Grote bedrijven bagatelliseren uitbuiting kinderen
Begin mei meldden de media dat ongeveer 25.000 kinderen, merendeels schuldslaven, katoenzaden verbouwen voor een bedrijf waar Unilever een flink belang in heeft. Maar niet alleen Unilever, ook diverse andere Indiase en buitenlandse bedrijven zijn nauw betrokken. Unilever én het internationaal opererende zaadgoedbedrijf Advanta uit Zeeland beloofden na de golf van publiciteit bij te dragen aan een oplossing. Gerard Oonk geeft een verslag van wellicht het grootste kinderarbeidschandaal in India en van de dubbelhartige houding van de betrokken bedrij-ven.
Al enkele jaren is in de Indiase deelstaat Andhra Pradesh een, tot voor kort nauwelijks tot de buitenwereld doorgedrongen, discussie gaande over een ernstige en zeer omvangrijke vorm van kinderarbeid in India. Naar schatting 250.000 Indiase kinderen, vooral meisjes, tussen de 6 en 14 jaar, werken tien tot dertien uur per dag in de katoenzaadteelt. In heel India gaat het om circa 450.000 kinderen. In geen enkele andere Indiase sector werken zoveel kinderen.
De katoenzaadteelt is zeer arbeidsintensief omdat de zaden met de hand gekruist worden. Het is goed in te schatten hoeveel kinderen dit soort werk doen, omdat bekend is hoeveel hectare land met katoenzaad bebouwd is. Neem vervolgens het feit dat negen van de tien werknemers kinderen zijn en de optelsom kan worden gemaakt.
Kinderkampen
Meestal zijn de kinderen, vanwege leningen aan hun ouders, verplicht jarenlang bij dezelfde werkgever te werken. Een derde deel van de kinderen wordt in het buitenland geronseld en slaapt in de veestal van de boer of in speciale kinderkampen van tien tot dertig kinderen. Hun situatie is nog veel slechter dan die van de lokale kinderen. Behalve dat de kinderen niet thuis wonen, zijn ze totaal afhankelijk van de werkgever. Ze zijn op elk moment beschikbaar voor werk.
Alle kinderen in deze sector doen staan bloot aan giftige pesticiden, waar ze soms zwaar ziek van worden en die hun gezondheid op langere termijn schaden. Veertig procent van de kinderen is nooit naar school geweest en de rest is na een paar jaar met school gestopt. De ouders van de kinderen worden actief benaderd door ronselaars, die hun vaak in een moeilijke periode een voorschot bieden om hun kind af te staan voor werk in de katoenzaadproductie.
Volwassenen wordt geen werk aangeboden. Over vrouwen en pubermeisjes wordt het onzinnige gerucht verspreid dat ze dit werk niet kunnen doen, omdat hun menstruatie de kwetsbare zaden zou schaden. De kinderen verdienen circa 10 tot 25 roepies per dag circa. Dat is gemiddeld 30 procent minder dan vrouwen verdienen en 55 procent minder dan mannen.
De cijfers en de beschrijvingen van de situatie zijn van Dr. Davuluri Venkateswarlu. Hij doet al een aantal jaren onderzoek naar het onderwerp en heeft verschillende publicaties op zijn naam staan. In 2001 bracht hij op verzoek van de lokale organisatie MV Foundation (MVF) het probleem in kaart. Tijdens pogingen van de MVF hun werk om kinderen uit het werk en op school te krijgen, was de MV Foundation namelijk gestuit op grote aantallen meisjes die katoenzaad verbouwden.
Venkateswarlu's rapport "Seeds of Bondage" werd in 2001 gepubliceerd. Het kreeg enige lokale publiciteit en er werden enkele conferenties belegd met bedrijven, boeren en particuliere organisaties zoals de MV Foundation. De bedrijven erkenden veelal dat er een probleem was en beloofden beterschap, vooral door geen kinderen onder de negen jaar aan te nemen.
Het kinderarbeidprogramma van de ILO (de Internationale Arbeidsorganisatie) startte daarna met een kleinschalig project. Tijdens een grote antikinderarbeidcampagne van de regering van de deelstaat in 2002 kregen honderden katoenzaadboeren een boete omdat ze kinderen in dienst hadden. De MV Foundation slaagde er in om via haar gebruikelijke streeksgewijze aanpak, die er op gericht is om álle kinderen van 6 tot 14 jaar op school te krijgen, ook honderden "cotton seed girls" uit het werk los te weken.
Multinationals
Toch was al snel duidelijk dat het probleem niet de aandacht kreeg die het verdiende en dat er, gezien de schaal van het probleem, weinig vooruitgang werd geboekt. Na overleg met de MV Foundation vroeg de Landelijke India Werkgroep Dr. Venkateswarlu om een opmerkelijk aspect van het probleem nader te onderzoeken. In "Seeds of Bondage" had hij namelijk al geconstateerd dat de katoenzaadsector in snel tempo onder grotere invloed kwam te staan van een aantal multinationale bedrijven, waaronder Hindustan Lever (een dochter van Unilever), het Amerikaanse Monsanto en het Zwitserse Syngenta. Alvorens met beschuldigingen richting bedrijven te komen, vroeg de LIW aan Venkateswarlu precies uit te zoeken hoe de verantwoordelijkheid van de multinationals voor de kinderarbeid in de teelt van katoenzaad precies in elkaar zat.
Zijn conclusie is duidelijk: De multinationals hebben weliswaar zelf geen kinderen in dienst, maar ze controleren wel het hele productieproces van de katoenzaden. Via hun agenten ("seed organisers") leveren ze de basiszaden, stellen ze de opkoopprijs vast, controleren ze de kwaliteit bij de boeren en krijgen ze de vermeerderde zaden terug voor de verkoop.
Volgens de onderzoeker is de opkoopprijs van de bedrijven zo laag dat boeren daarvan geen volwassenen in dienst kunnen nemen. Alleen hogere prijzen voor de boeren en een goede controle -tenslotte sturen ze ook regelmatig kwaliteitscontroleurs- kan volgens Venkateswarlu het probleem bij de wortel aanpakken.
Een deel van het nieuwe onderzoek had betrekking op Unilever. In februari 2002 legde de LIW samen met de FNV, Amnesty International, Novib en de MV Foundation de voorlopige resultaten hiervan voor aan Unilever Nederland. Afgesproken werd dat in India het gesprek voortgezet zou worden tussen de MV Foundation en Hindustan Lever Limited (HLL). Unilever kreeg daarmee de tijd om aan oplossingen te gaan werken.
Tot een gesprek is het echter nooit gekomen. HLL en Unilever zeggen dat ze nooit benaderd zijn, maar volgens de MV Foundation zijn verzoeken tot gesprekken in India van de hand gewezen.
In maart 2002 verzelfstandigde HLL zijn zaaddivisie in het bedrijf Paras Extra Growth Seeds. Vervolgens werd driekwart van de aandelen verkocht aan het Amerikaanse bedrijf Emergent Genetics. Daarom organiseerde de MV Foundation twee gesprekken met Paras. Tijdens het tweede gesprek met Paras in oktober 2002, waaraan ik zelf deelnam, erkende de directeur dat er een kinderarbeidprobleem was én, heel opmerkelijk, dat de prijs die boeren kregen mogelijk te laag was. De directeur stelde voor om met de vijf grootste bedrijven en de MV Foundation verder te praten. Het lukte de MV Foundation echter niet om zelfs maar een vervolggesprek met Paras te krijgen.
Op 24 april 2003 stuurde de LIW brieven met het volledige rapport aan Unilever en aan Advanta. Advanta is een zaadveredelingsbedrijf met hoofdkantoor in Kapelle (Zeeland) dat circa 6500 kinderen voor zich laat werken. Beide bedrijven werd gevraagd om een gesprek. Ook werd meegedeeld dat het rapport binnenkort gepubliceerd zou worden.
Reactie
Een week daarna -er waren nog geen reacties binnen van Unilever en Advanta- stuurde de LIW het rapport naar de pers. In het eerste artikel dat door NRC Handelsblad werd gepubliceerd, liet Unilever weten dat zij wilden bijdragen aan een oplossing van het probleem. Enkele dagen later verspreidde Unilever echter een persbericht waarin het "de beschuldiging van gebruik van kinderarbeid verwerpt." Als argumenten worden aangedragen dat HLL een minderheidsbelang zonder managementcontrole in Paras heeft, dat in HLL's contracten staat dat zijn leveranciers geen kinderarbeid mogen gebruiken en dat naleving van deze contracten goed wordt gecontroleerd. Ook meldt Unilever dat zij een sterk tegenstander van kinderarbeid is.
Op 15 mei vond een opnieuw een gesprek plaats tussen Unilever, de MV Foundation, de LIW, de FNV, Amnesty en Novib. Afgesproken werd dat Unilever zijn Indiase dochter HLL zal vragen om binnen een maand in Andhra Pradesh een gesprek te hebben met de voorzitter van de MV Foundation. Inmiddels heeft de MV Foundation een uitnodiging gestuurd.
Wonderlijk genoeg verscheen echter op 6 juni een artikel in de gerenommeerde zakenkrant Business Standard waarin HLL beweert dat het niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat Paras doet. Het argument van de woordvoerder: Paras koopt de zaden van tussenpersonen (in feite hun eigen agenten, GO) en die kopen de zaden weer van de boeren. Daar staat HLL dus te ver van af.
Overigens, zo zegt de woordvoerder van HLL, betwist hij de inhoud van het rapport niet, maar vindt hij het ook niet "allesomvattend." En wat kinderarbeid betreft: daar is Unilever tegen, maar "je kunt er toch niet tegen zijn dat kinderen hun ouders op de boerderij helpen."
En zo lijkt niet alleen Unilever maar ook HLL zich alvast in te dekken met alle mogelijke, zelfs tegenstrijdige, argumenten om niet verantwoordelijk gehouden te worden.
Oplossing zoeken
Unilever is niet de enige die enerzijds toezeggingen doet om mee te werken aan de oplossing, maar die anderzijds het probleem bagatelliseert en de verantwoordelijkheid zo ver mogelijk van zich afhoudt. In zijn schriftelijke reactie op de brief van de LIW probeert Advanta bijvoorbeeld het probleem terug te brengen tot kleine familiebedrijfjes waar boeren met hun hele gezin het land bewerken en tijdens de seizoendrukte een beroep doen op hulp uit de directe omgeving. Dat er in deze omstandigheden ook kinderen meewerken kan Advanta niet uitsluiten, zo stelt het bedrijf. De constatering van de onderzoeker dat maar weinig kinderen van katoenzaadboeren zelf meewerken en dat het om schuldslavernij en ronselen van migrantenkinderen gaat, heeft blijkbaar weinig indruk gemaakt.
Maar net als Unilever zegt Advanta in zijn brief dat het bereid is deel te nemen aan constructief overleg om oplossingen te vinden. De Zwitserse multinational Syngenta liet al eerder hetzelfde weten. Toch zei het bedrijf onlangs tegen een Zwitserse krant dat het werk van kinderen in de katoenzaadteelt niet gevaarlijk of inspannend is: "Zoiets als kersen plukken."
Ondanks alle pogingen om het probleem te kleineren of de eigen verantwoordelijkheid te ontkennen, zullen de LIW en andere betrokken organisaties de bedrijven aan hun beloftes blijven herinneren. De aandacht van de Nederlandse, Indiase en internationale pers is daarbij een nuttig hulpmiddel.
De auteur is coördinator van de Landelijke India Werkgroep.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 2003
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 2003
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's