Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Helder dit niet op"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Helder dit niet op"

Dichter Willem Jan Otten richt zich in rede aan de VU tot de hedendaagse verachters van het geloof

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als vrijdenker was Willem Jan Otten een gevierd schrijver, dichter, essayist en criticus. Maar toen hij zich meer en meer ontpopte als belijdend christen en zijn werk de sporen van dat nieuwe geloof ging dragen, werd de beoordeling minder welwillend. Toch krijgt hij volgende maand de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre uitgereikt en mag hij morgenmiddag aan de Vrije Universiteit een rede uitspreken "tegen de hedendaagse verachters van het christelijk geloof."

"Kom terug, W. J., kom terug!", schreef essayist Rudy Kousbroek bijna twee jaar geleden in NRC Handelsblad. Verontwaardigd had de verpersoonlijking van het rationalisme moeten toezien hoe een voormalige "geestverwant" zich had bekeerd tot "duistere hocus pocus." Maar Otten kwam niet terug. Integendeel, hij zegde zijn medewerking aan deze krant op en zijn keuze voor het christelijk geloof trad steeds duidelijker aan het licht.

Otten heeft een boek in de pen dat "Redenen van het hart" moet gaan heten, een titel die verwijst naar de gedachte van Pascal dat het hart zijn redenen heeft die de rede niet kent. In dat boek wil Otten zijn ontwikkeling in de laatste jaren beschrijven, van het euthanasiedebat dat voor hem "een soort vooroefening in geloof" was, tot zijn doop, onlangs in het rooms-katholieke kerkje in zijn woonplaats Naarden.

Lewis

Over die ontwikkeling wil Otten ook wel praten, maar hij is terughoudend. Oké, hij komt uit een "atheïstisch montessori-nest" en nu is hij belijdend christen. In die ontwikkeling zijn ook wel stadia aan te wijzen, keerpunten zelfs, "maar ik heb niet de pretentie het proces dat ik heb doorgemaakt, heel precies te kunnen beschrijven. Ik zit er nog midden in. Ik ben ook bang de indruk te wekken dat dat proces beredeneerbaar is en dat ik het al redenerend heb afgelegd. Ik ben dol op het boek "Surprised by Joy", waarin C. S. Lewis de grote wending in zijn leven beschrijft, maar hij overtuigt mij meer als romanticus dan als logicus.

Sinds ik het credo heb beaamd, dringt de gedachte zich steeds meer aan mij op dat de achtergrond van mijn keuze veel verder terugreikt. Mijn bekering geeft me een geschiedenis in plaats van een breuk. Christelijke noties waren zoiets als een aangroeiend besef, dat op een gegeven moment niet meer te loochenen viel. En vooral: ik deel de opvatting van de Russisch-Amerikaanse dichter Joseph Brodsky dat het derde gebod vooral voor dichters is geschreven."

En eigenlijk denkt hij helemaal niet historisch over zichzelf, denkt hij ook niet theologisch of filosofisch, maar associatief, "in beelden, scenisch."

Meute

Maar als het dan toch moet, wil Otten wel aangeven dat er bepaalde momenten zijn geweest die zijn atheïstische zelfvertrouwen hebben geschokt, "zonder dat ik aan de neiging wil toegeven mezelf koket naar beneden te denken." Een van de eerste momenten was de Golfoorlog die Otten achter de buis via de beelden van CNN volgde. "Je geniet dan van de Amerikaanse aanvallen. Maar kort daarop realiseer je je dat je op zulke momenten wordt meegesleurd door de meute. Je bent dan niet redelijk en autonoom. Je bént een meute. Er zijn blijkbaar situaties waarin de neiging tot het kwade openbaar komt en zich ontsluist in een genieting van de destructie. Op zulke pornografische momenten besef je dat je je eigen werk niet bent. Aan de keuze voor een tegenkracht tegen dit geweld ligt de hoop op verlossing ten grondslag."

Zo drong zich de idee van de erfzonde op. "Ik lijd aan het onvermogen om te denken dat het leven sinds Augustinus wezenlijk veranderd is. En de gedachte van de erfzonde diende zich aan binnen een traditie waarin mensen worden gezien als geneigd tot het kwade en toch verlangen ze naar vergeving."

Enkele jaren later -Otten was filmcriticus voor de NRC- zag hij een film die een diagnose bood van een man die zich overgeeft aan geweld. In de loop van de film ontbindt zich het hart van de man als gevolg van de confrontatie met een non. "Die film heeft enorm op mij gewerkt. Ik vond het echt verschrikkelijk prachtig. Maar andere critici schreven met verachting over de religieuze wending in de film. Zoiets kan natuurlijk nooit, stelden ze."

"Dat heeft mij aan het denken gezet over de gekke manier waarop intellectuelen met religieuze wendingen omgaan. Literatuurcritici, viel mij toen op, accepteren wel de grote christelijke schrijvers uit het verleden, maar zij snijden de christelijke bestanddelen eruit. Ze willen wel Pascal, maar niet de apologeet. Ze willen wel Dostojevski, maar niet de Dostojevski die in "Misdaad en straf" de wending in het leven van een moordenaar beschrijft. En ik moet eerlijk toegeven: ook voor mij was Pascal toen niet meer dan een groot aforisticus. Hij stond in mijn boekenkast tussen Nietzsche en Cioran."

Mijnparkieten

Kort daarop ging Otten Dostojevski lezen, "en die hele familie van schrijvers en denkers eromheen, zoals de Japanner Shusaku Endo, Julien Green, Graham Greene, Leo Sjestov en bij ons Frans Kellendonk. De peters van deze familie zijn Pascal en Kierkegaard. Zij zijn met hun verzengende en compromisloze geschriften de mollengang die de ene tuin met de andere verbindt. Zij waren lijders, mijnparkieten die het eerst op hun rug gaan liggen wanneer er een tekort aan zuurstof in de samenleving dreigt. C. S. Lewis hoort ook tot deze familie. Het is prachtig hoe hij beschrijft dat er zetten met hem werden gedaan, zetten in een vernuftig schaakspel, totdat hij schaakmat stond."

Lezen is voor Otten "een zoektocht naar bezwerende formules", naar de "zinsnee die een leven inbedt/ levenslang", zoals het in een van de gedichten uit zijn nieuwste bundel "Eindaugustuswind" heet. Het is een zoektocht naar schrijvers in wie je kunt geloven. "Eerlijkheid is de lakmoesproef: durven ze tegen zichzelf in te denken? Genoemde schrijvers durfden in hun analyse van hun eigen nihilisme en materialisme een stap verder te gaan. Waarom? Misschien wel omdat ze wisten dat ze aan een touwtje hingen."

Dood en euthanasie

In die tijd las Otten ook "De dood van Iwan Iljitsj", een verhaal van Leo Tolstoj. "Het sterven wordt daarin beschreven als een proces van overgave en ontsluiting, als een bevalling. De muur van lijden waar de stervende doorheen moet, eindigt in de erkenning dat hij niet goed heeft geleefd. De boodschap is duidelijk: je kunt pas gaan nadat je je leven hebt verzaakt. De dood is het begin van alle serieuze vragen over jezelf. Iemand die je dat probeert te vertellen, vraagt geloof in het onaanvaardbare."

Met dit boek belanden we midden in het euthanasiedebat, waaraan Otten met hartstocht heeft deelgenomen. "De discussie over euthanasie is een duveltjeskwestie die steeds weer de kop opsteekt. Er is geen regeling te treffen, het onderwerp houdt de mensen onrustig. Ze zullen nooit kunnen geloven dat de dood de oplossing is. We zullen de dood onder ogen moeten zien, maar zullen haar nooit onder de knie krijgen."

Het debat dat vooral in de jaren 1993-1994 hevig woedde, heeft in Otten "het verlangen naar geloof" doen ontstaan. Hij zag al snel in dat de uitgangspunten van zowel voor- als tegenstanders irrationeel waren. Geloof staat tegenover geloof. "Ik was gevoelig voor de erkenning dat moraal altijd ergens aan hangt. Alleen: liberalen erkennen dat niet. Het uitgangspunt van de autonomie van de mens wordt als rationeel voorgesteld. Maar het is een geloof."

Illusie

"Euthanasie wordt door mensen zoals Huib Drion als een rationele oplossing voor een probleem gezien. Ik vind dat een illusie, een suggestie waarin we ons willen baden. Er wordt op dit gebied vreselijk gejokt, en dat ergert me. Ik heb er de nadruk op willen vestigen dat euthanasie altijd uit overmacht gebeurt, een noodgreep is, een keuze tussen twee kwaden. Ik heb een pleidooi willen voeren om niet in oplossingen te denken, maar het tragische te erkennen.

Aan de redenen van het hart wordt geen ruimte meer gelaten. Uit het verhaal van Tolstoj kun je leren dat zich voor de dood processen voltrekken, een stelsel van sluizen met gruwelijke wendingen en aan het einde een overgave."

Otten schaart zich dan ook onder de tegenstanders van de recente voorstellen die het kabinet heeft gedaan om de euthanasiewetgeving verder te verruimen. "De wet beschermt niet meer, maar maakt de illusie alleen maar groter." De druk op mensen om euthanasie te laten plegen wordt als gevolg daarvan steeds sterker. Otten en zijn vrouw -de schrijfster Vonne van der Meer- hebben dat van nabij meegemaakt toen Vonnes moeder zo ziek was dat zij thuis moest worden verzorgd. Op een dag kreeg zij een telefoontje waarin een arts suggereerde dat haar lijden niet eindeloos hoefde te zijn. Als het te zwaar werd, kon zij haar agenda trekken. Vonne van der Meer heeft deze ontwikkeling aangrijpend beschreven in haar verhaal "Bericht uit de bezemkast".

Otten zou wel eens een onderzoek willen zien waarin de dromen van comatische patiënten werden vastgelegd. "Zou het kunnen zijn dat die dromen steeds vaker paranoïserend zijn? Gaat de angst voor het web van een gedwongen dood de inhoud van de dromen bepalen?"

Neerslag

Ottens opvattingen vonden hun neerslag in zijn werk. In oktober 1997 sprak hij zich duidelijk uit in de lezing "De fuik van Pascal", die hij hield aan de Katholieke Universiteit Brabant. De problematiek waarmee hij worstelde, sprak ook uit het toneelstuk "De nacht van de pauw", dat rond diezelfde tijd in première ging. Nog duidelijker was zijn bundel "Eindaugustuswind" uit oktober vorig jaar. Het zijn verzen van missen en vermoeden. Poëzie is voor Otten de epifanie of emanatie van het verborgene, dat niet bewijsbaar of definieerbaar is, maar voor ontvankelijken wel invoelbaar. Het gaat om de bevinding van het verlangen naar iets dat zich voortdurend aan onze ervaring onttrekt, de onnoembare naam van God.

Ergens sluiten zich de oevers

en daar vaar ik heen. Op de kaart

heeft het, onleesbaar van het vele

duimelen, een naam.

En elders heet het:

.

aan uw bestaan zo lang u tot mij

zwijgt. Het is aan mij, u laat mij vrij

om uit uw echoënde stilte op te staan.

En in misschien wel het mooiste gedicht uit de bundel (het eerste van de cyclus "Eerste tocht de winter uit"):

Van de winter was ik weer niet jong gestorven

en ik stond dus toen ik 's morgens uitvoer

bij het eindelijk weer wijde in het krijt.

Het Randmeer mij openvouwde sluis tot sluis.

Er zijn daar staken met ertussen fuiken

wachtend op een man uit Spakenburg,

die ze eens licht en uitschudt in zijn bun.

Er is een onverschilligheid

die maakt dat ik mij opgewacht voel zijn.

Helder, wijde, helder dit niet op.

In het uitgestrekte wil ik opgeborgen zijn

als in het binnenst van een envelop.

Kan deze sensitieve en ijle poëzie de drager van een boodschap worden? Of vragen deze verzen om een ontvankelijkheid die meebeleeft, en gevraagd naar nadere verklaringen, volstaat met een verwijzing naar de woorden: "Helder dit niet op"?

Inlijving

Terwijl critici van NRC Handelsblad en de Volkskrant Ottens laatste poëzie verwerpen, hebben christelijke recensenten zich met een zekere overgave op zijn werk gestort. Voor "het gevaar van inlijving" is Otten niet bang. "Voor mij is poëzie onsamenvatbaar. Het is ongrijpbaar, je kunt er nauwelijks over praten. Ik schrijf ook geen leesregel voor. Maar ik ben wel benieuwd hoe mensen op mijn verzen reageren. Ik maak iets en anderen bewijzen de gedichten de eer dat ze erop reflecteren. Dat is al ongelooflijk.

Het is duidelijk dat mijn gedichten een christelijke binnenwereld zijn gaan krijgen. Ik heb geen overtuigender formuleringen dan die ik heb gebruikt. Ik ben zeer nieuwsgierig als mensen expliciteren wat ik alleen laat vermoeden. Maar ik ben net zo nieuwsgierig of ze het mysterie in tact laten. Of ze een poging willen doen het raadsel te aanvaarden dat we op iets mysterieus berusten."

Elders is uiterst kritisch op Otten gereageerd. Otten schrijft dit voor een deel toe aan een verschil tussen generaties. Hij hekelt het militante atheïsme van de generatie van mensen als Hugo Brandt Corstius, Rudy Kousbroek en Karel van het Reve. "Hun no-nonsense-taal vindt haar oorsprong in de breuk die zij als tieners hebben moeten voltrekken met het geloof waarin zij zijn opgevoed. Hun denken is gestold in de afval van de kindertijd. Maar waarom zou je je zestienjarige ik tot hoogste norm verheffen? Als zij tegen het christelijk geloof ageren, hebben zij associaties die ik zelf helemaal niet heb. Mij gaat het om heel andere momenten, die mij grijpen en ontroeren en waaraan ik een verplichting voel."

Geloof en kunst

De afwijzing door de literaire kritiek vond haar meest typerende verwoording in een uitlating van Gerrit Komrij: "Iemand die in God gelooft, kan niet in zijn kunst geloven." "Zo'n uitspraak vind ik, speciaal voor een dichter, halfgaar. Het is een onhistorische vooronderstelling. Het is bovendien gebaseerd op de vooronderstelling dat geloof en kunst niet samen kunnen gaan. Als gelovige zou je je talent weggooien omdat je niet meer namens jezelf spreekt. Maar mijn zelfbeeld is geheel anders: ik zie poëzie niet als iets wat je zelf bedenkt, maar als inspiratie, een geschenk."

Morgenmiddag zal Otten zijn critici tegemoet treden. "Mijn eerste zin zal zijn: "U veracht de christelijke religie." Dan volgt mijn rede, waarin ik zal uitleggen wat geloven is. Ik zal in het bijzonder spreken over de vrijheid om te geloven. Het is dezelfde vrijheid als waarin we gelaten zijn om op iemand verliefd te worden. De laatste zinnen zijn: "Dit alles veracht u. Dat kan, want u bent vrij.""

De rede van Willem Jan Otten "Tegen de hedendaagse verachters van het christelijke geloof" verschijnt over enkele weken als brochure bij zijn uitgever, Van Oorschot te Amsterdam.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 22 november 1999

Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's

"Helder dit niet op"

Bekijk de hele uitgave van maandag 22 november 1999

Reformatorisch Dagblad | 18 Pagina's