Het leerproces van een puber
Grootste uitdaging reformatorische scholen is modern onderwijs te geven met behoud van identiteit
Reformatorische scholen ervaren meer dan ooit de spanning tussen hun traditionele grondslag en het progressieve gedachtegoed van moderne onderwijsvernieuwers. Die spanning wordt tot nu toe vooral als een bedreiging gezien. Maar zij is evengoed een uitdaging. En een test. Slagen de reformatorische scholen erin eigentijds onderwijs te geven mét behoud van hun identiteit? Overwegingen bij een boeiend leerproces.
Het was een beperkt gezelschap, afgelopen dinsdagavond op De Driestar in Gouda. Slechts zo’n vijftig mensen waren komen opdraven om de presentatie van het belangwekkende boek ”Identiteit en vernieuwing”, een uitgave van de reformatorische schoolbegeleidingsdienst BGS, mee te maken.
„Ach, de mensen hebben het druk tegenwoordig”, vergoelijkte BGS-directeur drs. N. J. Teerds de magere opkomst. Was dat echt de reden? Of leeft het onderwerp te weinig bij de achterban? Het feit dat zelfs een groot aantal ‘smaakmakers’ uit eigen onderwijskring ontbrak, zegt toch wel iets?
De vragen kwamen die avond in alle hevigheid op de aanwezigen af. Waar staat het reformatorisch onderwijs voor? Maken de scholen hun nauwkeurig geformuleerde grondslag wel waar in de praktijk? Hoe gaan zij om met vernieuwingen en veranderingen? Welke rol speelt hun levensbeschouwing daarbij?
Het is duidelijk. Het reformatorisch onderwijs staat aan het begin van een diepgaand bezinningsproces. Een proces dat wordt aangewakkerd door de hausse aan onderwijsvernieuwingen van buitenaf. Wie zijn wij en wat willen we? Vragen die volgens de ontwikkelingspsychologie typerend zijn voor de puberteit. Bevindt het reformatorisch onderwijs zich op dit moment in die fase?
Quo vadis
De worsteling om de op papier beschreven identiteit concreet gestalte te geven in de praktijk van alledag is niet nieuw. Ook de discussie erover niet. Een stap terug in de tijd.
Begin jaren tachtig moest het reformatorisch onderwijs zich bezinnen op het ontstaan van de basisschool, de samenvoeging van kleuter- en lagere school. DRS, het huisorgaan van het reformatorisch onderwijs, wijdde er een special aan onder het motto: Quo vadis. Waarheen?
Dat themanummer was nodig. De meningen over het nieuwe fenomeen, de basisschool, liepen sterk uiteen. Lang niet iedereen stond te juichen bij ‘zegeningen’ als een ononderbroken leerproces, vakkenintegratie, differentiatie binnen klassenverband en het in principe afschaffen van het zittenblijven. Het docententrio W. Büdgen, J. Dankers en A. Maljaars, toen allen werkzaam op De Driestar, had in ieder geval flinke bedenkingen tegen deze nieuwe inzichten.
De centrale vraag in de soms verhitte discussies was: Hoever gaan we als reformatorische scholen in zee met de moderne onderwijsvernieuwers? Die vraag is nu weer actueel. Evenals vijftien jaar geleden spreken de verschillende ”opinion leaders” elkaar soms tegen.
Bijbels gegeven
Opvallend is dat sommige onderwijsmannen in reformatorische kring nu een ander geluid laten horen dan toen. Büdgen, thans locatiedirecteur van het Revius College in Rotterdam, verwierp vijftien jaar geleden differentiatie in het onderwijs. Zeker in ver doorgevoerde vorm zou zij een knieval voor het autonome kindbeeld zijn.
Nu verdedigt dezelfde Büdgen het respecteren van verschillen tussen kinderen -een van de credo’s bij de basisvorming en de vernieuwing van de bovenbouw havo/vwo- zelfs als een bijbels gegeven. Tijden veranderen, mensen soms ook. In dit geval alleen maar gunstig. Büdgen zit met zijn huidige visie waarschijnlijk dichter bij de waarheid.
Ook een bekend pedagoog als drs. E. Blaauwendraat, werkzaam op hogeschool De Driestar en coreferent bij de presentatie van het BGS-boek, zegt zelf over bepaalde zaken anders te zijn gaan denken. Hij heeft een tijd gemeend dat een christelijke didactiek, al jaren een heet hangijzer in reformatorisch onderwijsland, mogelijk is. De laatste tijd is hij daar echter „niet meer zo zeker van”. Anderen in reformatorische kring zijn dat wel en blijven voor een eigen didactiek strijden. Dat geeft niets, zo lang de verschillen maar op een nette manier besproken worden.
Aanmaning
Dat bepleit ook de auteur van het deze week gepresenteerde boek, drs. B. Stam. Hij heeft uit de recente discussie in DRS tussen mensen als J. Westerduin, drs. M. Sinke en W. Büdgen in ieder geval twee dingen geleerd: „Het is moeilijk om elkaar te begrijpen én om met verschillende meningen om te gaan. Als we niet oppassen, krijgen we zelfs ruzie”. Een aanmaning om voorzichtig te zijn met al te stellige uitspraken pro of contra onderwijsvernieuwingen.
Het boek van Stam is een indrukwekkende prestatie. In 343 pagina’s geeft de basisschooldirecteur uit Geldermalsen stof voor jaren discussie. Dat zal echter niet zijn bedoeling zijn, want de handen moeten natuurlijk ook gewoon een keer uit de mouwen.
Stam snijdt tal van thema’s aan: verschillende visies op pedagogiek, de doelstellingen van het onderwijs, wel of geen normatieve didactiek, zorgverbreding, kwaliteitsbewaking, lokaal onderwijsbeleid, de basisvorming, de vernieuwde tweede fase (bovenbouw havo/vwo), deze en vele andere onderwerpen passeren de revue.
Casus
Het is aardig dat Stam een praktijksituatie (casus) als rode draad door zijn boek laat lopen. Het betreft het team van de fictieve Eben-Haëzerschool dat op zoek is naar een andere rekenmethode. Het wordt kiezen uit ”Naar zelfstandig rekenen” (traditionele methode) en ”De wereld in getallen” (modern).
Tijdens de vele vergaderingen die het team aan het onderwerp wijdt, is meester Van ’t Zelfde de conservatieveling en zijn collega Nieuwland de progressieveling. Samen brengen zij zo’n beetje alle voors en tegens van beide methodes ter sprake. Een herkenbaar verhaal voor elk team. Het geeft goed weer hoe de identiteit van de school een rol speelt bij de aanschaf van een nieuwe methode.
Het boek van Stam is door Blaauwendraat al getypeerd als „spannend”. Dat kan de Driestar-pedagoog als man van het vak natuurlijk gemakkelijk zeggen. Het valt echter te betwijfelen of schoolbestuursleden en leerkrachten, die volgens de achterflap nadrukkelijk tot de doelgroep behoren, er net zo over denken. Onderwijsliteratuur op dit niveau is voor de meesten van hen vast geen dagelijkse kost.
Doorbijten
De behandelde materie is uitermate complex. De BGS-werkgroep Identiteit, die verantwoordelijk is voor het boek, beaamt dat. Zij schrijft in haar inleiding: „Wij erkennen dat de inhoud niet altijd in kleine, hapklare brokjes gepresenteerd wordt. Soms moet de lezer ‘doorbijten’ in de stof. Het lezen en bestuderen van de inhoud kan vergemakkelijkt worden door vooraf de samenvatting te lezen, die achterin het boek is opgenomen”. Dat verklaart tegelijk het advies van Stam, dinsdagavond, om zijn boek net als een romannetje in omgekeerde volgorde te lezen.
Het pittige niveau kan er de oorzaak van worden dat Stams boek niet de aandacht krijgt die het verdient. Een extra drempel is het feit dat het door iedereen gekocht moet worden, vanaf heden voor ƒ 37,50 (tijdens de presentatie was de prijs vijf gulden lager). In het verleden verstrekte de BGS dit soort publicaties nog wel eens gratis aan het ‘veld’, maar die tijd is voorbij, verzekert directeur Teerds.
Om het boek toch een brede bekendheid te geven, zou de BGS regionale bijeenkomsten kunnen organiseren, waarbij een of enkele thema’s worden uitgediept. Het liefst in discussievorm met actieve deelname van de zaal.
Baanbrekend
Stams boek is deel vier in een serie die moet leiden tot een reformatorisch schoolconcept. De andere delen gaan over een bijbels mens- en kindbeeld, school, maatschappij en cultuur in het licht van de Schrift, en christelijke opvoeding. Alle delen verschenen onder verantwoordelijkheid van de BGS-werkgroep Identiteit. Zij verricht daarmee baanbrekend werk voor het reformatorisch onderwijs, omdat een eigen schoolconcept wordt gemist.
Die constatering is tegelijkertijd de oorzaak van veel verlegenheid, koudwatervrees en onzekerheid in het reformatorisch onderwijs ten aanzien van vernieuwingen. De scholen ervaren die vernieuwingen -zeker in eerste instantie- als bedreigingen, omdat een degelijk toetsingskader ontbreekt.
Reformatorisch onderwijs is meer dan het schrappen van „heidense elementen” uit het openbaar onderwijs en het toevoegen van „wat eigen dingen”, aldus Stam. Een volkomen terechte opmerking. Het reformatorisch onderwijs zal zijn eigen schoolconcept vanaf de grond moeten opbouwen. Uiteraard kan het daarbij gebruikmaken van hetgeen anderen al hebben uitgedacht, maar alleen het kerstenen van ‘neutrale’ concepten is te mager.
Prestatie
Het maken van zo’n eigen schoolconcept is een van de grootste uitdagingen waar het reformatorisch onderwijs tot nu toe mee te maken heeft gehad. De scholen moeten die uitdaging niet uit de weg gaan. Het reformatorisch onderwijs heeft bewezen zijn mannetje te kunnen staan. De eigen kerndoelen voor het basisonderwijs zijn zonder al te veel problemen door de Onderwijsinspectie goedgekeurd. Een prestatie van formaat.
Ook deskundigen van buitenaf, bijvoorbeeld mevrouw Visser ’t Hooft van de ministeriële stuurgroep Tweede Fase, laten zich positief uit over de manier waarop het reformatorisch onderwijs met vernieuwingen bezig is. De grondige doordenking én de gezamenlijke aanpak van de problemen wordt soms zelfs tot voorbeeld voor andere scholen gesteld. Dat moet het reformatorisch onderwijs zelfvertrouwen geven.
Met een aantal zaken weet het reformatorisch onderwijs echter nog steeds niet goed raad. Om te beginnen de relatie tussen de levensbeschouwing (de kern) enerzijds en pedagogiek, didactiek en schoolorganisatie anderzijds. Hoever gaat de invloed van de levensbeschouwing op de andere drie?
Bij de pedagogiek is die vraag betrekkelijk gemakkelijk te beantwoorden. Heel ver. Maar bij de didactiek? Bestaat er zo iets als christelijk rekenen? Misschien voor sommigen inmiddels een lachwekkende vraag, maar het frappante is dat zij steeds terugkeert. Kennelijk weten velen in het reformatorisch onderwijs het antwoord (nog) niet. Of is er geen antwoord?
Bij de schoolorganisatie is de relatie met de kern nog veel moeilijker. Neem de vraag of scholen in de klas of erbuiten moeten differentiëren. Raakt die de levensbeschouwing? Nee, zegt drs. D. Vogelaar, rector van de ‘Pieter Zandt’ in Kampen. Die beslissing behoort tot de schoolorganisatie en heeft niets met de identiteit te maken.
Is de schoolorganisatie dus neutraal terrein? Zo ja, hoe zit het dan met de reformatorische school? Die moet toch tot in al haar vezels doortrokken zijn met het zuurdesem van de levensbeschouwing? Een lastige kwestie.
Verschillende keuzes
Volgens Stam is het onmogelijk om de reformatorische grondslag -de Bijbel en de gereformeerde belijdenisgeschriftenvoor alle scholen hetzelfde uit te werken. Met andere woorden: Scholen kunnen op dezelfde levensbeschouwelijke basis staan en toch verschillende pedagogische en didactische keuzes maken. De praktijk in onderwijsland laat dit duidelijk zien. De ene reformatorische school is de andere niet.
Een interessante vraag hierbij: Hoe groot is de ruimte om te kiezen? Wanneer gaat het nog om zaken in de periferie en wanneer raken zij de kern? Concreet: Een reformatorische school vraagt in een personeelsadvertentie van de toekomstige leerkracht de bereidheid een Jenaplancursus te volgen. Gaat dit een stap te ver? De scheiding tussen de kern en de schillen is soms heel moeilijk. Verdere bezinning hierop is nodig.
Verwarring
Een andere kwestie is de vraag in hoeverre de school kinderen moet helpen opvoeden. Voorheen werd in reformatorische kring de pedagogische taak van scholen zelfs wel ontkend. Opvoeden is een taak van de ouders, de school is er om kennis te vergaren, zo luidde de redenering.
In de al eerder aangehaalde Quo vadisdiscussie stelde Büdgen en de zijnen dat het „een bij uitstek reformatorische gedachte is dat ouders hun kinderen juist voor de specifiek cognitieve opvoeding aan de school uitbesteden”. Dat is een minder extreme visie dan het ontkennen van de pedagogische opdracht, maar ook deze is inmiddels achterhaald.
De modernste inzichten op dit punt zijn dat de school wel degelijk een pedagogische taak heeft en dat het reformatorisch onderwijs die de afgelopen jaren wellicht enigszins heeft verwaarloosd.
Tot nu toe was de aandacht vooral gericht op de leerstof, op het maken van eigen lesmethodes, zegt Blaauwendraat. Hij vindt de vraag ”Hoe voeden we de kinderen op?” echter belangrijker dan de vraag ”Welke leerstof bieden we hun aan?” Hoe reageren BGS en DGS hierop? Zij zijn de laatste jaren heel druk geweest met eigen lesmateriaal. Dan prikkelt zo’n opmerking van Blaauwendraat toch?
„Ingeblikte docent”
Een heel nieuw terrein in het onderwijs is de informatie- en communicatietechnologie, afgekort ICT. Ook op reformatorische scholen staan computers. Welke rol spelen zij in het onderwijsleerproces? De leerlingen kunnen er vaak beter mee overweg dan de leerkrachten, maar de apparaten zijn toch niet primair bedoeld om spelletjes op te doen in de pauze?
Minister Ritzen sprak laatst op een congres over de pc als „ingeblikte docent” en schakelde de computer zo’n beetje gelijk met de echte leraar. Die kant zal het reformatorisch onderwijs niet op willen. Maar welke dan wel? Bij De Driestar geven ze een ander antwoord op die vraag dan bij het Ds. Kersten Onderwijscentrum.
ICT in het onderwijs is een netelige kwestie die heel gemakkelijk kan leiden tot een tweespalt in het docentenkorps: leraren die de pc als leermiddel enthousiast omarmen en collega’s die vrezen dat zij door het apparaat langzaam maar zeker aan de kant worden geschoven. Stam roert het onderwerp ook aan in zijn boek en concludeert: Het reformatorisch onderwijs heeft behoefte aan een weloverwogen mediabeleid. Wie geeft een aanzet?
De term onderwijsvernieuwing maakt het reformatorisch onderwijs soms bij voorbaat kopschuw. Dat is misschien simpel te verhelpen door het voortaan over onderwijsverbetering te hebben. Daar kan niemand op tegen zijn. En als die verbeteringen nu eens leiden tot het volwassen worden van het reformatorisch onderwijs, dan zijn alle discussies meer dan beloond.
Mede n.a.v. ”Identiteit en vernieuwing”, door drs. B. Stam; uitgave stichting BGS, Ridderkerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 40 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 40 Pagina's