Kijken met de Sonja-blik
Libris-prijswinnaar Willem Jan Otten: Vergeving is een aanstootgevend leerstuk
De Libris Literatuur Prijs ging vorige week naar een roman die -dwars tegen de tijdgeest in- lezers laat nadenken over schepping en incarnatie, over liefde en geloof. Schrijver Willem Jan Otten: "Geweldig, dat je een paar weken lang de kans krijgt om in het publieke debat woorden te laten vallen die daar niet vaak genoemd worden. Er kwam die avond een verslaggever naar me toe, heel jong nog: "Wat is dat precies, een scheppingsverhaal?""
Wie vanuit de "kerk van de Handelsbladse rede" publiekelijk de stap naar het christendom zet, kan zich maar het beste schrap zetten om de storm van kritiek het hoofd te bieden. Willem Jan Otten (1951) heeft het aan den lijve meegemaakt. Hoe was het mogelijk, vroeg vriend en vijand zich af, dat een weldenkend mens zich bekeerde tot dergelijke "duistere hocus pocus"? "Kom terug, W.J., kom terug!" riep Rudy Kousbroek zijn vroegere geestverwant toe in NRC Handelsblad, de krant waarvoor Otten zelf destijds ook schreef. Het hielp niet. Otten liet zich in 1999 dopen in de rooms-katholieke kerk van Naarden - zoals zijn echtgenote, Vonne van der Meer, al eerder had gedaan.
In de jaren daarna leek het in de Nederlandse pers of hij geen goed meer kon doen. Werd hij vroeger beschouwd als een toonaangevend auteur, nu kleefde aan zijn gedichten de geur van geloof. "Het wonder van de losse olifanten", zijn rede tot de verachters van het christelijk geloof, wekte een storm van protesten. Vorig jaar nog riep zijn toneelstuk "Braambos" heftige negatieve emoties op bij publiek en recensenten. Maar met de roman "Specht en zoon" lijkt het tij ineens gekeerd. Het boek werd lovend besproken, er kwam een positief getoonzet interview met de auteur in NRC, en vorige week werd "Specht en zoon" zelfs bekroond met de Libris-prijs. Klap op de vuurpijl: Otten mag in hetzelfde dagblad waarvan columnisten hem jaren geleden het leven zuur maakten, de maandelijkse rubriek "Helden van mijn geest" gaan vullen. "Ik begin met Pascal, en verder Shusako Endo, Tonke Dragt, C. S. Lewis, Jorge Luis Borges..."
Hoe het komt dat "Specht en zoon" zo veel gunstiger ontvangen is dan bijvoorbeeld "Braambos"? Het zou iets met het genre te maken kunnen hebben, denkt Otten -"een toneelstuk is in het algemeen confronterender dan een roman"-, maar ook met de gekozen thema's. "In "Braambos" staat een vrouw voor de taak om de verkrachter van haar zus te vergeven. Ze kan het niet, maar ze moet het wel. Dat stelt iedereen in het publiek voor de vraag: Ben ik het daarmee eens? Mensen voelen dat ze niet in staat zijn om werkelijk te vergeven, en dan zijn er twee reacties mogelijk: Ik kan niet vergeven, maar ik zou het moeten kunnen, of: Er klopt iets niet aan dat leerstuk van de vergeving. Als je niet gewend bent om jezelf grote vragen te stellen, niet analyseert waar je wrevel zit, ben je snel tot die laatste houding geneigd. De vergeving is een veel aanstootgevender christelijk leerstuk dan de menswording, het thema dat in "Specht en zoon" uitgewerkt wordt. "Specht en zoon" is een lichtere tekst, de lezer kan zich vrijer voelen, en door het perspectief wordt er iets kinderlijks in hem aangesproken."
Hoe kwam u op het idee om het verhaal te vertellen vanuit een schilderij?
"Het heeft me jaren gekost om voor dit boek de juiste verteller te vinden. Eerst heb ik geprobeerd om vanuit de schepper te schrijven, toen vanuit Specht, toen vanuit de vroedvrouw. Ik vind dat je een verhaal -net als een toneelstuk- moet kunnen vertellen vanuit elk van de personages. Dat kost veel tijd, maar je komt beter achter de ware betekenis van het verhaal.
Uiteindelijk schreef ik een aantal scènes vanuit het perspectief van het ongeboren kind, en dat werkte heel goed. Ik ging naar Vlieland om ongestoord verder te schrijven, maar daar ontdekte ik ineens dat Abdelkader Benali precies hetzelfde had gedaan in zijn boek "De langverwachte". Ik was echt in wanhoop toen Vonne me opbelde. "Ik kom morgen naar huis", zei ik. "Doe niet zo gek", zei Vonne, "als het plan goed is, komt er ook een goede verteller." Dat is typisch Vonne, Vonne is veel geduldiger dan ik.
De volgende ochtend was het er, het nieuwe idee. Ik heb er niet eens op hoeven wachten. Om halftien belde ik Judith Lansink, de kunstenares die op dat moment bezig was een portret van Vonne te schilderen, en ik heb haar drie uur lang van alles over schildersdoeken gevraagd. Daarna heb ik het boek in vier, vijf weken geschreven."
Een kwestie van vertrouwen dus.
"Dit was een vertrouwenscrisis, ja, maar geen geloofscrisis. Natuurlijk is het heel ellendig als je boek niet lukt, maar het is iets heel anders dan wanneer je je geloof verliest. Dat is veel existentiëler, dan weet je dat er helemaal niets meer over is."
U behoort niet tot de schrijvers die een direct verband tussen geloof en literatuur zien?
"Ik weet wel dat poëzie een bepaalde overeenkomst heeft met mystiek. Het zijn als het ware twee kamers in je hart, poëzie en geloof, en natuurlijk is er een verbinding. Een dichter worstelt om ontvankelijkheid - in die zin is er een enorme overeenkomst met religie. Dingen van het geloof kunnen ook via de literatuur worden uitgedrukt. Toch moet je oppassen met religieuze termen te gebruiken voor literaire processen. Geloof helpt je om te vertrouwen, en het zou kunnen dat geloof je ook stimuleert om vertrouwen te hebben in je literaire plannen. Maar niet andersom: de literatuur helpt je niet om beter te geloven."
In "Specht en zoon" draait alles om zien en gezien worden, om de blik die betekenis geeft. Vanwaar die blik?
"Het oog is het dominante zintuig van onze tijd. De blik van de reclame bepaalt de waarde die aan mensen toegekend wordt: we kunnen écht mooie mensen vastleggen en als bewijsstuk op zuilen in de wereld neerzetten. Daardoor creëren wij in ons hoofd een blik die alleen maar kijkt of we er goed uitzien. Daar zijn we ons altijd van bewust en daar gedragen we ons ook naar.
Maar volgens mij is er nog een andere blik, die veel meer lijkt op de blik van mijn moeder. Zo lang ik me kan herinneren heeft zij naar me gekeken, ze heeft me ook vaak getekend. Soms was ik als kind aan het spelen, en dan keek ik op en zag de blik van mijn moeder, die me aan het tekenen was. Zo'n blik bedoel ik: iemand die naar je kijkt en door je heen kijkt. Daar kun je bang van worden omdat je denkt: Ik ben zondig en schuldig, ik kom in de hel. Maar het is ook een schouwende blik, die weet wat je bent. Je wordt gekend, en je bent daar niet bang voor. Als je tegen jezelf mag zeggen: Er is een blik op mij gevestigd die iets in mij ziet wat ik zelf niet zie, nog niet zie, dan is het leven minder uitzichtloos. Alsof je erop kunt vertrouwen dat er iemand is die je op je plaats stelt - ook al kan het zijn dat je dat zelf niet erkent of herkent, of afwijst. Dat wil niet zeggen dat je gevrijwaard bent van ellende en lijden, dat niet, maar die blik kan iets zien wat voor andere mensen juist op zulke momenten heel moeilijk te zien is."
Mag je voor die blik het woord "God" invullen?
"Als je het een naam moet geven, ja. Die blik heeft niets van een microscoop, het is een persoonlijke blik. Ik moet oppassen om daar niet de blik van mijn moeder in te zien - maar zo heeft iedereen zijn eigen manier om er iets concreets van te maken. Daar gaat de menswording ook over, dat het onzichtbare een aardse gestalte krijgt. In die zin ben ik ontzettend katholiek, ook al zit daar absoluut een wellustige kant aan, iets masochistisch bijna. Tijdens het gebed heb ik een Gekruisigde nodig om de aandacht op te richten.
Protestanten vinden dat juist niet nodig.
"Mijn angst is dat het geloof dan te geestelijk wordt, bij het geloof is ook het lichaam in het geding. Daar heeft de kerk het heel lang moeilijk mee gehad. Echt een obsessie met seksualiteit. Terwijl ik toch graag bij Paulus lees dat ik als man van mijn vrouw mag genieten, dat dat zelfs deel van mijn geloofspraktijk uitmaakt. Het huwelijk kan een symbool, een verschijningsvorm van het goddelijke zijn. Al besef ik heel goed dat het moeilijk is om er niet meteen een bordeel van te maken in je hoofd."
Daar ligt precies een van de knelpunten van het schrijverschap: hoe ver wil je je lezers meetrekken in je concrete verbeelding van de zonde?
"Toen ik een boekje schreef over pornografie, wilde ik natuurlijk geen slang zijn in het paradijs die mensen meetrok naar de porno. Ik wilde alleen iets onderzoeken waaraan ik ten prooi was gevallen, iets wat alle trekken had van een verslaving. Als je in de stad meisjes met piercings ziet lopen, kun je denken dat ze van God los zijn. Maar voor mij zijn het zoekende meisjes. Natuurlijk zou ik mijn dochter een piercing verbieden, maar tegelijk wil ik begrijpen dat die kinderen in een gevecht zijn verwikkeld. Het verslag van zo'n meisje, dat zo eerlijk mogelijk haar motieven op papier heeft gezet, dat moet je toch willen lezen! En dan mag het van mij heel hard zijn, aanstootgevend hard."
Misschien moeten lezers tegen dergelijke emoties beschermd worden.
"Ik besef dat er een grote perverse kracht uitgaat van, bijvoorbeeld, al die artikelen over Dutroux. Maar het kwaad is een soort realiteit, daar kun je niet omheen. En juist als je gelooft, moet je je tijd willen doordenken. Je moet oppassen dat je als christen de ander -die niet in jouw project past- niet buitensluit.
Dostojewski is voor mij hét voorbeeld. In "Misdaad en straf" pleegt de hoofdpersoon, ongelukkig en opstandig, een moord om te bewijzen dat God niet bestaat. Maar in de loop van het verhaal krijgt hij contact met Sonja, die van hem houdt, en bij wie hij uiteindelijk zijn daad biecht. Op dat moment zegt zij alleen: "O, wat moet je geleden hebben!" Dat is wat het geloof doet: het geeft je de Sonja-blik. Je begrijpt wat het lijden is, en je gaat naast andere mensen staan in hún lijden. Zonder weg te kijken, zonder te veroordelen. Maar om daar te kunnen komen, om dit over vergeving te kunnen zeggen, om het verschil tussen geloven en niet-geloven te laten zien, moest Dostojewski die hele hel door."
Die Sonja-blik lijkt een afgeleide van de Blik waarover u in "Specht en zoon" schrijft. Wilt u daarmee zeggen dat God vooral een constructie in het hoofd van de gelovige is, of toch ook een werkelijkheid buiten onszelf?
"Ik ben orthodox in die zin dat ik geloof dat God een werkelijkheid is buiten ons. Tegelijk besef ik dat alles wat je over Hem zegt, te veel is. Waar je Hem formuleert, is Hij niet. Toch is hij afgedaald in de gedaante van een mens. Daar weten we heel veel van, zonder het ook maar voor een millimeter te begrijpen. Het is waar, het is gebeurd, en het is irrelevant of dat door de geschiedenis bewezen kan worden. Het is een feit dat Hij voor mij gestorven is aan het kruis en weer opgestaan. Als je het anders noemt, wordt het een spel.
Maar als ik alles gezien heb, is Hij dat allemaal net niet. Zijn afdaling naar de aarde, Zijn vernedering - alles wat je daarover denkt te weten, is het niet. Maar wanneer je er een concreet verhaal voor zet, zoals ik in "Specht en zoon" geprobeerd heb, wordt het ongrijpbare grijpbaar. Tegelijkertijd krijgt de realiteit iets mee van het grote verhaal daarachter, alsof er een vuur brandt op de achtergrond. Laat ik het zo zeggen: Ik maak een kerkraam, waardoor het licht naar binnen kan vallen. Als het licht er niet doorheen viel, kon je ook het raam niet zien."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 11 mei 2005
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 11 mei 2005
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's