Van natuurstudie tot bijbelstudie
Karel en Marietje van Oordt: Met vrinden sprak vader over de Heere Jezus, nooit over een kerkafdeling
Het is belangrijk elk gebed met het “Onze Vader” te eindigen: een van de dingen die Marietje Bakker-van Oordt (1930) van haar vader leerde. Als haar jongste broer, bestuurslid en stuwende kracht achter de Stichting Christenen voor Israël, over hun ouderlijk huis spreekt, komt de centrale plaats van Christus’ wederkomst naar voren. Karel (1928): „We luisterden naar de nieuwsberichten om te horen of er iets bijzonders was met betrekking tot de naderende voetstappen van de Heiland". In dat licht werden schoolprestaties, verkiezingen voor het parlement én het sterven van moeder Van Oordt bezien. „Dat is toch zo. Marie?"
Marietje: „Mijn gedachten over vroeger gaan allereerst naar onze vader, die een centrale plaats in het gezin had. Moeder overleed kort na mijn geboorte, waarna een zuster van vader in huis kwam om ons te verzorgen. Zonder tekort te doen aan haar liefde en volkomen inzet: pa is vader- én moederfiguur voor ons geweest. Ik herinner hem mij in de eerste plaats als een man van gebed. Je wist als kind dat hij zijn dag begon en eindigde met God. Hij had zijn kamer nooit op slot en we vonden hem vaak op z’n knieën. Wij begonnen de dag met het gezinsgebed, wat wij in ons gezin voortgezet hebben. Het zet een belangrijk stempel op je verdere leven".
Karel: „Vader wikkelde mij ooit ‘s avonds laat in een deken en liet me buiten de sterren zien, terwijl hij over Abraham vertelde. Het is een van de eerste dingen die ik me herinner, alsof het gisteren gebeurd is! Vader was een zakenman, drukbezet, maar hij genoot van mensen".
Marietje: „Hij was druk, maar had wel tijd voor ons".
Karel: „Zaterdags was hij thuis bezig, maar je kon altijd zijn kantoortje binnenstappen. Ik mocht ook vaak mee als hij op huisbezoek ging".
Marietje: „Toen wij zelf een gezin hadden, genoot hij bijzonder van zijn kleinkinderen. Hij vond het fijn bij ons te komen, maar vond het nog leuker als hij met een van onze kinderen ergens heen kon".
Karel: „Is met mij net zo. Als je de kinderen alleen hebt, is het veel aardiger".
België
„Zowel vader als moeder kwam uit België. Vader uit Nederlandse en moeder uit Belgische ouders. Zij was op en top een Vlaamse, in Oostende geboren".
Marietje: „Ik vind dat je vaak kunt merken dat we niet zo'n echt Hollandse opvoeding kregen. We hebben een ruimere blik, zowel kerkelijk als maatschappelijk, hebben goed geleerd dat we over niemand mogen oordelen".
Karel: „De politiek was nooit een gespreksonderwerp. Vader ging trouw stemmen, omdat dat móést. En wij doen het ook, omdat dat mdg, maar er werd nooit over gepraat op wie je stemde. Dat was geen taboe, maar de familie leefde in België en wij in Nederland. We vergaten niet op Koninginnedag de vlag uit te steken, maar dat was het enige wat we gezamenlijk met de straat deden.
Er werd niet over politiek gepraat, eigenlijk was hét onderwerp van mijn vader slechts de terugkomst van Jezus Christus. Daar was hij helemaal van vervuld. Hem verwachtte hij iedere dag. Je luisterde naar de nieuwsberichten om te horen of er iets bijzonders was met betrekking tot de na derende voetstappen van de Heiland. Dat stond voor hem en staat voor ons zo centraal, die levendmakende hoop".
Zalige dood
Marietje: „Vanaf dat we een klein kind waren, is ons dat meegegeven. We baden er elke dag voor. Het stond altijd op de eerste plaats. Je dacht: Ik ga die school afmaken als... als de Heere nog niet is teruggekomen".
Karel: „Het was vooral niét wat ik noem een spoorboekjes-hoop, in de zin van: eerst dit en dan dat. Nee, er is niks tussen nu en de terugkomst van de Heiland. Of de gemeente dan opgenomen wordt en hoe de openbaring van de macht van Christus’ opstanding zal zijn, daarover werd wel gepraat, maar nooit in relatie tot wat wij nog zouden willen. Het ging alleen om de Heiland Zelf.
We gingen naar de christelijke school, waar ik leerde dat je je moest voorbereiden op een zalige dood. Het was voor het eerst dat ik daarvan hoorde, want wij bereidden ons voor op de wederkomst. Als de Heere je eerder wegnam, dan was dat Zijn raadsbesluit.
We spraken wel over het sterven naar aanleiding van het overlijden van mijn moeder. Ik keek met mijn vader ooit naar een uitzending waarin Godfried Bomans een oude pater interviewde, die monnik werd nadat zijn vrouw overleed. Godfried vraagt: „Denk je nog wel eens aan je vrouw?” De monnik antwoordt: „ledere dag". Mijn vader, geheel opgenomen in dat gesprek, vult aan: „Ieder moment". Dat was voor hem ook zo. Als de Heiland terugkomt, vangt ook de opstanding der doden aan. Dat is toch zo. Marie?
Marietje heeft namelijk haar enige zoon verloren. Paul wilde graag medicijnen studeren, was na rwee jaar eindelijk ingeloot, kwam aan de universiteit, kreeg een hersenbloeding en was twee weken later overeden. Dat kun je toch alleen meemaken als je óver het graf de opstanding ziet, dat de Heere bij machte is iemand die overleden is, in Zijn armen te bewaren tot de dag dat God degenen die in Hem ontslapen zijn zal opwekken. Dat is bij óns een realistische hoop".
Aangevochten
Marietje: „Je moet niet zeggen dat er dan geen verdriet is. Je mag wel zeggen dat ik in dat verdriet zoveel extra liefde en kracht van God terugkrijg, dat ik ermee om kan gaan. Ik zie daarom wel extra uit naar Zijn wederkomst, mede vanwege de opstanding van hen die ontslapen zijn. Als je die hoop niet hebt, begrijp je nauwelijks hoe je je leven moet dragen".
Wat betekende het groot worden zonder moeder?
„Vader was ook moeder".
Karel: „Absoluut, al zou hij niet begrijpen wat je bedoelde als je het zou zeggen. De eerste dag die ik me herinnerde, was waarop ik geknuffeld werd, op schoot mocht zitten. Je werd altijd ondergestopt, had vaak vertrouwelijke gesprekken, meer dan ik rtiet mijn kinderen gehad heb, on danks onze goede verhouding. We hadden een bijzondere band, mede omdat ik bij hem op de kamer sliep.
’s Morgens vroeg ik dan bepaalde moeilijke woorden die ik uit zijn gebed opving. In de nacht stond hij op, als hij aangevochten werd. Dan lag hij biddend te strijden met God. Hij zal niet gemerkt hebben dat ik soms meeluisterde, al besefiie je dat het heilig was. Het gebed was centraal".
Marietje: „In de huisgodsdienst werd uit de Bijbel gelezen".
Karel: „En eindeloze voorbede gedaan". Marietje: „Hier hebt u op papier wat punten die ik thuis over het gebed opschreef Die mag u wel meenemen".
Karel: „O Marietje, léiik dat je dat gedaan hebt".
Slaapkoppen
Marietje: „We besloten altijd met het gezamenlijk uitspreken van het “Onze Vader". Op oudere leeftijd zei vader tegen me: „Het is belangrijk” -hij zei nooit: je móét- „elk gebed met het Onze Vader te besluiten"".
Karel: „Het enige nadeel vond ik dat vader ‘s morgens ontzettend wakker was en wij slaapkoppen hadden. Hij had als tiener in Amerika gewoond, kende daarom allerlei Amerikaanse gezangen uit zijn hoofd, die hij onder het scheren zong.
Vind jij ook niet, Marie, dat wij in onze gezinnen wel meer nadruk gelegd hebben op het persoonlijk gebed dan thuis gebeurde?"
Marietje: „Dat is zeker. Vader zei pas met zoveel woorden dat ik ook zelf moest bidden toen ik uit huis ging, op mijn achttiende jaar. Vader vond verder echt dat zondag een dag van de Heere is".
Karel: „Absoluut".
Marietje: „Huiswerk maken was er die dag niet bij. We begonnen dan wel eens over een repetitie. Vader maakte daar geen woorden aan vuil. We moesten de volgende morgen maar vroeg opstaan. En was iets gewoonweg voor ons te moeilijk, dan konden we naar een andere school".
Karel: „Ik bleef op de mulo een keer zitten. Vader zei: „A-ch, dat vind ik nu echt verdrietig voor je, maar je moet maar denken: Als de Heere terugkomt, is dat geen probleem meer". Het werd gerelativeerd.
Deed ik bij hem echt iets verkeerds, dan kreeg ik een geweldig pak slaag, maar dan huilde |iij ook. Dat laatste vond ik nog erger .
Réveil-kringen
Jullie behoren tot de Katholiek Apostolische Gemeente. Hoe ervaar je het als kinhij zo ‘n kleine, apart staande groepering te horen?
Marietje: „Hoe vond jij dat? We hebben het er eigenlijk nooit over gehad".
Karel: „Ik vond dat je na de lagereschooltijd altijd maar moest uitleggen wat katholiek apostolisch was. De gereformeerden vonden het maar niets. Er waren op school wat kinderen van de zwaardere kerken, die ook wat geïsoleerder waren. Met hen trok je sneller op, ook omdat de achtergrond van de Katholiek Apostolische Gemeente (KAG) in Nederland de kerken onder het kruis en de Réveil-kringen waren.
In onze gemeenten wordt geleerd dat er maar één Kerk is. Wij werden opgevoed met de gedachte dat het niet uitmaakt of iemand NH, GG of artikel 31 is, als 32 maar geldt: „Welzalig hij wiens zonden zijn vergeven". Met veel vrinden sprak vader over de Heere Jezus, maar nooit over de een of andere kerkafdeling. De KAG wilde een werk in de kerk zijn, geen aparte kerk.
Vader was van 1925 tot 1970 subdiaken. De onderdiaken leidt gebedsdiensten en behoort actief in het huisbezoek te zijn. Dat was hij, want tijdens zijn leven is er in de gemeente Amersfoort niemand ontrouw geworden. Dat heb ik te meer bijzonder gevonden toen ik zelf huisbezoek deed. ‘s Morgens gingen wij naar de Hervormde Kerk, ‘s avonds hadden we onze eigen gebedsbijeenkomst".
Marietje: „Ik vond wel dat wij maar een klein kerkje hadden. De vorm van de dienst vond ik elders saaier, we hebben gelukkig meer aandacht voor de liturgie".
Dr. F. Boerwinkel noemt de KAG een sekte. Terecht?
Karel: „Hij behandelt de gemeenten in zijn boekje “Kerk en sekten” en zegt dan dat de kerk er goed aan doet te zien wat de Heere verder met de KA-Gemeente gaat doen. Boerwinkels vrouw is ook katholiekapostolisch. En Gunning, prof Gunning, de leider van de ethische richting, kwam veel bij ons in de gemeente. Ook ds. E M. Landsman, indertijd secretaris van de hervormde synode, was van oorsprong katholiek-apostolisch. Het is een groep die veel nadruk legt op het gebed, op de voorbede en de dankzegging",
Prachtig
„Ik ga ‘s morgens in Amersfoort naar ds. De Vreugd, een man die zijn naam eer aandoet. Ik vind zijn preek prachtig. Op maandag weet ik nog waar het ‘s zondags over ging en dat is bij mij een goed teken. Maar de diensten vind ik wat saaier. Je moet er om kwart voor tien zijn, anders heb je geen plaats, ook niet voor je auto. Gisteren duurde het tot tien over half twaalf Het enige wat je doet, is zitten.
Bij ons duurt de bijbellezing heel lang, een of twee hele hoofdstukken. Het gebed is altijd drie kwartier, we zingen de psalmen onberijmd in oude vertaling en de preek van een minuut of 20 legt de bijbellezing uit. ledere preek eindigt met de hoop. We verblijden ons ook in het geloof van andere christenen,.
We bidden altijd het Onze Vader, altijd „O God, de Vader in de hemel, ontferm u over ons, ellendige zondaren", zingen altijd de geloofsbelijdenis. De gemeente wordt wel erg ingeschakeld bij het gebed. Als we bidden, dan knielen we. Niet dat ik het niet goed vind als iemand achter het stuur van zijn auto bidt, dat mag ook. maar als hij zich afzondert, dan hoort er die ootmoedige houding bij".
Natuurstudie
Marietje: „Wij waren thuis de twee jongsten, Hannie en Piet de rwee oudsten. Ik geloof dat wij toch meer samen deden, Karel?"
Karel: „Véél meer. We zaten samen op de NJN, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie".
Marietje: „Er waren nogal wat bijeenkomsten op zondag. Daarom heeft Karel de CJN opgericht".
Karel: „Dat was eigenlijk een mislukking, vreselijk sektarisch. Bij die NJN kon je als christen goed zijn. Anderen vertelden de onzin over de evolutie en wat wij van de schepping wisten, vertelden wij. Je had respect voor elkaar. Omdat we op zondag aan de kant stonden, hebben we ons laten verleiden de CJN op te richten. Het was gewoon veel te Hollands gedacht van ons".
Marietje: „Zoiets van: Wij doen het lekker beter. We hadden te veel kritiek op de NJN".
Karel: „Dat verzet tegen de NJN paste niet bij onze cultuur".
Petekind
Marietje: „Onze hechte band is gebleven, al wordt het bij het ouder worden anders. Je moet er voor elkaar zijn, als het nodig is. We komen niet vaak bij elkaar. Dat geeft niet. Als je elkaar wat wilt zeggen, is de ander er".
Karel: „We zien elkaar in de kerk, bij gezamenlijke vrienden. Piet woont vlak bij Amersfoort, in Leusden, en Hannie in Zwijndrecht, die zien we wat minder. Als ze opbelt, zeggen we altijd als eerste: Wanneer kom je hier wonen?"
Marietje: „We weten veel van elkaar. Toen Paul overleed, was jij in Israël. Paul was je petekind. Je kwam gelijk naar Amersfoort. Dan hoefje niet veel te zeggen, er zijn ook geen woorden voor. Het is heel belangrijk dat je samen kunt bidden, wat ik met mijn man trouwens ook kan".
Karel: „We houden elkaar goed op de hoogte hoe het gaat met alle kinderen en kleinkinderen. Als je beiden een gezin sticht, zijn er andere dingen die je denken vullen".
Blijft Marietje het jongste zusje?
„Ja, het spijt me wel voor haar. Hannie is mijn zus, Marietje mijn zusje".
Marietje: „Ik heb het wel leuk gevonden als ik Karel in de publiciteit zag. Ik voelde me eerst de dochter van mijn vader, die toch een grote persoonlijkheid en een gezien iemand was. Toen werd ik de moeder van Paul, die op het gymnasium, zo begreep ik later, op zijn manier getuigde van de Heere. Ik was trots op hem toen hij als enige in een spreekbeurt zich tegen abortus verklaarde. Later heb ik me ook wel het zusje van Karel gevoeld, als hij ergens een lezing stond te houden".
Karel, als ik Israël zeg, wat zeg jij dan?
„Dan zeg ik: hoop. De Heere Jezus heeft: gezegd dat Jeruzalem door de volkeren bezet zal zijn, totdat de volheid van de heidenen in zal gaan. Nu is het een joodse stad. Als God bij machte is een ongehoorzaam volk terug te brengen op de bergen van Judea en in Samaria, dan is Hij bij machte en zil Hij ook Zijn wijsheid en liefde betonen in het herstel van de zichtbare eenheid van de kerk van Christus. Daar heeft Jezus voor gebeden".
Huisbezoek
„Als jij Israël noemt, voel ik een intense blijdschap en verwondering dat ik in deze tijd mag leven. Israël is een teken van de Messias, dat zie je ook daar. Als ik in Israël ben, vragen ze altijd naar mijn geloof en zeg ik altijd dat ik geloof dat Jezus de Messias, de Koning van Israël, is. Er is in Israël nu een wetsvoorstel dat zending wil verbieden. Ik geloof niet dat die wet aangenomen wordt. En als dat wel gebeurt, hoop ik alle christenen in de gevangenis te ontmoeten. Ik heb nooit gedacht toen ik achttien jaar geleden mijn zaak, een handel in kleurstoffen voor de textielindustrie, verkocht, dat ik zo veel voor Israël zou mogen doen".
Kan de familie Van Oordt een verjaardavieren zonder over Israël te praten?
Marietje: „Ja hoor, al zijn we bijna nooit met z’n vieren bijeen. Een dagje samen zonder dat we over de Heere spreken, is echter niet mogelijk. Hij is te centraal in ons leven".
Karel: „Marietje doet op haar wijze huisbezoek, bij allerlei mensen, vooral bij hen bij wie nooit iemand komt. Soms zeg ik: „Marietje, kun je niet eens naar die of die gaan?” Dan zegt ze: „Nee, want die krijgt al bezoek". Dat is een typische eigenschap van haar.
We praten over de Heere, over de kerk, over de prediking. We mochten thuis nooit negatief spreken en dat doen we nog niet. Als de een soms zucht dat de preek wat te lang was, begint de ander juist iets aardigs te vertellen waar hij wat aan had".
Volgende week deel 6 in deze serie: Wally en Rex Bomans.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1997
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1997
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's