Een kwestie van persoonlijkheid
Hugo Brems laat zien waarom christelijke literatuur vandaag geen rol speelt
De nieuwe "Geschiedenis van de Nederlandse literatuur" wil een boeiend overzicht bieden, niet alleen interessant voor vakgenoten, maar ook leesbaar voor een breder publiek. Dat laatste is Hugo Brems, schrijver van het laatste deel, niet gelukt. Toch heeft zijn boek inhoudelijk wel het nodige te bieden. Er valt in elk geval uit te leren waarom de christelijke literatuur geen enkele rol speelt in het literaire landschap van vandaag.
De presentatie, vorige week in de Grote Kerk van Breda, was een historische gebeurtenis. Boeiende toespraken, fraaie pianomuziek, een plechtige overhandiging van het eerste en het laatste deel aan twee heuse prinsessen. En een inzichtgevend filmpje over het ontstaan van de nieuwe literatuurgeschiedenis: vervanging van de oude 'Knuvelder', initiatief van de Nederlandse Taalunie, redactieraad van 26 mensen, functionele benadering, verhalend karakter, bredere canon dan vroeger - tot zover alles duidelijk. Maar zodra de waardeoordelen ter sprake komen, gaan de medewerkers vaag doen. De hoofdredactie probeert diplomatiek de kool en de geit te sparen: "Deze literatuurgeschiedenis heeft niet uitdrukkelijk tot doel om waardeoordelen te geven. Wij zeggen niet: Mulisch is beter dan Hermans, of andersom. We beschrijven alleen hoe ze in de literatuur zijn terechtgekomen - maar in de weergave van dat proces komt wel iets van een waardeoordeel terug."
Postmodern
Na lezing van zowel het eerste als het laatste deel van de serie begrijp ik beter waarom die vaagheid nodig is. Er vallen nogal wat verschillen te ontdekken tussen de aanpak van Frits van Oostrom (literatuur tot 1300) en Hugo Brems (literatuur na 1945). Schrijft Van Oostrom vooral vanuit een grote visie, hoe genuanceerd ook, Brems laat voortdurend zien dat je onderwerpen op wel drie verschillende manieren kunt benaderen, en dat de ene manier niet beter is dan de andere. Bij hem zijn er ook nauwelijks schrijvers die er écht uitspringen, natuurlijk omdat waardeoordelen gevaarlijk zijn. Als de bedoeling van deze serie is "het grote verhaal van de letteren van de Lage Landen" te vertellen, dan geeft Brems een nogal postmoderne invulling aan dat idee.
Geen misverstand: Brems heeft een knap boek geschreven, waarin hij een overweldigende hoeveelheid materiaal verwerkt. Hij is er absoluut in geslaagd een dwarsdoorsnede te geven van de naoorlogse literatuur. Het is fascinerend om het panorama van teksten zich te zien ontvouwen, het is inzichtgevend om te zien hoe ingewikkeld de patronen zijn, het is confronterend om beter en beter te ontdekken waarom een christelijke literatuur in de twintigste eeuw eigenlijk geen rol kan spelen. In die zin inspireert Brems, hij zet tot nadenken, hij biedt inzicht in de grote discussies van de naoorlogse periode.
Toch heb ik moeite met zijn aanpak, principieel én pragmatisch. Literatuurgeschiedenis is een kwestie van levensbeschouwing, niet minder dan de literatuur zelf. In dit boek beschrijft Brems de ontwikkelingen van de twintigste eeuw: het losbreken van normen, het uiteenvallen van de werkelijkheid, het tekortschieten van de taal, het onvermogen van de verbeelding, het failliet van de absolute waarheid en de onmogelijkheid om te kiezen tussen de verschillende overtuigingen, beelden en visies. Zijn eigen tekst is er een voorbeeld van.
Maar denkend vanuit een christelijk wereldbeeld -en na lezing van dit boek lijkt dat bijna een anachronisme- kan ik dat niet accepteren. Al zijn wij allemaal maar onbeduidende en onwetende mensen, al kunnen wij nooit beweren dat we de allesomvattende waarheid of werkelijkheid hebben doorgrond, we moeten toch een poging doen - in het bewuste besef van onze eigen onmacht en beperkingen. Waar blijft anders het verlangen en het streven, het geloof, de hoop en de liefde?
Ontoegankelijk
Dat is een persoonlijk standpunt, ongetwijfeld, maar het raakt wél aan een bezwaar dat in de praktijk behoorlijk zwaar kan gaan wegen: de grote ontoegankelijkheid van dit boek. Brems schiet tekort in communicatie, en dat heeft iets te maken met zijn al te neutrale aanpak.
Natuurlijk, voor een deel komt het door het materiaal zelf. De naoorlogse periode is een tijdperk dat nauwelijks beschreven is, een tijdperk waar we met z'n allen nog zo dicht op zitten dat het uiterst moeilijk is om lijnen en verbanden te zien, om te wegen wat echt belangrijk was en wat niet. Brems doet dus pionierswerk. Daarbij heeft hij te maken met een literatuur die zich bewust wil onttrekken aan structuren en verbanden, een literatuur die voortdurend laat zien hoe onmogelijk het is om de werkelijkheid in taal weer te geven.
Maar het kan toch niet bestaan dat je zelfs met zulke excentrieke figuren als Hermans, Mulisch en Reve, zelfs met zulke schokkende historische ontwikkelingen als de seksuele revolutie, de studentenrellen, de tweede feministische golf en de opkomst van televisie en digitale media nauwelijks opwinding weet te wekken? Brems bouwt geen spanningsbogen, en -wat erger is- het ontbreekt hem aan een persoonlijke toon.
Ik wil niet lezen over "het hoofdpersonage" dat "de perfecte illustratie vormt van Hermans' visie op de werkelijkheid", ik wil lezen over de ondermaatse Henri Osewoudt, die op een dag zijn dubbelganger de sigarenwinkel ziet binnenwandelen. De meeste schrijvers worden niet eens voorgesteld of als persoon getypeerd, iedereen wordt gewoon bekend verondersteld, maar wie waren dat nu eigenlijk, Hella Haasse en Charlotte Mutsaers en Rutger Kopland en Tom Lanoye?
Brems heeft een kennelijke voorliefde voor elitaire, filosofisch getinte literaire kwesties en dat is natuurlijk zijn goed recht, maar wie een breder publiek wil bereiken moet het persoonlijk maken en concreet. Wat moeten al die arme studenten met de "fundamenteel expressieve en subjectieve poëzieopvatting" van Vroman die een contrast vormt met "de transpositie van plastische uitgangspunten naar taal" van Barbarber, weer te onderscheiden van Tirade, dat "aanknoopte bij het personalisme van het vooroorlogse Forum"? Met de termen op zich is natuurlijk niets mis, maar ze worden niet verhelderd door concrete beelden. Zelfs als je weet wie Vroman is en wel eens van Barbarber en Forum gehoord hebt -en dat geldt niet voor beginnende studenten en geïnteresseerde leken!- duizelt het je al gauw van de abstracties.
Maria Rosseels
Maar gelukkig is dat niet op elke bladzij het geval. Met bijzondere belangstelling heb ik de pagina gelezen die aan de Vlaams-katholieke schrijfster Maria Rosseels gewijd is - een van de zeer weinige belijdend christelijke auteurs die deze literatuurgeschiedenis gehaald hebben. Dat doet Brems knap, laten zien hoezeer Rosseels van betekenis geweest is voor de emancipatie van vrouwen en katholieken: "Het belang van Maria Rosseels is daardoor misschien eerder te situeren op het vlak van de mentaliteitsgeschiedenis dan op dat van de literatuur in enge zin." De oorzaak? Haar journalistieke imago, de context van confessionele uitgeverij en krant en -inhoudelijk- het uitgesproken katholieke karakter van haar werk.
Daarin weerspiegelt zich dan meteen de hele problematiek van de 'christelijke literatuur' in de twintigste eeuw, een problematiek die deze geschiedenis overigens niet gehaald heeft - er worden hoogstens hier en daar toespelingen op gemaakt. Vanuit de opzet van deze literatuurgeschiedenis had dat laatste zuiltje in het literaire landschap toch wel wat aandacht mogen krijgen. Brems verdeelt zijn periode in tijdvakken van exact tien jaar, en geeft voortdurend dwarsdoorsnedes: niet alleen de geruchtmakende discussies, maar ook de vrouwelijke stem in de literatuur, de koloniale schrijvers, de jeugdliteratuur, de popularisering via televisie en glamourbladen, de rol van critici en uitgevers.
Vanuit die invalshoek verwacht je ook wat systematischer aandacht voor secularisatie - tenslotte een van de grote ontwikkelingen van deze periode. Al die vruchteloze pogingen van christelijke schrijvers bieden evengoed inzicht in de ontwikkeling van het literaire leven als de uitvoerig beschreven discussies van de voorhoede. Maar Rosseels staat onder het kopje "vrouwelijke schrijvers", en auteurs als Ida Gerhardt en Willem Jan Otten worden getekend vanuit hun literaire opvattingen, niet vanuit hun soms fel bestreden geloofsovertuiging. Hoeveel invalshoeken Brems ook heeft, er zijn perspectieven die hij mist.
Toch heeft hij ergens ook gelijk met zijn keus. Inhoudelijk hebben de meeste christelijke schrijvers te weinig te bieden, zeker als het gaat om intelligente doordenking van de grote discussies van de naoorlogse tijd, de vragen van modernisme en postmodernisme. Daarmee mogen orthodoxe christenen dus wel tot zichzelf inkeren. Ook al kunnen ze zich niet vinden in het levensgevoel dat de grote literatuur van deze periode uitdraagt, ze zouden er op z'n minst op kunnen ingaan. Zelfs vanuit een antihouding kun je deelnemen aan het debat.
N.a.v. "Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005", door Hugo Brems; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2006; ISBN 90 351 2945 8; 792 blz.; 45,-.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 2006
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's