Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"We gaan weer op reis. Ooit"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"We gaan weer op reis. Ooit"

Jenischen: een vergeten nomadenvolk in de verdrukking

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Het bos was ons dak en de maan onze zon". De glinsterende, kleine oogjes van de 81-jarige Elisabeth Hartmann verraden weemoed als ze de verhalen vertelt uit haar leven en dat van haar voorvaderen.

In de knusse keuken van haar piepkleine tweekamerwoning in een troosteloze buitenwijk van Singen bij de Bodensee ruikt het naar lindebloesem die ligt te drogen op uitgevouwen kranten. "De thee zorgt voor een rustige oude dag", zegt haar zes jaar jongere zus Katharina, "je moet er alleen vroeg mee beginnen".

Voor een buitenstaander zijn de verhalen moeilijk te volgen, want de zusters spreken alleen maar Jenisch of het zware Alemannische dialect uit de regio. Schrijven en lezen hebben beide vrouwen nooit geleerd. Daarmee onderscheiden ze zich nog steeds niet van de na hen komende generaties, want ondanks leerplicht en het engagement van een paar maatschappelijke werkers is het analfabetisme van de Jenischen in Duitsland wijd verspreid.

Jenischen worden vooral in Duitsland nog steeds behandeld als "uitschot". In de betonnen woonblokken waar ze zijn ondergebracht geldt een huwelijk van een Jenische vrouw met een asielzoeker uit Indië of een uit Oost-Europa gevluchte Sinti, die in dezelfde omstandigheden wonen, als een sociale opstap. De Jenischen en hun kinderen zijn steevast het middelpunt van alledaagse pesterijen. Buiten de grenzen van hun territorium -de "gatsch"- zijn het, zoals de stem van het "gesunde Volksempfinden" het zo fraai kan uitdrukken, "onbetrouwbare stinkerds" en altijd voortvluchtige dieven, voor wie de meeste deuren gesloten blijven. Buitenstaanders worden dan ook door de Jenischen argwanend bekeken en nauwkeurig gepolst. "En dat kunnen we goed", zegt Katharina Hartmann. "Als venters hebben we een goede mensenkennis. We moesten de mensen namelijk altijd in de ogen kijken en ze overtuigen om iets te kopen van wat we te bieden hadden".

Vervlogen tijd

De kennismaking met de Jenischen en hun geschiedenis is een weg met hindernissen. Hoe groot die hindernissen kunnen zijn, blijkt wel uit het feit dat in vooraanstaande Duitstalige encyclopedieën het lemma Jenischen niet eens voorkomt, en onder "Jenisch" staat: gewiekst, bijdehand of koeterwaals en dieventaal.

Er schuilt voor de Jenischen altijd wel een giftige adder onder het gras, hoe goedbedoeld de inmenging in hun bestaan ook is. Kopschuw en murw gemaakt, blijven ze het liefst onder elkaar met hun verhalen en hun dromen uit vervlogen tijd en proberen er in hun dagelijks bestaan het beste van te maken.

Sinds enige tijd is er echter aandacht voor het lot van de Jenischen. In Zwitserland kreeg een aantal prominente Jenischen eindelijk erkenning van hun lot van rondtrekkend volk. Vijftig jaar lang, vanaf de jaren twintig, werden in de alpenstaat de kinderen van Jenischen van de straat gehaald en zonder een spoor voor de ouders achter te laten in tehuizen gestopt of voor adoptie ondergebracht bij gezinnen. Verantwoordelijk voor deze actie was de katholieke welzijnsorganisatie Pro Juventute, die de actie eufemistisch "Hilfswerk Kinder der Landstrae" noemde.

De schedels van de kinderen werden gemeten, intelligentietests uitgevoerd en de Jenischen werden beoordeeld naar hun sociale deugdelijkheid volgens criteria die waren opgesteld naar maatstaven van de nazi-arts Robert Ritter, die de dood van zo'n half miljoen Roma op zijn geweten heeft. Dat alles om te kijken of de kinderen sociaal heropvoedbaar waren en in de gangbare maatschappelijke orde konden worden opgenomen. De Zwitserse Bundesrat heeft inmiddels de resultaten van een vergaand onderzoek erkend en schadeloosstellingen uitgekeerd aan betrokkenen. Bovendien is op last van de Zwitserse regering het onderzoek uitgebreid en komen er steeds meer onverkwikkelijke zaken aan het licht. Zo zou een van de medewerkers van Pro Juventute, die de ambtelijke voogdij had over meer dan 600 kinderen, een onbekend aantal kinderen seksueel hebben misbruikt.

In Duitsland wachten de Jenischen nog steeds op erkenning van hun lot, en de weinigen die zich engageren hebben nog een lange weg te gaan. Temeer daar een hoge ambtenaar voor minderhedenzaken in de deelstaat Baden-Württemberg nog geen twee jaar geleden te kennen heeft gegeven dat "de Jenischen niet hoeven te rekenen op een status als nationale minderheid, omdat er -net als bij de andere rondtrekkende volken Sinti en Roma- geen historische vestigingsgebieden zijn aan te wijzen".

Hondenbelasting

Katharina en Elisabeth Hartmann vertellen hoe ze beiden vanuit Zwitserland, waar ze werden geboren als dochters van een kopersmid, naar Duitsland zijn gekomen. "Hij repareerde bij de bakkers en de boeren potten en pannen", zegt Katharina. "We hebben het van vader geleerd en zouden het nu nog kunnen, maar we waren als meisjes beter geschikt om manden te vlechten. Ik ben al op 6-jarige leeftijd begonnen; we kregen toen 70 of 80 Pfennig voor een mand. Er was, geloof ik, in Duitsland veel meer werk voor ons. Bovendien kenden wij als rondtrekkend volk geen grenzen".

Dat wilden de autoriteiten graag anders zien. Hoewel het werk destijds evenals het rondtrekken niet illegaal was, werden de Jenischen in Duitsland door de politie nauwkeurig geregistreerd en gecontroleerd: werd er hondenbelasting betaald? Waren de papieren van de paarden in orde? Gingen de kinderen naar school? Hielden ze zich aan het bedelverbod? Hielden ze zich met hun woonwagens aan de voorgeschreven verblijfsduur, die vaak niet langer mocht zijn dan een paar dagen? "Te kort in ieder geval om naar school te gaan. Wij Jenischen-kinderen werden dan ook altijd op de achterste banken geplaatst, als we al naar school konden, want niemand kon en wilde iets met ons beginnen". Elisabeth vertelt hoe zij en haar familie daarom altijd met één been in de gevangenis stonden. "Zodra ze iets vonden wat niet klopte, sloten ze ons op of jaagden ons weg".

"Ik was 13 jaar oud toen ze mij en mijn broer Alois voor de eerste keer arresteerden", herinnert Katharina zich. "We hadden manden verkocht, maar ook om brood gebedeld. De politie pakte ons op en bracht ons naar een gevangenis in Radolfzell. We hebben acht dagen lang vissoep van graten gegeten met brood en zwarte koffie. Dat was lekker", gniffelt de oude vrouw.

Zigeuneraard

Na 1933 werd de toon harder. De nazi's hadden weliswaar moeite om met hun racistische maatstaven de vaak rossige Jenischen te determineren, maar als asocialen en "op zigeunerwijze levenden" werden ze in werkkampen gestopt. Toen de Duitsers in 1938 de "Aktion Arbeitscheu" startten, kwamen veel Jenischen in concentratiekampen terecht. Twee broers van de gezusters Hartmann, Caspar en Alois, kwamen om het leven in Buchenwald en Mauthausen. Katharina Hartmann werd in 1939 gearresteerd wegens bedelarij. Via een omweg kwam ze terecht in een katholiek tehuis in Heitersheim in Zuid-Baden. "De meeste meisjes kwamen onder het mes in Freiburg nadat ze door een arts werden gecontroleerd. Ik heb geluk gehad omdat ik niet bang was voor de man en hem al die tijd strak in de ogen heb gekeken". Met "de meisjes die onder het mes kwamen" bedoelt Katharina de gedwongen sterilisatie die de nazi's toepasten om de "erfelijke degeneratie" af te breken. De jongste van de gezusters Hartmann kwam in de keuken terecht van het ziekenhuis in Freiburg waar de sterilisaties werden uitgevoerd.

Ook Elisabeth kwam er betrekkelijk goed af. Zij wist zich in leven te houden door in afgelegen dorpjes in het Zwarte Woud schroot en lompen te verzamelen. Zonder papieren hield ze zich schuil met haar kind, soms ondergedoken bij goedwillende boeren, maar vaak in het bos. "Ik heb het altijd klaargespeeld om me nergens te hoeven melden, maar ik was wel altijd op de vlucht". Haar man kwam wel tijdens de oorlog om. Hij zat, zoals veel "asocialen'', in een strafbataljon aan het Oostfront.

Handtekening

Het zwaarste lot trof Elisabeth echter niet door toedoen van de nazi's. Ook de autoriteiten in het naoorlogse democratische Duitsland was de onaangepastheid van de Jenischen een doorn in het oog. Eind jaren '40 haalde de kinderbescherming samen met de politie bij Elisabeth het kind uit haar eerste huwelijk en twee kinderen uit haar tweede huwelijk weg. Zij en haar echtgenoot zouden niet in staat zijn goed voor hun kinderen te zorgen en hun een ordentelijke opvoeding te garanderen. De jongste van de drie was nauwelijks veertien maanden oud.

"De politie en de kinderbescherming wilden dat ik iets ondertekende. Ik zei tegen hen dat ik niet kon lezen en dat ik mijn kinderen wilde houden. Ze lieten me weten dat als ik mijn handtekening onder aan het papier zette, ik mijn kinderen wel weer zou zien. Het was in ieder geval beter zo".

Elisabeth demonstreert aan de keukentafel hoe ze een kruisje heeft gezet. Haar kinderen kwamen terecht in een opvoedingsgesticht en ze heeft hen nooit meer gezien. Pas een paar jaar geleden is ze erachter gekomen dat de jongste een bloemenzaak in Stuttgart heeft, maar die schaamt zich ervoor Jenisch te zijn en wil geen contact met zijn moeder. De andere twee zijn geëmigreerd en laten af en toe nog wat van zich horen.

Nergens in Zuid-Duitsland wonen zo veel Jenischen bij elkaar als in Singen. Volgens de officiële cijfers wonen er rond de 200. Ruim de helft van hen heeft een onderkomen in een troosteloos wooncomplex aan de zuidrand van de stad, aan de Etzweiler Strae, ingeklemd tussen een spoorlijn en twee drukke doorgaande wegen.

Een tiental jaren geleden werden de laatste woonwagenplaatsen in de omliggende dorpen en steden gesloten. De stad Singen stopte de Jenischen in appartementen en maakte ze honkvast. Ter compensatie van het verlies van hun eigen levensstijl kregen ze een aparte bijstandsuitkering. Venten, laat staan rondtrekken, was vanaf dat moment verboden.

Het werkloosheidspercentage onder de Jenischen in Singen is enorm en ligt al een paar jaar rond de 90 procent. De kansen om de omstandigheden waarin de mensen leven te ontvluchten, zijn in Singen zo gering, dat inmiddels de tweede generatie opgroeit die is aangewezen op een bijstandsuitkering.

Ellen Marggraf is sociaal werkster in het ontmoetingscentrum aan de Etzweiler Strae in Singen. Met de moed der wanhoop probeert zij, samen met een paar collega's, er nog iets van te maken. "Ik moet me hier voornamelijk bezighouden met het opstellen van brieven voor de schoolinspectie of betalingsregelingen voor schulden of boetes". Haar verhaal is één klaagzang van uitzichtloosheid en onwil van de plaatselijke autoriteiten om wezenlijke veranderingen door te voeren.

"Sterker nog", meent Marggraf, "we kunnen ons niet bezighouden met het eigenlijke sociale werk. We regelen vooral de administratieve rompslomp voor de bewoners. Zodoende voldoen we niet aan de gemeentelijke opdrachtsnorm die voor sociale instellingen als ons ontmoetingscentrum gelden. Het gevolg is dat er steeds een korting van het toch al karige budget boven ons hoofd hangt". Het schoolverzuim is eveneens hoog en wordt geschat op 50 procent. "De meeste kinderen komen niet verder dan de lagere school". Haar opsomming gaat verder en via criminaliteit, alcoholisme, sociale spanningen en discriminatie is de kring weer rond.

Woningbouwproject

Het wederzijdse wantrouwen tussen overheid en de Jenischen is momenteel nog veel te groot om een oplossing te vinden. "De stad moet tegenover de andere burgers steeds weer verdedigen waarom "die asocialen" bijstand krijgen", probeert Ellen Marggraf de situatie uit te leggen. "De Jenischen hebben daarentegen geen enkel vertrouwen in een overheid die het hen onmogelijk maakte te wonen, te leven en te werken zoals ze al eeuwenlang gewend zijn en ze sluiten zich af van de buitenwereld. Troost vinden ze binnen de vaak grote families".

Ook eigen initiatieven vanuit de gemeenschap komen niet van de grond. "Daarvoor hebben de mensen geen fut en geen mogelijkheden, omdat ze altijd weer op de wantrouwende overheid stuiten. Wat ze ook doen", verzucht Marggraf. "Laatst nog stelde een goedwillende ambtenaar in Singen een woningverbeteringsproject voor. Hij had er zelfs geld voor vrij kunnen maken en was dan ook zeer verbolgen dat de Jenischen zijn uiteenzetting over het project nog niet eens wilden aanhoren".

Het is inderdaad geen staaltje van fijngevoeligheid om een nomadenvolk dat het liefst vandaag weer met de woonwagen rond wil trekken, een woningbouwproject aan te bieden, maar het illustreert wel de uitzichtloosheid van hun situatie.

De Jenischen hebben voorlopig alleen nog hun dromen. Tenzij er eerstdaags een klein wonder gebeurt. Dat zal de dag zijn dat ze weer kunnen rondtrekken. In Singen en op andere plaatsen lijken sommige Jenischen zich op die gebeurtenis voor te bereiden. Hier en daar staan voor hun huizen of op de binnenplaatsen de woonwagens klaar. Zo ook in Singen. Een vrouw hangt over het balkon aan de Etzweiler Strae, wijst op haar woonwagen en roept dan luid: "We gaan weer op reis. Ooit".

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 oktober 1998

Reformatorisch Dagblad | 48 Pagina's

"We gaan weer op reis. Ooit"

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 oktober 1998

Reformatorisch Dagblad | 48 Pagina's