Duizend vragen bij de torah
Ed van Thijn (70): Soms ben ik jaloers op mensen die geloven
Zijn leven lang heeft Ed van Thijn, oud-burgemeester van Amsterdam en oud-minister van Binnenlandse Zaken, hartstochtelijk gestreden tegen racisme en discriminatie. Het vloeide voort uit zijn eigen oorlogsverleden: als kind wist hij ternauwernood aan de jacht van de nazi's te ontkomen, in tegenstelling tot het grootste deel van zijn familie, dat in concentratiekampen om het leven kwam. Nu hij in de luwte van de politiek verkeert, vindt Van Thijn gelegenheid om zich meer dan voorheen te verdiepen in zijn joodse wortels. "Ik worstel met de vraag naar het lijden. Waarom konden de massaslachtingen in Auschwitz gebeuren?"
Zijn ogen glinsteren, een lichte vreugde lijkt zich even van hem meester te maken. Ed van Thijn (70) schuift naar het puntje van zijn fauteuil. "Is dat niet een interessante ontdekking?" vraagt hij.
In de stijlvol ingerichte woonkamer van zijn herenhuis in Amsterdam verhaalde Van Thijn zojuist de reactie van zijn docente Hebreeuws, nadat hij haar een exemplaar van zijn boekje over zijn oorlogservaringen had gegeven. "18", heet het. Het getal, in het rood gedrukt op een smetteloos wit cover, verwijst naar de adressen van mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog hun huis voor de jeugdige Van Thijn openzetten.
"De mond van mijn lerares viel open. Wist je dat dit in het Hebreeuws "leven" betekent? vroeg ze mij. Is dat niet geweldig? Het is onvoorstelbaar. Ik heb dat niet bewust gedaan."
In "18", dat afgelopen maand bij uitgeverij Augustus verscheen, beschrijft Van Thijn op een sobere manier zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bij een razzia in Amsterdam, zomer 1943, werden hij en zijn moeder opgepakt en afgevoerd naar Westerbork. Zijn vader, medewerker van de Joodse Raad, bedacht een list en wist vrouw en zoon uit handen van de bewakers van Kamp Westerbork te krijgen.
Vanaf die dag begon de onderduik. De adressen waar Van Thijn verbleef, waren stuk voor stuk verschillend, schrijft hij: "Van dame alleen en kinderloos echtpaar tot groot gezin, van benepen, klein behuisd tot ruime boerderijen, van katholiek tot streng gereformeerd." Het scherpst herinnert hij zich de voortdurende angst om te worden opgepakt.
Van Thijn overleefde de oorlog, net als zijn ouders. Zijn politieke ster rees snel. Jarenlang was hij boegbeeld van de Haagse PvdA. In 1983 vertrok hij naar Amsterdam. Van Thijn, die als burgemeester grote populariteit genoot, slaagde erin een einde te maken aan het straatgeweld van de krakersbeweging. In 1992 werd 'zijn' stad getroffen door de Bijlmerramp; over het crisismanagement van toen schreef hij in zijn boek "BM".
Minder succesvol was Van Thijn als minister van Binnenlandse Zaken. In 1994, na het overlijden van Ien Dales, klopte Wim Kok bij hem aan: "We hebben je nodig." Van Thijn bewilligde, maar de PvdA-coryfee zag zich vijf maanden later al gedwongen om af te treden wegens de IRT-affaire, samen met de toenmalige minister van Justitie, Hirsch Ballin.
Van Thijn schreef eerder over zijn oorlogservaringen. In "Het verhaal" vertelde hij openhartig en meeslepend over de diepe sporen die de jodenvervolging in zijn leven heeft getrokken. Wat hij vooral wilde laten zien, was dat hij er altijd voor heeft gewaakt zich in een slachtofferrol te verliezen. "Ik heb nooit slachtoffer willen zijn", onderstreept hij.
Als je "18" leest, rijzen gevoelens van ontzetting: volwassen mannen die letterlijk de jacht openen op een kind.
"Ik heb opgeschreven wat ik heb meegemaakt. Maar ik zeg erbij: Alles is relatief. Ik mag niet klagen. Ik heb het overleefd. Er zijn 1,5 miljoen kinderen die het niet kunnen navertellen."
U hebt jarenlang niet kunnen schrijven over uw herinneringen aan de oorlog. Waren die een last die u stilzwijgend met zich meedroeg?
"Ik heb mijn ervaringen in de oorlogsjaren altijd buiten mijn politieke loopbaan willen houden. Ik was ontzettend bang dat mensen zouden denken dat ik me er gewichtig door wilde maken. Er waren zo veel obstakels om ze aan het papier toe te vertrouwen. Ook nu zeg ik: Misschien doe ik er wel dom aan dat ik dat alsnog doe."
Dom?
"Ik geef mezelf ontzettend bloot en daardoor maak ik mezelf kwetsbaar."
Wat is uw drijfveer?
"Een van de redenen is om duidelijk te maken dat wij kinderen serieus moeten nemen. Dat gebeurt niet altijd. Dat heb ik zelf ervaren. Als ik over de oorlog sprak, vroegen mensen mij wel: Wat weet jij daar nu van? Dan zei ik: Weten jullie dan niet dat in de holocaust mensen niet om hun leeftijd, maar om hun afkomst werden vervolgd?"
Hoe hebt u het schrijven over uw onderduik ervaren?
"Ik heb alles herbeleefd. Daarom is dit boek voor mij zo'n zware dobber geweest. Ik schreef heel bewust 's ochtends, dan kon ik 's middags op adem komen. Wat ik me vooral herinner zijn de momenten van angst, bijvoorbeeld toen ik in de gevangenis van Zwolle belandde nadat ik was verraden."
Niet alleen de ogenblikken van angst herinnert Van Thijn zich. In Zwolle maakte hij een, zoals hij zelf zegt, "moment van grote geestkracht en weerbaarheid" mee. In de kerstnacht van 1944 hoorde hij, met zijn celgenoten, het geluid aan van een drankgelag dat de Duitsers hadden aangericht. "Toen gebeurde er een wonder", schrijft hij. "Iemand in een van de cellen hief met luide stem het "Stille nacht, heilige nacht" aan. Anderen vielen in. Als snel zongen alle gevangenen uit volle borst, staande in hun cellen, dat prachtige kerstlied, dat sindsdien altijd weer tranen bij me oproept. We overstemden het feestrumoer van de Duitsers, ons gezang steeg op, ver boven de alledaagsheid van de gevangenis uit."
U schrijft ook over uw verblijf bij "streng gereformeerden." Wat is u van hen bijgebleven?
"Hun geloofsbeleving ervoer ik als imposant. Vreemd en tegelijk ook weer heel gewoon. Als kind heb ik me er nooit over verbaasd. Ik heb er altijd respect aan overgehouden, zonder dat ik me erdoor aangeraakt weet. Ik weet dat mensen vanuit het geloof handelden bij de hulp aan onderduikkinderen en daar denk ik met dankbaarheid aan terug.
Na de oorlog kwam ik op een christelijke school terecht. Mijn ouders grendelden het jodendom voor mij af. Ik blonk uit in godsdienstonderwijs, vooral het Oude Testament had mijn interesse. Later ben ik tamelijk bewust humanist geworden. Nu, op oudere leeftijd, ben ik verzeild geraakt in de torah. Ik bestudeer de torah, in leergroepen, en met elkaar analyseren we de oude verhalen. Ik doe dat met duizend vragen."
Oefent het joodse geloof aantrekkingskracht op u uit?
"Het laat me niet los. Af en toe ga ik ook naar de synagoge van de joods-liberale gemeenschap in Amsterdam. Ik schrijf sinds kort ook voor het Nieuw Israelietisch Weekblad. Maar ik heb voornamelijk vragen. Israël betekent: worstelen met God. En dat doe ik."
U kent de afloop: Jacob gaf zich over.
"Zover ben ik nog niet."
Er valt een stilte. Dan: "Wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, plaatst me voor grote levensvragen. Die zitten mij achterna."
Hoe zou u die in één vraag willen samenvatten?
"Mag het recht voor z'n raap? Stel dat God bestaat, hoe kan Auschwitz dan zijn gebeurd?"
Op welke manier ging u er voorheen mee om?
"Ik had al jong een conclusie getrokken waarmee ik de rest van mijn leven dacht door te kunnen komen: Auschwitz is gebeurd, en dus bestaat Hij niet."
Hoe ziet u dat nu?
"Nu leer ik, tijdens de joodse lessen, dat de mens zelf kiest voor goed en kwaad. Dat doet God niet. Maar daar kan ik ook niet mee leven. Waarom zijn er dan al die sancties in de torah? Waarom is er de ondergang van Sodom en Gomora, waarom de zondvloed? Is Auschwitz ook een soort zondvloed? Dat begrijp ik niet."
Er zijn rabbijnen die zeggen dat we niet zozeer de waaromvraag moeten stellen, maar meer moeten nadenken over de vraag hoe we het beste met het lijden kunnen omgaan.
"Die benadering spreekt me niet aan. Elie Wiesel, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede, zegt dat er geen waarom is. Maar dan houdt alles op. Dan kunnen we er ook niets van leren."
Stuiten we bij de vraag naar het lijden niet op de grens van de rede en hebben we juist niet het geloof nodig om ermee te leren omgaan?
"Ik heb respect, veel respect voor mensen die geloven. Soms ben ik jaloers op hen. Dan denk ik: Kon ik maar ergens houvast vinden. Maar geloven betekent voor mij het afstand doen van de ratio. Dat kan ik niet ten aanzien van de vraag naar het waarom van Auschwitz. Ik worstel ermee. Het pure feit dat ik ermee worstel, is op zich al een enorme verandering."
Jesaja schrijft dat het God heeft behaagd om Zijn zoon te verbrijzelen. Dat laat zich toch niet beredeneren?
"Met zulke beelden is de torah doorspekt. Abraham moest Izak offeren. Aärons zonen werden door een bliksem gedood toen ze zich niet aan het ritueel hielden. Dat roept bij mij vragen op die me naar de keel vliegen. Ik kan het niet bevatten. De torah zegt: Gij zult niet doden. Maar er wordt wat afgemoord in de bijbel. Wel zie ik er, te midden van alle ellende, prachtige lijnen in lopen, de wortels van onze beschaving."
Gelooft u dat de torah is opgetekend door een goddelijke hand?
"Nee. Als ik daarin zou geloven, zou mijn wereld in elkaar storten. Alsof alle verschrikkingen ondanks een goddelijke hand, of misschien wel door een goddelijke hand, hebben plaatsgevonden."
De holocaust heeft een stempel gedrukt op het persoonlijk leven van Ed van Thijn. Zijn functioneren in de politiek is er in belangrijke mate door bepaald, destijds als burgemeester en minister, tegenwoordig als senator en lid van het Europees waarnemerscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat. "Een dossier als mensenrechten heeft mijn hart", zegt hij.
U staat te boek als de man van de multiculturele samenleving. Zijn we daar, na de moord op Theo van Gogh, niet verder vandaan dan ooit?
"Integendeel. We zijn er dichterbij dan ooit."
Dichterbij dan ooit?
"Ja. Maar laat ik vooropstellen dat ik nooit pleitbezorger voor de multiculturele samenleving ben geweest. Dat is een hardnekkig misverstand. Ik heb altijd gepleit voor een interculturele samenleving, waarbij minderheden niet met de rug naar elkaar toestaan maar juist naar elkaar op zoek gaan, zodat er sprake is van een onderlinge wisselwerking. Dat laatste is misgegaan. We zijn te veel in hokjesdenken blijven steken.
Na de vreselijke moord op Van Gogh signaleer ik twee bewegingen: enerzijds is er een radicalisering, anderzijds is er een toenemend verlangen naar dialoog. Je ziet pogingen om met elkaar in gesprek te komen. Mensen willen met elkaar door één deur. Ook in de moslimgemeenschap staan er mensen op die zeggen: Zo kan het niet langer."
Tien jaar geleden zei u: Als je een voedingsbodem wilt scheppen voor moslimhaat en antisemitisme, moet je het veiligheidsbeleid verwaarlozen. Is dat gebeurd?
"Verwaarlozing vind ik een te groot woord. Wel moet ik helaas constateren dat we het minderhedenbeleid hebben afgeschaft. Er wordt mij geregeld gevraagd of wij in het verleden niet te tolerant voor minderheden zijn geweest. Dan zeg ik steevast: Zijn we de laatste jaren niet te intolerant geweest?"
Zowel u als de huidige burgemeester van Amsterdam, Job Cohen, wordt tot de softi's gerekend.
"Totaal misplaatst. Lees hoe ik het kraakprobleem heb opgelost en de Zeedijk heb schoongeveegd. Job Cohen verdient respect. Wie heeft de Vreemdelingenwet gemaakt? In Amsterdam pakt hij de Marokkaanse jongeren wel degelijk aan, al heeft hij de problematiek in de Diamantbuurt onderschat. Die keiharde aanpak moet ook. Extremisme kan niet. Maar tegelijk moet iedereen bij de les blijven: niemand mag intolerant zijn."
U zei een jaar geleden in Het Parool: "Door de taalvergroving dreigt in de stad een levensgevaarlijke cocktail van moslimhaat en antisemitisme. Aan één Theo van Gogh hebben we wel genoeg." Hadden columnisten als Van Gogh harder moeten worden aangepakt?
"Ik heb altijd gezegd dat de vrijheid van meningsuiting begrensd wordt door goed fatsoen. Er wordt gezegd: Je moet alles mogen zeggen. Maar beschaving is nu juist dat je niet alles zegt wat je vindt. En zeker niet in beledigende termen.
Justitie is te laks geweest. Een imam die verklaart dat homo's erger zijn dan varkens wordt vrijgesproken omdat zo'n uitspraak onder de godsdienstvrijheid valt. Dat kan niet. Dan wordt iemand in zijn existentiële waardigheid aangetast. De SGP sluit vrouwen uit in de politiek. Dat vind ik erg. Maar als men dat vindt, dan vindt men dat. Wat niet toelaatbaar is, is als vervolgens wordt gezegd dat vrouwen erger zijn dan varkens."
Moeten we ook niet zeggen dat we bepaalde krachten binnen de islam hebben onderschat? Zijn we niet te goedgelovig?
"Er is onder een deel van de moslims sprake van radicalisering. Dan zie je dat een imam verklaart blij te zijn als Geert Wilders over twee jaar dood is. Maar je ziet ook dat grote groepen moslims er afstand van nemen. Er lopen overal gekken rond."
Hoe beoordeelt u de antireligieuze ramkoers van D66 en VVD?
"Die vind ik stuitend. Ik ben areligieus, maar niet antireligieus. Dat zou geen recht doen aan de samenleving en dat zou van weinig respect jegens minderheden getuigen. Zo heb ik de motie van Van der Laan om het wetsartikel over godslastering af te schaffen als schokkend ervaren. Christenen en moslims moeten niet kleinzerig zijn. Ook niet kleinzielig. Maar laten we eerst eens goed luisteren naar de pro's en contra's van de wet. Zo'n voorstel doe je toch niet in een "split second"?
Voor mij staan de universele rechten van de mens bovenaan. Ik beschouw de holocaust als het absolute dieptepunt van de menselijke beschaving. Maar wat erop is gevolgd, is indrukwekkend: allerlei verdragen waarin de menselijke waardigheid centraal staat. Het beste eerbewijs aan de slachtoffers van de holocaust is om die verdragen na te komen en na te leven. Daar ga ik voor. Dat is mijn passie."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 2004
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 december 2004
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's