De kunst van het onderscheiden
Doordenking culturele trends vraagt om mondig christendom
Er bestaat een verhaal over een oude man die alleen de Bijbel en de krant las. Zijn toelichting: in de Bijbel lees ik wat God met de wereld van plan is. In de krant lees ik hoe ver Zijn plannen gevorderd zijn. Maar kun je zo je plaats bepalen in de moderne cultuur?
Op het eerste gezicht heeft onze oude vriend een plausibele levenshouding. Ze bespaart een hoop rompslomp aan lectuur en maakt de wereld overzichtelijk. Op deze manier hebben talloze gelovigen geleefd, zijn gewaarschuwd, getroost en gestorven. Wie in een houten hut op De Peel woont, kan mogelijk volstaan met Bijbel en krant. Door emancipatie zijn de reformatorischen echter midden in de Nederlandse samenleving komen te staan. Hoe kun je nu vanuit het christelijk geloof je positie daarin bepalen?
Die vraag stond centraal in een serie interviews, afgelopen weken op deze pagina. Vier deskundigen -de filosoof prof. dr. S. Griffioen, de systeemarchitect dr. ir. J. S. van den Brink, de filosoof-psychiater dr. J. W. G. Meissner en de econoom dr. ir. R. A. Jongeneel- zochten mee naar een antwoord.
De interviews stonden gerangschikt onder het kopje "cultuurkritiek". Zo'n term kan verwarring oproepen. Kritiek betekent niet een afkraken van alles wat zich maar in de cultuur aandient. Zo was Van den Brink positief over de mogelijkheden van de techniek, vanuit de opdracht de aarde te ontplooien. Kritiek is een nadenken over de cultuur, over trends en ontwikkelingen, op een analyserende manier. De term is te herleiden tot het Griekse "krinein", dat onderscheiden betekent. Wat de criticus doet is sorteren, schiften tussen waar en vals, tussen argument en kletspraat. Bovendien leidt zijn cultuurkritiek onherroepelijk tot zelfkritiek, vanwege het simpele feit dat je als christen -mogelijk tegen wil en dank- deel uitmaakt van de cultuur. Snijden in eigen vlees dus.
Twijfel
Met twee voorbeelden valt te illustreren dat nadenken over de cultuur de eigen positie raakt.
Een eerste voorbeeld reikt Meissner aan, over Descartes. Diens beroemde stelling "ik denk dus ik besta" geldt als grondslag van het moderne denken. Door aan alles te twijfelen, hoopt Descartes tot zekerheid te komen: hij verheft de twijfel tot filosofisch principe. Je kunt dan zeggen: oh, wat een gevaarlijke man! Dan wijs je met de vinger naar een ander, terwijl zijn methode, zij het in andere vorm, ook onder christenen opgang heeft gemaakt.
Interessant en onthullend is namelijk dat in Descartes' tijd de twijfelmethode ook in het kerkelijk leven begint door te dringen. In het gereformeerde piëtisme, waarvan de reformatorische kerken de erfgenamen zijn, is de twijfel nogal eens verheven tot geloofsprincipe, tot de weg om tot waarheid te komen. Een christen die niet twijfelt, nooit zijn "staat" betwist, is onecht. Je ziet dat hier een algemene trend in de toenmalige cultuur doorwerkt in kerk en vroomheid.
De sporen zijn tot op heden merkbaar. Meissner: "Er zijn kerken waar eindeloos wordt gevraagd: hoe zeker ken jij die dingen die je zegt te kennen? Dat is een herhaling van de descartesiaanse probleemstelling over ware kennis. We moeten de geloofstaal niet vervuilen met filosofische dilemma's. Dat creëert een oneigenlijke distantie tussen jou en de te kennen Persoon."
Verwend
Een tweede voorbeeld sluit aan bij het thema van de maand van de filosofie, die dezer dagen van start gaat: "Overvloed en onbehagen". Comfort, verwennerij, verspilling, het zijn de trefwoorden waarmee we de huidige tijd kunnen typeren.
Ook christenen hebben zich genesteld in deze "broeikas van het comfort" (Sloterdijk). Jongeneel bespeurt een soort "christelijk consumentisme", sterk ingegeven door het verlangen je door je goederen te onderscheiden en "erbij" te horen. Hij karakteriseert consumentisme als een "totalitaire ideologie." "Het is verabsolutering van de consumptie, en wel zó dat het 't karakter krijgt van een ideologie, van een dwangbuis. Kenmerkend is ook dat men er nooit genoeg van krijgt."
Dit leidt tot de paradoxale situatie dat we objectief gezien een veelvoud aan koopkracht hebben, vergeleken met onze voorouders, maar subjectief gezien meer geld tekortkomen dan zij. Het is een delicaat thema in reformatorische kring. De discussie ontaardt meestal in een elkaar de maat nemen. Zo van, die auto, dat huis is te duur, die mag jij niet. Je kunt je afvragen of het verheffen van je persoonlijke visie tot algemene regel zo vruchtbaar is. De 1000 euro voor de een is 100 euro voor een ander.
Zinvoller lijkt het om, met Jongeneel, in algemene zin de principes van het consumentisme aan elkaar uit te blijven leggen: de hang naar een volledig leven, de jacht op artikelen om 'compleet' te zijn, het je laten leiden door wat anderen bezitten (mooie term: mimetische begeerte!), de ban van de mode, het creëren van afstand tot mensen met een smallere beurs, enz.
Angst
Om alert te zijn op dergelijke culturele trends is het wenselijk een soort "gave des onderscheids" te ontwikkelen. Angst of moralisme zijn daarbij misplaatst. Vaak stuit je in reformatorische kring op een soort paniek die uitsluitend denkt in termen van gevaren en listen van satan. Angst voor de wereld, voor de moslims, voor de moderne media, angst voor de evangelischen van nu, voor de gereformeerden van vroeger (want moet je nu Kuitert toch zien), angst de jeugd te verliezen. Alsof de reformatorischen een met uitsterven bedreigde soort zijn van wie het reservaat zorgvuldig afgezet dient te worden. Die angst heeft ook te maken met het ouderwetse idee van een "zuil" of "bastion", de termen die we bezigen om de groep aan te duiden. Misschien dat we dergelijke metaforen eens moeten vervangen door het veel bescheidener en bovendien bijbelser begrip van de diaspora: zo maar wat mensen in de verstrooiing. De mate van georganiseerd zijn kan dan als waar kenmerk van christendom komen te vervallen. Terecht pleit Van den Brink dan ook voor een nieuwe benadering: tegenover de vraag naar de "dreiging" stelt hij de vraag naar het karakter, het doel van 's mensen leven.
Energie
Voor mondige, geëmancipeerde christenen wenkt een perspectief voorbij de "zuil": je ademt niet alleen in deze cultuur en ondergaat haar invloed, je kunt haar ook op jouw beurt christelijk beïnvloeden. In de gesprekken komt dit op een goede manier naar voren. We ontmoeten mensen met een verantwoordelijke baan, die een belangrijke bijdrage leveren aan de maatschappelijke vooruitgang. Ze gaan een gesprek met andersdenkenden niet uit de weg, maar weigeren mee te werken zodra een project strijdt met het christelijk geloof en vreemdelingschap.
Ze ontlenen in hun dagelijks werk kracht en energie aan het geloof. Prof. Griffioen: "Een praktijk van vroomheid is essentieel, het werkt op de één of andere manier door in je werk. () Ben je sterk in het geloof, dan zijn je reserves veel groter." Dr. Van den Brink: "We zouden de tijd moeten vinden om eenzaam met God gemeenzaam te zijn. Dat geeft veel energie voor het staan in het dagelijks leven." Dr. Meissner: "Wat ik probeer, is patiënten op eenvoudige wijze vertroosting uit het Woord te laten putten. Ik nodig ze uit de Bijbel te lezen als het Woord dat God Zelf tot hen persoonlijk spreekt."
Dit is het laatste deel in een serie van vijf artikelen. Eerdere afleveringen verschenen 28 februari, 7 maart, 14 maart en 21 maart.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 4 april 2005
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 4 april 2005
Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's