Jan Wijn, terug na twintig jaar
“Ik begreep pianospel pas goed na problemen met mijn hand„
De leerlingen van pianist Jan Wijn gaan allemaal het podium op. Ronald Brautigam en Wibi Soerjadi zijn aansprekende voorbeelden. Na een afwezigheid van ruim twintig jaar trad de meester zelf in het openbaar op. De problemen met zijn rechterringvinger zijn inmiddels beheersbaar. Het kan weer: mensen alles wat hij de moeite waard vindt laten horen. Zoals de fantastische Derde sonate van Brahms of de Miroirs van Ravel, want het moet wel werk van niveau zijn.
Wijn kreeg de eerste pianolessen van zijn moeder. „Zij was een enthousiast amateurpianiste, die ook viool speelde. Ook mijn vader speelde viool. Bovendien componeerde hij. Daarnaast waren er nog wat ooms die fluit of cello speelden.
Tussen mijn negende en negentiende jaar heb ik ook zelf gecomponeerd, maar het was eigenlijk nooit de moeite waard om uit te geven. Het was vaak niet eens af. Dan dacht ik: Nu ga ik een echt pianoconcert schrijven! Na een bladzijde of zes legde ik het weer weg. Toch heeft het me op het conservatorium buitengewoon geholpen. Als je componeert, leer je de harmonieleer en vormleer vanbinnen uit. Dat helpt je ook bij het spelen. Het enige eigen werk dat ik ook later wel uitvoerde, waren cadensenvoor pianoconcerten van Mozart en voor het vierde van Beethoven”.
Nadenken
Cornelius Berkhout, docent aan het Amsterdamse consen/atorium, liet Jan Wijn nadenken. „Berkhout was een man die je leerde van elke noot, van elke handeling tijdens het pianospelen, jezelf rekenschap te geven. Hij nam de muziek buitengewoon serieus, zo zelfs, dat hij op het consen/atorium min of meer een eenling was. Bij hem heb ik ontzettend veel geleerd. Hij benaderde de muziek nuchter en eerlijk. Dat sprak mij aan.
Na mijn conservatoriumtijd heb ik nog wel eens een paar keer les bij Jaap Spaanderman genomen. Hij leerde me de meer romantische kant van de muziek kennen, je -weliswaar verantwoord- te laten gaan. Bovendien was er geen concert of hij kende niet alleen de pianopartij, maar alle partijen vanbuiten. Spaanderman wees zelfs op waarschijnlijk niet verbeterde drukfouten in de orkestpartituur, die me als pianist parten zouden kunnen spelen”.
Carrière
Jan Wijn, inmiddels zelf docent aan het Sweelinck Conservatorium, leidde pianisten als Ronald Brautigam en Wibi Soerjadi op. Een carrière als concertpianist opbouwen is volgens hem in Nederland haast niet mogelijk. „Er zijn in Nederland niet meer dan twee pianisten die van hun optredens kunnen leven. Voor de rest geeft iedereen ook les. Ik weet nog hoe trots ik was dat ik op de muziekschool in Bussum, waar ik zelf als leerling had gezeten, nu als leraar anderen mocht onderwijzen. De combinatie van optreden en lesgeven heeft me altijd bijzonder na aan het hart gelegen. Je blijft door het lesgeven alert als uitvoerend kunstenaar Je moet rekenschap blijven afleggen. Je podiumervaring kan voor je leerlingen nuttig zijn. Tussen 1960 en 1976 heb ik wel met alle Nederlandse orkesten als solist opgetreden, vele recitals gegeven en buitenlandse tournees gemaakt. Mijn echte doorbraak kwam in 1960, toen ik het Concours van Orense (Spanje) won. Ik volgde juist een cursus Spaanse pianomuziek van Alicia de Laroccha. Maar hoe gek het ook klinkt: ik ben het pianospelen pas goed gaan begrijpen toen ik problemen met mijn rechterhand kreeg”.
Bevrijdend gevoel
Een distonie aan de rechterringvinger schakelde Jan Wijn in 1976 als uitvoerend kunstenaar uit. „Ik had al een tijdje gemerkt dat de ringvinger wat willoos bleef hangen en me bij bepaalde loopjes vaak in de weg zat. Dat gaat wel weer over, denk je dan. Maar het bleef. Toen ik in 1976 samen met Willem Brons het Concert voor twee piano’s en orkest van Mozart zou spelen.kreeg ik een bepaald loopje -niet eens zo moeilijk, iets wat iedere gevorderde amateurpianist zo zou kunnen spelen- er niet in. Ik heb toen met Willem afgesproken dat hij dat loopje zou overnemen, en dat ik zou spelen wat hij op dat moment had staan. Het publiek kwam dus geen noot tekort.
Toch was dat zo onbevredigend, dat ik van de ene op de ander dag besloot het podium niet meer op te gaan. Dat gaf in zeker zin wel een bevrijdend gevoel, maar ik miste het wel. Wel heb ik steeds met de gedachte gelopen dat het maar tijdelijk zou zijn. Tussendoor ben ik toch nog wel eens opgetreden”.
Wijn speelde wel werken die voor de linkerhand waren geschreven. „Daar zitten heel goede stukken bij, zoals het Pianoconcert van Ravel, de Chiaconne van Bach/Brahms, maar ook werken die ik muzikaal onder de maat vind: Rheinberger, Blumenfeld en dergelijke. Ook het werk van Richard Strauss voor linkerhand en orkest heb ik nooit in het repertoire willen opnemen”.
Genezing
„Ik zag het niet zitten om zelf weer te gaan componeren of te arrangeren, zoals Cor de Groot deed. Eens heeft een onbekende componiste uit Engeland een stuk voor me geschreven, maar ik geneerde me om het uit te voeren: het zei me niets. Het werd een groot probleem voor me. Mijn leerlingen op het consen/atorium mocht ik inwijden in de grote klassieke meestenwerken uit de pianoliteratuur Zelf moest ik met werken van het tweede of derde garnituur genoegen nemen”.
In de jaren tachtig kwam Jan Wijn in aanraking met de -omstreden- Scientology Kerk, via het boek “Dianetics” van de stichter van deze religie, L. Ron Hubbard. Hij schrijft zijn genezing toe aan het met wetenschappelijke precisie toepassen van de technologie van Scientology. „Ik ging in sessie met een “auditor”, die een bepaalde vraag stelde, waarop, via antwoorden van mij, een plotseling inzicht in dat betreffende ondenwerp kwam. Zo ontdoe je je van alle rommel in je hoofd: twijfel, angsten, rare ideeën.
Zo’n vraag is overigens niet verzonnen door die auditor zelf, maar maakt deel van een gigantisch pakket uit, dat, stapsgewijs opgebouwd, de feitelijke Scientology-technologie is. Aangesloten op een zogenaamde elektropsychometer ontdek je geleidelijk jezelf en het goddelijke. Deze “Weg van de Vrijheid”, gebouwd op religieuze axioma’s, is er voor iedereen. Vandaar dat ik in 1995 weer serieus durfde te gaan studeren. Eind 1996 trad ik voor het eerst in de besloten kring van het Rosa Spierhuis op, een bejaardencentrum waar veel kunstenaars zitten. In maart van dit jaar durfde ik het weer helemaal aan”.
Wijns eerste programma na lange tijd bevatte werken van Beethoven, Brahms eii Ravel. „Tegenwoordig is er niet zo veel emplooi meer voor pianisten die een recital geven. De podia worden bezet door ensembles in de wonderlijkste combinaties, bijvoorbeeld saxofoon, gitaar, viool en piano. Om dat te kunnen spelen, moet men goede muziek gaan bewerken, of is men aangewezen op tweederangs werken, waan/an je je afvraagt of de mensen daar nu voor gekomen zijn.
Ook vaste combinaties als strijkkwartetten doen aan die onzin mee. Dan worden er kwartetten gespeeld van een tijdgenoot van Mozart, waar nog nooit iemand van gehoord heeft, maar waarvan elke noot voorspelbaar is. De echte werken uit die tijd laat men dan liggen. Het publiek moet met minderwaardige muziek genoegen nemen. Ter wijl voor een groot deel van het publiek ook de meesterwerken nog nieuw zijn!
Wanneer ik een programma voor een recital maak, tref je daar vooral die meesten/erken op aan. Violisten, en trouwens ook andere instrumentalisten en vocalisten, zijn stinkend jaloers op ons repertoire. Daar zit zo veel moois tussen! Dat laat je toch niet lopen voor werken die terecht vergeten zijn. Het betere is inderdaad wel de vijand van het goede”.
Publiek
„Bij het samenstellen van een programma voor een avond let ik natuurlijk wel op het publiek dat ik kan venA/achten. Als ik in de kleine zaal van het Concertgebouw een recital voor doorgewinterde concertbezoekers geef, zit dat anders in elkaar dan wanneer ik ergens in de provincie speel. Pianorecitals zijn daar immers geen dagelijkse kost. Mensen moeten een fijne avond hebben.
Ik probeer me volledig in dienst van de componist en zijn stuk te stellen. Het belangrijkste is de communicatie met het pu bliek. Ik ben het doorgeefluik voor de componist. Zijn emoties en gedachten lopen door mij heen naar de luisteraar Dat betekent dat mijn eigen emoties weliswaar niet uitgeschakeld kunnen en moeten worden, maar toch ook zeker niet de overhand mogen hebben.
Als men na afloop applaudisseert, denk ik wel eens: „Jullie klappen nu allemaal voor iemand die pronkt met andermans mooiste veren”. De mensen moeten met de gedachte naar huis gaan dat dit of dat stuk een geweldig werk is, en in veel mindere mate dat die musicus dat toch wel met een geheel eigen visie gespeeld heeft. Daarom stoort het me ontzettend dat sommige pianisten alles ‘super’ spelen. Zacht wordt superzacht, langzaam wordt superlangzaam, snel wordt supersnel enzovoorts. Men beseft niet dat het moeilijkste het mezzoforte spelen in een andante is. Vroeger kon ik die uitwassen beter hebben”.
Leugen
„Eigenlijk zou ik mijn muzikale leven in drie perioden kunnen verdelen; toen ik net begon als uitvoerend kunstenaar vond ik dat iedereen een stuk zo spelen moest als ik het deed, anders kon het niet! Later leer je te zien dat er wel degelijk andere manieren zijn om een stuk te interpreteren, maar dan heb je de neiging alles mooi te vinden en elke interpretatie voor gerechtvaardigd te houden. Tjonge, wat speelt die mooi, en die ook al. Ja, en zo speel je het ook mooi. Nu ben ik in de fase dat ik onderscheid kan maken tussen leugen en waarheid in een interpretatie.
Wat ik aan mijn leerlingen, dat zijn eigenlijk wel de begaafdsten van het conservatorium, probeer mee te geven, is een aantal pianotechnieken waarmee ze zich zelf verder kunnen ontwikkelen. Daarom zijn Brautigam en Soerjadi twee heel verschillende pianisten. In die lessen is behalve voor de muziek ook wel eens tijd voor wat je levenswijsheid zou kunnen noemen. Sommige stukken geven daar nadrukkelijk aanleiding toe. Maar het voert zeker niet de boventoon. De vraag of ik leerlingen klaarstoom voor het podium of voor de muziekschool, is bij mijn leerlingen niet meer aan de orde. Ze gaan allemaal het podium op”.
Beperkingen
„Het is jammer dat het aantal pianorecitals is afgenomen. Vroeger waren er drie per week in het Concertgebouw, nu is er eigenlijk alleen nog de meesterserie. Dat beperkt de kansen voor jonge talentvolle musici enorm. Wanneer ze dan een cd maken, worden er ook nog allerlei beperkingen opgelegd. Je mag bijvoorbeeld niet van meer dan één componist werken op een cd zetten, anders verkoopt hij niet. De cd-zaak kan hem niet in de bakken kwijt, omdat ze niet weten of die schijf met Schumann én Brahms nu bij de B of bij de S moet staan”. Ronald Brautigam, Wijns leerling, brengt een Mozart-cydus op een kopie van een Walter-vleugel. Wijn plaatst kanttekeningen bij de stroming in de muziek die het gebruik van oude instrumenten of kopieën daan/an als noodzakelijk ziet voor de interpretatie van de muziek uit de begintijd van de piano. „Soms gebeuren er heel mooie dingen. De bas in zo’n instrument is veel doorzichtiger dan bij een vleugel van 2,75 meter is te realiseren.
In het algemeen moet ik echter zeggen dat ik de klank van de muziek er niet op vooruit vind gaan. De nuances in de klank die in een moderne vleugel wel zijn aan te brengen, het doorzingen van een hoge melodie, komen er niet uit”.
Modeverschijnsel
„Ik denk wel eens dat als Beethoven zou zien dat ze nu weer zijn sonates op een Graf gaan spelen, net zo’n instrument als hij zelf had, zou uitroepen: „Jongens, waar zijn jullie mee bezig? Ik moest me behelpen met dat ding, want mijn muziek vraagt om een groter instrument. En jullie gaan jullie er weer opnieuw mee aan de gang?”
Het is toch merkwaardig dat wanneer iemand op een pianoforte een recital geeft, de zaal volstroomt, terwijl als iemand dat op een moderne vleugel zeker zo verantwoord doet, de helft thuisblijft. Ik beschouw het ten dele als een modeverschijnsel”.
Elisabeth Schwarzkopf zei onlangs in een inten/iew dat ze zich afsloot voor alles wat niet met muziek te maken had. „Het leven is te kort om je daarmee bezig te houden. Alleen het essentiële telt. Dat is muziek”. Jan Wijn: „Ja, ik geloof dat ik die vrouw heel goed kan aanvoelen. Ze heeft gelijk, en ze heeft geen gelijk.
Ik wou dat ik het haar na kon zeggen. Maar als religieus mens kan ik mijn ogen niet sluiten voor de wereld om me heen. Ook zonder zo geëngageerd als bijvoorbeeld Bnjno Maderno te zijn, kan ik niet voorbijgaan aan het echte leed en de dreigende gevaren voor de mensheid. Maar de muziek vomnt daarin wel een rustpunt waarin ik me met absolute schoonheid kan bezighouden en er weer even tegen kan”.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 18 november 1997
Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's