Vraag essay wedstrijd blijft onbeantwoord
Het boekje ”Essays over Jezus” is het resultaat van een opstelwedstrijd (de tweede), die de firma Kok vorig jaar uitschreef onder jonge theologen. Het bevat de vijf opstellen die door de jury uit een totaal van ongeveer vijftig zijn uitgekozen. De inzendingen werden anoniem beoordeeld; de jury kende dus in eerste instantie de namen van de auteurs niet. De jury bestond uit drie vrouwen (Trouw-journaliste Agnes Amelink en de theologen dr. A. van Heijst en drs. A. M. Spijkerboer) en drie mannen (prof C. J. den Heijer, prof G. Heitink en prof. W. van ’t Spijker; onwillekeurig vraagt men zich af hoe groot de invloed van de laatste is geweest).
De bekroonde inzendingen blijken alle geschreven door mannen. Twee van de vijf essays zijn door de jury aangewezen als ‘winnaars’. Het zijn deze essays waarmee de bundel opent, nadat eerst het juryrapport is afgedrukt.
Teleurstelling
Het opgegeven thema voor de prijsvraag klinkt veelbelovend: ”Wie is Jezus werkelijk?” Met nadruk werd deze vraag in de tegenwoordige tijd gesteld. Niet: wie was, maar wie is Jezus werkelijk -daar moesten de essays op ingaan. Op die manier probeerden de organisatoren te voorkomen dat de schrijvers zich zouden verliezen in de eindeloze wetenschappelijke discussies over ‘de historische Jezus’. Het accent zou moeten liggen op de betekenis die Jezus vandaag voor ons heeft: hoe kan Hij voor ons, mensen uit het einde van de twintigste eeuw, een levende werkelijkheid zijn?
Wie nu echter vanuit deze vraagstelling de opstellen leest, kan na afloop een gevoel van teleurstelling onmogelijk onderdrukken. Ze gaan namelijk voor het merendeel toch over de vraag wie Jezus was. In het vierde essay -geschreven door een nieuwtestamenticus- is dat al heel expliciet het geval, en men vraagt zich af hoe de jury kon besluiten dit essay überhaupt voor nominatie in aanmerking te laten komen. Als de schrijver aan het slot dan toch voor de draad moet komen met zijn visie op wie Jezus vandaag is, ziet hij alleen nog kans een aantal subvragen op te sommen, die zijns inziens in dit verband aandacht verdienen. Maar het ging toch juist om een antwoord op die vragen -niet om een aardig aangeklede, maar in wezen puur academische verhandeling over de historische Jezus?
Postmodern
Ook de meeste andere essays munten uit in postmoderne vaagheid als het gaat om de vraag of en hoe Jezus vandaag nog een levende werkelijkheid is, die in het geloof ervaren kan worden. D. H. Stap -een van de twee winnaars nota bene- eindigt zijn als tweede opgenomen essay zelfs met aan te geven dat hij niet weet wie Jezus werkelijk is. Dat is toch wel een erg mager resultaat om voor bekroning in aanmerking te komen, zou je zeggen.
Een andere essayist, de derde, gaat er met schokkende vanzelfsprekendheid van uit dat Jezus de zoon was van Maria en de Romeinse soldaat Panthera, terwijl toch algemeen bekend is dat dat oude verhaal het product is van antichristelijke polemiek uit de tweede eeuw. De auteur probeert vooral een ‘literaire Jezus’ te beschrijven, maar biedt daartoe eerst een naar verhouding veel te uitvoerige exegese van het werk van Frans Kellendonk. Zeker wanneer men ook nog in rekening neemt dat de betoogtrant van de auteur soms nauwelijks te volgen is, is het onbegrijpelijk dat de jury zoveel waardering voor dit essay uitspreekt.
Origineel
Dan is de eerste bijdrage veel aardiger, geschreven door J. Rietveld, die als priester werkzaam is in Brazilië. Rietveld betoogt dat de leefwereld van de bewoner van de sertao -het uitgestrekte binnenland van Brazilië- veel meer continuïteit vertoont met het platteland van Galilea ten tijde van Jezus dan onze westerse cultuur. Daar zou hij wel eens gelijk in kunnen hebben. Hij werkt deze gedachte bovendien op een interessante en originele manier uit. De stroom van westers-wetenschappelijke literatuur over de historische Jezus typeert hij intussen als slaapverwekkend, en ook daar zit wat in.
Toch blijft zijn benadering er wel typisch een ‘van beneden’, waarin over het God-zijn van Jezus met geen woord gerept wordt. Dat laatste gebeurt wel -en eigenlijk uitsluitend- in het vijfde opstel, dat mijns inziens dan ook meteen het meest orthodoxe is. De schrijver van dit essay, J. van der Vloet, is zich in elk geval bevrast van de blijvende betekenis van het christologisch dogma, en stelt zich ten doel die betekenis in ons huidige culturele klimaat te doen oplichten. Dat is een spannende en belangrijke onderneming!
Antwoord
Van der Vloet voert haar uit door te wijzen op de zinvraag als „de dringendste kwestie van de hedendaagse mens” (blz. 85). Hij geeft een indringende tekening van de angst van de postmoderne mens om in zinloosheid ten onder te gaan, en nodigt deze mens uit in de opstanding van Christus het beslissende antwoord op zijn nood te zien. Dit laatste opstel is fraai geschreven, en toont bovendien een uitgebalanceerde verwerking van thema’s uit de hedendaagse romanliteratuur. Een intrigerend slothoofdstuk dus. Onze eindconclusie moet echter toch zijn dat de meeste voor dit boek uitgekozen auteurs niet de indruk wekken dat ze werkelijk het antwoord op de gestelde vraag weten. Over een persoonlijke door de Geest gewerkte geloofsverbondenheid met Jezus lezen we bij hen in elk geval niet. Kwamen auteurs die daar wel over schreven niet door de jury heen, of waren die er gewoon niet?
N.a.v. ”Essays over Jezus. Gedachten aan het eind van de twintigste eeuw”, door Jan Rietveld en anderen; uitg. Kok, Kampen, 1996; ISBN 90 242 7977 1; 94 blz.; ƒ 19,90.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's