Dubbele vangst
„Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen”. Johannes 21:5
Wat een nacht!
Uit moedeloosheid waren de discipelen weer tot hun oude beroep teruggekeerd. De Heere kwam maar niet, terwijl Hij het toch beloofd had. Ze zouden vissers van mensen worden, maar wat komt daar nu nog van terecht?
Ik ga vissen, zegt Petrus. Wij gaan met u, zeggen de anderen. En in die nacht vingen zij niets. Nu zijn ze nog veel ellendiger!
Hun kennis van de visserij en hun ervaring hadden hun geen vis opgeleverd. Ja, de Heere heeft dit Zelf zo geleid, opdat Hij Zichzelf door de weg van het wonder zou kunnen verheerlijken. Als Hij Zich wil openbaren in genade, dan laat Hij ons eerst vastlopen. Hij laat ons omkomen in onszelf: schuldig en verloren voor God! Onmachtig om onszelf te verlossen.
Als Hij uit Zijn volheid genade voor genade wil schenken, dan maakt Hij ons eerst leeg en nameloos arm.
Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs?
Wist de Heere dan niet dat zij nie’s hadden en dat zij er zo ellendig aan toe waren na deze nacht van vergeefs zwoegen?Jawel! Juist wel. Maar Hij wil dat zij hun armoede en gebrek zullen belijden.
Daarom vraagt Hij eigenlijk: Gij heb zeker geen toespijs? Dat is de bedoeling van Zijn vraag, zoals dat hier gelezen kan worden.
Ge hebt zeker niets? O, wat een pijnlijke vraag voor deze ervaren vissers! En er kan maar één antwoord op komen: Neen.
En toch: hoe pijnlijk ook voor de discipelen, het is de weg om te ontvangen. Armen worden met goederen vervuld. Juist nu zij afgebroken werden in zichzelf, hun ervaring geen vangst gegeven had en de tijd om te vangen voorbij was, juist door deze weg van ontlediging en komende aan het einde met zichzelf, waar geen hulp van het schepsel meer te verwachten was, zijn ze bereid om straks die merkwaardige raad van de Heere Jezus op te volgen: Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden! Een raad dwars tegen hun ervaring en kennis in. Maar juist toen zij aan de linkerzijde niets gevangen hadden, toen aan de zijde van de mens alle vervrachting werd afgesneden, mochten zij door de Geest van Christus geleld het net aan de zijde van het wonder uitwerpen. Aan de rechterzijde van het schip. Het kon alleen nog van Gods kant komen! En zij vingen, mild en overvloedig. Zo openbaarde Jezus Zich. Door de onmogelijkheid heen. Door het wonder. Het Is de Heere!
Zo vraagt de Heere ook nu: U hebt zeker niets? Deze vraag stelt Hij aan een uitgewerkt en verlegen zondaarshart Aan Zijn moegestreden volk, dat alle verwachting aan hun zijde leert opgeven.
Dat is de moeilijkste les die de Heiligs Geest ons moet leren. Van nature zijn we zo blind en zo vol van onszelf met deze wereld of met de godsdienst, dat wij zeggen: Ik ben rijk en verrijkt en heb geen dings gebrek.
Welnu, waar de Heere nu een zondaar tot de volheid in Christus Jezus zal gaan brengen, ontledigt Hij hem. Hij zal hem overtuigen van zonde en van zijn nameloze ellende en armoede. Zonder God in de wereld, geen hoop hebbende. Vervreemd van het leven Gods. Onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Geen penning om te betalen. O, God! O, Heere, mocht mijn ziel door U uit genade gered worden.
Daar leren wij bevindelijk: Gij weet niet, dat gij zijt ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt! En dan geen traan meer, geen gebed meer, geen godsdienst meer. Soms lang tevergeefs geploeterd, evenals de discipelen in die nacht En niets gevangen! Ja tóch, maar geen goede vangst Slechts dood en verderf. Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont Ge hebt zeker niets? Neen Heere, niets meer, zelfs geen rechten meer. O, Heere!
Wat een vernederende en pijnlijke les. Maar nodig en onmisbaar. Alleen daar zal het hart bereid zijn, of liever gezegd, daar Is het hart door de Heilige Geest bereid om uit Jezus’ volheid te ontvangen genade voor genade.
Zo wordt bevindelijk de kracht de wijsheid, de rijkdom en de dierbaarheid van de Heere Jezus In het hart verklaard. Daar doet de boodschap van het Evangelie kracht in de ziel. Werpt het net aan de andere zijde. Aan de zijde van het wonder. In het water van vrije genade. Daar vindt men ook. Mild en overvloedig. Sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwde geest
Ze konden het net niet slepen van de vissen. Een dubbele vangst een dubbele zegen! O, wat een wonder. „Troost troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen, spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, en dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al hare zonden”.
Wel, dat u dan op Zijn vraag „U hebt zeker niets?” uzelf maar metal uw armoede en al uw leegte, ja met al uw hulpeloosheid, verlorenheid en onwaardigheid, aan de Heere mocht uideveren. Aan die andere zijde, aan Gods zijde vallen. Eén woord van Zijn lippen legt ons daar neer. Daar valt het zo eeuwig mee. Dan zult u ook roepen: Het is de Heere. Hij zag op mij neder. O wonder, toen mij geen hulp of uitkomst bleek, wanneer mijn geest in mij bezweek, hebt Gij, o God, mijn pad gekend! Het pad van een weggelopen Adamskind. Het is door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen.
Ds. M. J. van Gelder, Slikkerveer
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 31 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1997
Reformatorisch Dagblad | 31 Pagina's