Koning blijkt goed koopman
Willem I had op economisch gebied vooruitziende blik
John Cockerill kreeg de kans van zijn leven. Steeds had hij geworsteld met geldgebrek, zodat hij zijn machinefabriek niet uit had kunnen breiden. Door een nieuwe aandeelhouder kreeg hij opeens alle ruimte. Dat was ook letterlijk het geval.
Cockerill mocht het voormalige paleis van de Luikse prins-bisschoppen te Seraing als fabriek gaan gebruiken. Een kapitaal gebouw, maar de geldschieter hoefde niet op een cent te kijken. Willem I had immers geld genoeg.
Toen de latere koning in 1813 in Scheveningen voet aan wal zette, was hij vrijwel platzak. Enkele jaren later had hij genoeg geld om allerlei projecten met miljoenen guldens te steunen. Het koningschap legde hem dus geen windeieren.
Daarbij pleit het voor de vorst dat hij zijn geld ging aanwenden voor de opbouw van zijn rijk. In politiek opzicht was hij vrij conservatief Volks invloed was bij hem niet populair, om het zacht uit te drukken. Op economisch gebied had hij daarentegen een vooruitziende blik. Hij zag de problemen van zijn rijk en wist daarbij welke oplossing de beste was.
Geldgenoeg
In het Zuiden was de Industriële Revolutie al aarzelend op gang gekomen. Groot probleem daarbij was het gebrek aan kapitaal. Zonder geld kon geen fabriek worden opgezet. Waar moest dat geld vandaan komen? Uit het Noorden, daar was bij de rijken geld genoeg. Deze rijke renteniers peinsden er echter niet over om hun goede geld in het Zuiden te steken. Buitenlandse fondsen waren veel aantrekkelijker. Per jaar leverden die wel 27 miljoen gulden aan rente op. Zo mochten de buurlanden met ons geld hun economie opbouwen, terwijl het Zuiden met geldgebrek kampte.
Omdat het Noorden het afliet weten, nam de koning zelf het initiatief Cockerill kon dan ook de productie van stoommachines en kleine weefgetouwen uitbreiden. Met behulp van die stoommachines en weefgetouwen konden andere industrieën op weg worden geholpen. Zo zou het Zuiden deel krijgen aan de economische vooruitgang-
Het Zuiden zou zo ook sterker verbonden worden met het Noorden. De Belgen moesten produceren, de koloniën (Nederlands-Indië) moesten voor grondstoffen en afzetmarkt zorgen en het Noorden zou de handelsschakel daartussen vormen. De economische banden zouden de integratie van het rijk bevorderen.
Wind in de zeilen
De politiek van de koning wierp aanvankelijk vruchten af In 1818 was het met de productie in de Nederlanden nog droevig gesteld. Op de Amsterdamse werven werd in het hele jaar bijvoorbeeld zegge en schrijve één schip gebouwd. Halverwege de jaren twintig kreeg de economie echter de wind in de zeilen. Zo nam de productie van Vlaamse garens toe van 700.000 ton in 1810 tot 1.700.000 ton in 1826. De inwoners van Nederlands-Indië gingen Vlaamse katoentjes dragen.
Voor het vervoer werden kanalen gegraven. De Zuidwillemsvaart verbond vanaf 1826 Den Bosch met Luik. Degenen die last hadden van watervrees, konden al vanaf 1818 van een nieuwe straatweg tussen deze twee steden gebruikmaken. Andere wegen en kanalen verbeterden de verbindingen met de havens. Antwerpen kwam weer op, nadat de blokkade van de Schelde door het Noorden was opgeheven. De Belgen droomden al van het aftroeven van Amsterdam.
Van de overheidsuitgaven kwam een groot deel bij de Zuiderlingen terecht. Het ”Fonds voor de Nationale Nijverheid”, het ”Amortisatie-Syndicaat” en de ”Algemene Maatschappij ter bevordering van de Volksvlijt” waren maar enkele van de geldschieters. Uiteraard moest dat geld ergens vandaan komen. Toch bleef de belastingdruk tijdens die periode binnen de perken, vooral in het Zuiden. In het Noorden werd/ 17,-per hoofd van de bevolking betaald, in het Zuiden slechts ƒ11,-. In de Franse tijd moest er meer op tafel gelegd worden.
Tegenwind
De productie nam toe, de handel bloeide, de bevolking groeide. Zo bleek de koperen koning dus een goede koopman-koning te zijn. Maar ondanks deze veelbelovende verschijnselen ging het mis. Eind jaren twintig kwam er een economische tegenwind. De banden die met veel moeite waren aangehaald, bleken breekbaar te zijn. Na de opgang en het blinken was de tijd aangebroken voor het verzinken. In 1830 viel het rijk uiteen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1997
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 maart 1997
Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's