of het in strijd is met de grondwet wanneer openbare scholen voor voortgezet onderwijs leerlingen weigeren. De grondwet bepaalt immers dat de lokale overheid moet zorgen voor voldoende openbaar onderwijs in een genoegzaam aantal scholen. Zeker in de regio Amsterdam komt het meermalen voor dat openbare scholen leerlingen weigeren vanwege capaciteitsproblemen. Daarbij vinden ze de rechter aan hun kant.
Het huidige onderwijsbestel komt niet overeen met de liberale beginselen. De onderwijspacificatie die leidde tot de vrijheid van onderwijs botst met het liberale burgerschapsideaal. Onderwijs zou niet volgens religieuze lijnen georganiseerd moeten zijn. In ieder geval dient het openbaar onderwijs voor iedereen toegankelijk te zijn.
Voor ouders en kinderen is de schoolkeuze van wezenlijk belang. Die raakt een belangrijke fase in hun leven. Ouders en leerlingen hebben echter geen recht op inschrijving bij een specifieke school. Daarover beslist de school zelf. Onvoldoende capaciteit om het groeiende aanbod van leerlingen op te vangen geldt daarbij als een reëel argument. Het is vaak niet mogelijk om die capaciteit op korte termijn uit te breiden.
Toch moet het voor de overheid een hoge prioriteit hebben dat het openbaar onderwijs voor iedereen toegankelijk is. Ouders en leerlingen mogen daarbij niet in hun keuzevrijheid worden aangetast.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 16 september 2013
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 16 september 2013
Reformatorisch Dagblad | 16 Pagina's