Boer in een gezegende buurtschap
Joseph Parry, boezemvriend van Philpot, was ouderling te Allington
Joseph Parry was boer. Geen dominee. Wel een vriend van allen die in de negentiende eeuw in Engeland Gods Naam ootmoedig vreesden, ook een metgezel van wat toen wel genoemd werd: "de verachte fakkels". Boer Parry was geroepen tot ambtsdrager over de kleine kudde van het dorpje Allington. Zo draagt deze boer in het gezelschap van de vrienden van Joseph Charles Philpot zijn naam met ere. Een eenvoudige landbouwer, door Philpot vaak "mijn boezemvriend" genoemd. Parry vreesde God en meer had hij niet nodig.
Joseph Parry werd op 23 februari 1801 geboren in Allington, een dorpje midden in de graafschap Wiltshire. Meer dan een nederzettinkje met een handvol huizen was het toen niet, en wie nu naar Allington zoekt, vindt ruim tien kilometer ten noordoosten van de stad Devizes nog steeds niet meer dan een stil boerengehucht, schuilgaand onder iepen en vruchtbomen. Een lief vlek aan de boorden van het met de hand gegraven industriekanaal River Kenneth (in Parry's dagen Kenneth-Avonkanaal geheten).
Hoeveel mensen wonen hier? "Dertig. Misschien veertig", zegt een boer langs de kant van de weg.
Het dorp werd door Philpot beschouwd als "een gezegende buurtschap waar velen een ernstige begeerte vertonen om het Woord te horen."
Dat is een kostelijk getuigenis van een groep zondaren op een kluitje: gevallen Adamskinderen die met elkaar een gezegende buurtschap vormen!
Geen geluid van kerkklokken verstoorde in Allington de rust, eenvoudig omdat ze er niet waren. Het was er voor de boer Joseph Parry goed toeven, want behoefte aan de drukte van de wereld had de man niet. Hij had last genoeg van zichzelf: "Ik word in mijzelf menigmaal niet meer vreze Gods gewaar dan in een paard."
Boerderij
Zo voor het oog ontbrak het Parry aan niets. Zijn zes jaar oudere vrouw Ann Parry (1795-1871) schonk hem vier kinderen. Samen bewoonden ze de "Manor Farm", een grote boerderij met een riante achtertuin, grenzend aan het Kenneth-Avonkanaal.
Parry's "Manor Farm" staat er nog steeds en draagt ook nog dezelfde naam. De voormalige boerderij met veel hoeken en een riant rieten dak verkeert in perfecte staat en wordt nu bewoond door een welgesteld mens. Dat kun je zo zien.
Parry behoorde aanvankelijk tot de independenten, maar door de invloed van William Tiptaft, predikant in Sutton Courtney, sloot hij zich aan bij de Particular Baptists.
De landbouwer was een milde man met evenveel deftigheid als ootmoed, een karaktercombinatie die tamelijk zeldzaam is. J. A. Saarberg schrijft in zijn biografie van Philpot ("Der pelgrims metgezel") over Joseph Parry: "Hij was begenadigd met een groot onderscheidingsvermogen in geestelijke zaken, zowel ten aanzien van personen als wat de leer der waarheid betreft. Het werk des Heeren in zijn hart zou nog door veel beproevingen gaan, maar daardoor ook te helderder schitteren."
In een van zijn brieven beschrijft Philpot Joseph Parry als "een goed en begenadigd man, ja de voornaamste steun voor de gemeente van God in dit dorp."
Leidsman
Zo ontbrak het de boer uit Allington aan weinig. Er was eigenlijk maar een ding waar hij nog naar uitzag: iemand die zijn geestelijke leidsman kon zijn, iemand die ook de kleine, vacante baptistengemeente in zijn dorp kon leiden, een man Gods die de verdwaalde schapen in Wiltshire zou kunnen weiden in de grazige weiden van het Woord.
Zo iemand was er niet en daarover had ouderling Joseph Parry zijn zorgen. Het was zijn oprechte begeerte dat een van Gods geroepen dienaren in het vacante Allington de levende bediening van het Woord ter hand zou nemen.
Parry is voor Philpot onder meer het middel geweest waardoor deze vrijmoedigheid ontving om de Engelse staatskerk te verlaten. Philpot legde in 1835 zijn ambt neer, zegde zijn lidmaatschap van het Worcester College in Oxford op en vertrok naar Allington.
Parry was zeer verheugd over Philpots uittreding. De boer had in dezen met zijn vriend meegeleden, had de zorgen meegedragen, had meegeworsteld al die jaren. Philpot schrijft daarover zelf: "Enige tijd voor mijn afscheiding was er, geheel buiten mijn weten om, een opmerkelijke geest des gebeds onder veel leden en de ouderlingen van de kapel te Allington. William Tiptaft had mijn geliefde vriend aldaar op de hoogte gesteld van de werkzaamheden van mijn gemoed, en daar was een bidden tot de Heere dat ik Engelands kerk toch mocht verlaten en tot hen gezonden mocht worden ter prediking onder hen. Joseph Parry heeft mij later vaak verteld hoe schielijk en onverwacht de geest des gebeds hem aangreep. Want hij had mij nog nooit gezien en slechts bij gerucht van mij gehoord."
Genoegen en profijt
Toen Philpot uiteindelijk naar Allington vertrok, was dit voor hemzelf "één van de opmerkelijkste gebedsverhoringen die ooit vernomen zijn." In een brief aan Parry schrijft hij: "Ik kom tot u als een vriend, hetzij voor enige dagen, of voor enige zondagen, naardat wij en de gemeente bij elkaar passen. Wanneer het niet blijkt te gaan, zal ik gaarne na de eerste zondag weer vertrekken. Wanneer men mij met genoegen en profijt zou kunnen horen, heb ik er geen bezwaar tegen drie of vier weken te blijven. Maar het is mijn wens dat men goed begrijpt dat ik kom om u als persoonlijk vriend te ontmoeten, dat ik slechts preek als een vriend die bij u verblijft, gelijk een reiziger die inkeert om te vernachten. Verwacht maar weinig van mij, dan zult ge ook minder teleurgesteld worden, want ik ben maar een armoedig schepsel, naar ziel en lichaam."
Philpot bleef veel langer in Allington dan hij had gedacht. Samen met Parry wandelde hij vele malen langs het Kenneth-Avonkanaal, waar hij eens vreesde dat heel zijn geloof en zijn godsdienst op de bodem van het kanaal waren weggezonken. Langs de oevers van dit kanaal maakte Philpot in diepe overtuiging menig zware gang en hij zuchtte daarbij zo diep dat hij meende daarmee al het water in beroering te brengen.
Doop
In een brief aan zijn zuster Fanny schrijft Philpot desondanks: "Ik ben zeer op mijn gemak bij de heer Parry. Hij begeert vurig dat ik hier zal blijven, want ze zijn zonder leraar. Maar ik weet nog niet wat te doen."
Er was aanvankelijk nog wel iets dat hem drukte. Hij had dan wel geweigerd om nog langer de Engelse staatskerk als een christelijke kerk te erkennen, daarmee was het echter ook onmogelijk om zijn eigen doop als wettig te beschouwen. Hij diende opnieuw gedoopt te worden. Hij zag vele bezwaren. "Maar wanneer ik Jezus aan de andere zijde van het water zou zien staan, dan zou ik het zeker wagen er doorheen te gaan."
Philpot vroeg aan zijn vriend John Warburton of deze hem in de Bethel Chapel te Allington wilde dopen. Warburton moest die dag, 13 september 1835, ook direct maar preken, schrijft Philpot, "want ik kan mij niet indenken dat zulks die dag voor mij nog mogelijk is."
In een brief aan William Gadsby schrijf John Warburton daarover: "Ik kwam in Allington en heb daar verleden week de heer Philpot gedoopt. Ik geloof dat de Heere in het midden was. Hoe meer ik hem leer kennen, hoe meer ik me met hem verenigd voel."
Familie Burgess
De Strict Baptist Chapel van Allington was een klein en sober gebouwtje, gelegen aan een van de vele boerenweggetjes van Allington. Het kerkje had Joseph Parry laten bouwen op zijn eigen kosten.
Allingtons Chapel is er nog steeds. Het godshuis gaat schuil achter opschietend groen. Je rijdt er zomaar aan voorbij. Het kerkje is nog wel in gebruik, maar de schare die in Allington behoeftig is naar het Woord, is zeer geslonken.
Mr. en mrs. Burgess hebben de sleutel van de chapel. De kerkdeur gaat krakend en piepend open. Mr. Burgess laat trots de sleutel zien: "Die is op de dag af precies zo oud als de kerk zelf."
Mrs. Burgess zegt: "De gemeente bestaat uit nog drie mensen, wij samen en een vrouw van 85".
Het is nog dezelfde kansel die er staat. Hier heeft geklonken een rijk en getrouw evangelie. Hier preekten William Tiptaft, John Warburton, Joseph Charles Philpot en vele anderen van Gods knechten. Het was toen een vruchtbare tijd. De vruchten schijnen grotendeels verdord. Het overblijfse l der verkiezing is klein en amechtig geworden.
Schuurtje
Het is een bijzonder klein gebouwtje, deze chapel. Een typisch schuurtje van de Strict Baptists. Rechttoe, rechtaan. Tegenover de kansel hangt een galerij. De linkerzijwand kon worden verwijderd om meer kerkgangers plaats te kunnen geven. Dat was in de dagen van Joseph Parry nogal eens nodig. Preekte Philpot hier, dan zaten er gerust 250 mensen onder zijn gehoor. De vouwwand is nu al jaren niet meer van zijn plaats geweest. Mr. Burgess: "We hebben 'm vastgespijkerd. Hij hoeft toch niet meer open."
Verwacht Burgess nog een opwekking? "Daarop durf ik niet te hopen. Ik vrees dat die uit zal blijven."
Wat is dan nog de toekomst van deze gemeente? "De Heere weet het. Engeland wil de waarheid niet meer horen. Wij zijn daar erg somber over. Ik verwacht dat de huidige generatie predikers die hier zondags nog komt, de laatste zal zijn."
Leven we in het laatste der dagen? Burgess knikt. "Alles wijst daarop."
Door de kerkraampjes schijnt de zon. Burgess toont in de vloer onder de kansel de met lood beklede doopvont. Er ligt een vloerkleed op. "Er wordt hier niet meer gedoopt. Ik was de laatste die hier gedoopt werd. Dat was in 1986."
Nieuwe ramen
Het echtpaar Burgess is wel terneergeslagen door de kerkelijke malaise, maar geeft de moed niet op. Ze komen aandragen met de lijst met predikbeurten. Voor dit jaar heeft men voor iedere zondag een predikant kunnen bespreken. Uit de wijde omtrek komen er dan nog zo'n tien, vijftien mensen.
"We zouden de hal wel eens willen vernieuwen", zegt mr. Burgess. "En er moeten nodig nieuwe ramen in", zegt zijn vrouw.
En wie zal dat betalen? "We hopen dat de Gospel Standard Trust ons helpt."
Op een van deze kerkbanken moet ergens boer Wild hebben gezeten. Diep terneergeslagen hoorde Wild hier voor de eerste maal Philpots prediking. Onder de kansel staan twee orgels op een rijtje. Een lek harmonium en een elektronicum dat z'n beste tijd heeft gehad. Daar, in het diakenbankje, zal Carby Tuckwell hebben gezeten. Philpots woorden vloeiden als balsem in diens verwonde ziel. Zo warmde Tuckwell zijn koude hart aan het vuur van Gods altaren.
Mrs. Burgess haalt ondertussen een stofdoek over de oude banken. "Ik ben", zegt ze, "nog de enige die dit doet. Wie zou het ook anders moeten doen?"
Zerken
In de tuin rondom de kerk begroef men toen de doden. Hoevelen stonden hier al niet geschaard rond de groeve? Hier werd op 3 maart 1966 diaken Carby Tuckwell begraven. Weer wijst mr. Burgess. "In hetzelfde graf ligt Tuckwells vrouw." Ergens hier moeten ook de graven liggen van Philpots vriend de heer R. Dredge en de godvrezende boer Wild.
Even rechts van de voordeur ligt het graf van Joseph Parry. Mr. Burgess wijst de liggende, bemoste zerk aan. In hetzelfde graf werden Parry's vrouw, hun dochter Ann en een zuster van Parry begraven. Een meter verderop liggen Parry's ouders.
Hier ligt de dood zij aan zij. Naakte zerken zijn verweerd door zon en wind, regen en sneeuw. Iedere steen verbergt zijn eigen verhaal, vol verstilde emotie. De wind huilt een lied van heimwee en van weemoed. Onkruid overwoekert de graven, maar hier mag dat. Wat loopt toch ieders bloeitijd schielijk af. En geslachte bij geslachte, volgt de oude weg naar 't graf.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 2001
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 2001
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's