Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Oog voor de historische Arminius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Oog voor de historische Arminius

Promovendus Den Boer: Leidse theoloog wilde voor alles voorkomen dat God tot auteur van de zonde werd

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Arminius - zijn naam roept altijd wat op. "Terwijl de een de naam met ere draagt, brengt die bij anderen eerder een schrikreactie teweeg", constateert drs. W. A. den Boer (30). Maar, vraagt de christelijke gereformeerde promovendus zich af, wie weet nu écht wat de Leidse theoloog leerde en wat zijn motieven daarvoor waren?

Doorgaans wordt Jacobus Arminius als remonstrant beschouwd en vanuit de synode van Dordrecht (1618-1619) beoordeeld. "Terwijl hij zelfs de totstandkoming van de Remonstrantie in 1610 niet meer heeft meegemaakt, laat staan de synode die de vijf artikelen tegen de remonstranten heeft geformuleerd", zegt (William) Den Boer. Volgende week vrijdag promoveert hij aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op de dissertatie "Duplex Amor Dei - Contextuele karakteristiek van de theologie van Jacobus Arminius (1559-1609)".

Talloze voorbeelden van de nawerking die de naam van Arminius heeft gekregen, zouden volgens de kerkhistoricus te geven zijn. Iets heel anders is het, aldus Den Boer, "of de theologische visie die men met de naam van Arminius verbonden acht, werkelijk nog iets met de "historische" Arminius van doen heeft."

Het was niet eens zijn bedoeling om op deze thematiek te promoveren, zegt hij in de fraaie senaatskamer van de christelijke gereformeerde universiteit. "Mijn doctoraalscriptie was voor een groot deel gewijd aan de Haagsche of Schriftelicke Conferentie van 1611. Daar wilde ik mij verder mee gaan bezighouden, en het onderzoek uitbreiden richting de Dordtse synode. Arminius, als bron van het conflict rond de predestinatie, zou hier dan ook een plaats in krijgen. Ik was in de veronderstelling dat ik wel zo'n beetje wist wie Arminius was: de theoloog van de vrije wil, van de menselijke bijdrage aan het heil. Dus ik dacht: Ik lees nog wat meer over Arminius, en hij en zijn leer worden dan een klein onderdeel van mijn dissertatie."

Al snel bleek hem echter dat er maar heel weinig "goede literatuur" over Arminius en zijn theologie verschenen is. "Ik vond dat verbazend, ook gezien wat er allemaal over hem wordt beweerd."

Den Boer pakt er wat kopieën bij van drie recente artikelen uit De Waarheidsvriend over arminiaans denken. Hierin merkt de auteur onder andere op dat Arminius met zijn leer mensen met een ingebeelde hemel naar de hel stuurt, omdat het geloof daarin een prestatie van onszelf wordt. Bij de Leidse theoloog zouden het ook de "brave Hendriken" zijn die God uitverkiest tot zaligheid. Den Boer: "Met zulke typeringen doe je Arminius geen recht."

Wat is naar uw mening de kern van Arminius' theologie?

"Het is buitengewoon lastig om dat in een paar zinnen onder woorden te brengen. Alles hangt hier met alles samen. Misschien moet ik het zo zeggen: steeds opnieuw benadrukt Arminius Gods rechtvaardigheid. God ís rechtvaardigheid, kan hij zelfs zeggen. En wat hij zijn opponenten verwijt, is dat deze notie in hun theologie onvoldoende functioneert. Een consequentie daarvan is volgens hem dat zij God tot auteur, tot oorzaak van de zonde en het kwaad maken, en daarmee ten diepste tot de enige zondaar. En dat is de ergste blasfemie die je kunt bedenken."

De titel van Den Boers proefschrift, "Duplex Amor Dei", vat naar zijn oordeel samen waar het in Arminius' theologie om gaat: om de tweevoudige liefde van God. Deze is het fundament van de christelijke godsdienst. "Gods primaire liefde betreft die tot de gerechtigheid; de tweede, daaraan ondergeschikte, liefde die tot de mens en zijn heil."

In de "absolute, onvoorwaardelijke" predestinatieleer van zijn tegenstanders -grofweg: de lijn Calvijn, Beza, Perkins, Gomarus- lijkt juist het omgekeerde het geval, meent Arminius. Zeker met de gedachte van een "onvoorwaardelijke" verwerping heeft hij grote moeite. Wat kan iemand er dan nog aan doen dat hij verloren gaat?

God schiep de mens met een vrije wil, stelt Arminius dan ook, die hij na de zondeval behield. Na de val ging God in Adam een nieuw verbond aan met het gehele menselijke geslacht. Alle mensen biedt Hij nu het heil aan, een nieuwe gerechtigheid, waarvan de grond ligt in het plaatsvervangend offer van Christus.

Hoe is dat heil te verkrijgen? Den Boer: "Volgens Arminius geeft God de mens, niemand uitgesloten, alle noodzakelijke middelen om het heil te ontvangen. En hoe ontvangt hij dat dan? Alleen door het geloof in Christus, en alleen uit genade."

Op de vraag of de Schrift een vrije wilskeuze leert, antwoordde Arminius met een retorische wedervraag, schrijft u: "Waartoe zijn er anders bedreigingen en beloften?"

"Het is volgens Arminius wezenlijk voor het mens-zijn om een vrije wil te hebben. En toch, op de vraag of de mens ook een vrije wilskeuze heeft om tot een herstelde verhouding met God te komen, is zijn antwoord niet een-twee-drie ja. Gód neemt het initiatief tot een nieuw verbond. Hij zorgt in het plaatsvervangend offer van Christus voor genoegdoening van Zijn gerechtigheid, Hij schenkt de genademiddelen. De mens is met zijn vrije wil continu van Gods genade afhankelijk.

Waar het Arminius om gaat, is dat de mens te allen tijde verantwoordelijk blijft voor zijn ongeloof, zijn weigeren in te gaan op Gods aanbod van genade. Daar zal hij nooit God de schuld van kunnen geven."

Toch blijf je, al lezend, de indruk houden dat Arminius te veel vermogens aan een dode zondaar toeschrijft.

"Het blijft inderdaad de brandende vraag, waar ik zelf ook heel veel over heb nagedacht, of je Arminius kunt verwijten dat hij de mens een eigen, van God onafhankelijk aandeel geeft in het verkrijgen van het heil. Maar ik denk dat ik er toch bij blijf dat Arminius zelf zou zeggen: Er is als het hierover gaat niet één moment waarop de mens niet afhankelijk is van Gods genade."

Als het gaat om de -duizelingwekkende- vragen rond Gods verkiezing en verwerping lijkt Calvijn dichter bij de Schrift te blijven dan Arminius. Wij moeten leren de diepe afgrond van Zijn verborgen raad, die wij niet mogen onderzoeken, te bewonderen, schrijft de reformator in zijn commentaar op Handelingen 16:6-10.

"Arminius vond deze redenering, laat ik zeggen, wat te gemakkelijk. Zo van: We zien dat de uiterste consequentie van de predestinatieleer die wij voorstaan is dat God de auteur van de zonde wordt. Maar in plaats van daar dan over na te denken, zeggen we: Dit heeft te maken met de beperktheid van ons verstand. Arminius ging daar niet mee akkoord. In zijn eigen tijd zag hij de uitwassen van dit denken: dat er beweerd kon worden dat God mensen had geschapen tot het verderf, om maar iets te noemen. Arminius was ervan overtuigd dat deze gedachte in strijd was met Gods rechtvaardigheid, en ook tot wanhoop, traagheid, blasfemie leidde."

Historisch onjuist

Kent Arminius' theologie een aantal "controversiële elementen" (predestinatie, genadewerking, verzoening, wil, heiliging, volharding en zekerheid), volgens Den Boer is daarmee zeker niet alles gezegd. Karakteristiek gereformeerde noties zoals zondeval en (erf)zonde, het wezen en de noodzakelijkheid van de genade, geloof, rechtvaardiging, heiliging en goede werken krijgen van Arminius "weliswaar accenten die bij zijn theologie passen, maar blijven beslist binnen de bedding van de gereformeerde theologie", aldus de promovendus.

Een van zijn conclusies is dan ook dat de typering "arminiaans" voor een theologie waarin de vrije wil van de mens inzake de toeeigening van het heil een grote of beslissende rol speelt, historisch als onjuist te bestempelen is, in die zin dat deze geen recht doet aan Arminius' eigen theologische intenties. "De typering "remonstrants" komt voor een dergelijke theologie hoogstwaarschijnlijk eerder in aanmerking." Den Boer bepleit een "zorgvuldiger taalgebruik waarin de persoon en naam van Arminius niet te onpas worden gekoppeld aan iedere overtuiging die als remonstrants klinkende dwaling wordt beschouwd."

Om het wat concreet te maken: op de EO-Jongerendag van afgelopen zaterdag kregen 27.000 jongeren te horen: "God zegt tegen jou: Je bent mijn geliefde kind, het enige wat je moet doen is Mij omarmen. Wil je dat?" Zou Arminius dit gezegd kunnen hebben?

"Dat is moeilijk te beoordelen op grond van zo'n losse uitspraak. Een appel op de wil is op zich niet ongereformeerd, maar als er een beeld van God wordt geschapen waarin Hij, na dit gezegd te hebben, machteloos voor je staat, van: dit is wat Ik je te bieden heb, meer kan Ik er ook niet aan doen, de keuze is nu aan jou, dan is dat een beeld van God dat niet meer gereformeerd te noemen is. Dat tref je niet aan in Arminius' werk. Arminius benadrukte juist de macht van God en Zijn genade en de blijvende afhankelijkheid van de mens daarvan."

Bepleit u een rehabilitatie van Arminius?

"Nee." Nadenkend: "Waar het mij om gaat, is een bepaald beeld van hem bij te stellen. In mijn proefschrift stel ik dat Arminius een heel waardevolle bijdrage heeft geleverd aan de toenmalige theologie. Te veel is hij altijd beoordeeld vanuit, bijvoorbeeld, de Dordtse Leerregels - die ná zijn overlijden zijn opgesteld. Ik heb hem zelfstandig willen portretteren. Wie was Arminius, wat wilde hij, wat bedoelde hij? En pas als je dát helder hebt, kun je stap twee gaan nemen. Bijvoorbeeld: is het terecht dat Arminius beweert dat hij voldoende oog heeft voor het sola gratia?"

Arminius' grote opponent Gomarus, die hem toch wel een beetje moet hebben gekend, verklaarde dat hij "met Arminius' gevoelen niet voor Gods rechterstoel zou durven verschijnen."

"Inderdaad. En toch: ik vraag me af of Gomarus Arminius écht heeft begrepen. Heeft hij doorgehad dat het Arminius ging om het waarborgen van de rechtvaardigheid van God?

Wat ik zelf buitengewoon intrigerend vind, wat me ook bezighoudt, is wat Arminius richting Gomarus opmerkt in zijn "Examen Thesium Gomari": Hoe kún je nu toch voortdurend spreken over Gods predestinatie, zonder daarbij één keer de Naam van Christus te noemen? Welke plaats neemt Hij dan in? Gomarus stelde over de predestinatie dat die de kern van het Evangelie zelf is. Als dat zo is, zegt Arminius, dan kan Jezus Christus, Die het belangrijkste object en de kern van het Evangelie is, toch niet uitgesloten zijn van de definitie en essentie van de predestinatie?

Wat dit betreft, liggen er nog vragen te over."

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 2008

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's

Oog voor de historische Arminius

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 2008

Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's