Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zanger van het vluchtige lied

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zanger van het vluchtige lied

Jan Engelman maakte zich los van zijn rooms-katholieke achtergrond

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hij toonde zich (…) nogal gedecideerd in zijn esthetische opvattingen, zijn voorkeur en afkeer. Hij gaf echter het ‘gevoelige’ deel van die persoonlijkheid aan niemand prijs en hield het als het ware voor iedereen verborgen achter zijn grote brilleglazen. Dit gaf hem soms iets vaags en maakte een intiemere omgang onmogelijk. Zoon van een vishandelaar -hij woonde eerst boven de zaak van zijn vader- trouwde hij, naar rooms gebruik, vrij jong en werd spoedig vader”.

Zo typeerde Albert Helman -die onder zijn eigen naam Lou Lichtveld redacteur was van het rooms-katholieke literaire tijdschrift De Gemeenschap- zijn collegaredacteur, de dichter Jan Engelman. Precies 25 jaar geleden, op 20 maart 1972, overleed Engelman op 71-jarige leeftijd.

Johannes Alysius Antonius groeide op in de Utrechtse binnenstad. Hij wijdde aan ‘zijn’ stad twee gedichten. Het eerste “Utrecht”, verschenen in De Gemeenschap, stamt uit zijn expressionistisch-humanitaire periode:

Uit een ontluisterd rijk gezonken plooien van gevels tot grijze gelaten: dof murmelen, dat niet meer praten en niet gans zwijgen heet - de gracht versmalt

Ik beef en weet God heeft ons op een wank’len tijd geklonken, dat wij verteren en niet vragen t’ ontraadselen de schim die dreigend spleet en die wij donker in ons dragen - de aarde valt

Marialiederen

Het fonteintje in de oude Kloosterhof, dicht bij de voet van de Domtoren, klinkt op sfeervolle wijze door in het tweede gedicht ”Geest van Utrecht”:

Zacht klater water in de avondvree en mensen zitten neder op de rand van een fontein,

Zo roerloos, zo gelaten moet mijn stad wel zijn - ik vind haar wezen en ik neem het zingend mee (…)

Geest van gothiek en stem van deze stad met klank van klokken drijft gij om zijn trans.

Zijn voornamen geven al aan dat Engelman de rooms-katholieke traditie als achtergrond had. Als koorknaap zong hij de Marialiederen in de kerk van Sint-Willebrord aan de Minrebroederstraat te Utrecht. De Moedermaagd zou sporen in zijn werk achterlaten. In ”Maria te Canne” dichtte hij:

Tussen Eben en Canne steeg een kuise maan: dit is het uur dat Maria moet gaan (…)

„Moedermaagd”, smeek ik, „die zó bemint zoek in mijn schamelheid naar het kind”.

De naam van Jan Engelman is onlosmakelijk verbonden met het tijdschrift De Gemeenschap, dat de volgende veelzeggende ondertitel droeg: ”Maandschrift voor katholieke Reconstructie”. Hij was medeoprichter en (met een onderbreking van drie jaar) redacteur van 1925 tot en met 1941, de laatste jaargang van het tijdschrift.

Vervreemding

De publicatie van zijn gedicht ”De Geboorte” in het meinummer van De Gemeenschap vormde de aanleiding tot een jarenlange vriendschap met Hendrik Marsman, die in deze tijd duidelijk sympathie voor het rooms-katholicisme toonde. Marsman typeerde Engelmans gedicht met de woorden: „Het is grootsch van conceptie, vol van toon, vaart en plastiek; verrassend in duizend teere nuancen, en jong, jong, jong”.

Geestelijk vervreemdde Jan Engelman echter langzamerhand van de rooms-katholieke achtergrond van De Gemeenschap. Reeds in 1927 vroeg hij zich af of hij nog wel een der katholieke jongeren genoemd mocht of wilde worden. De beroemde gedichten uit zijn bekendste poëziebundel, ”Tuin van Eros”, verschenen niet in De Gemeenschap, maar in De Gids, De Vrije Bladen en Helikon. Ongetwijfeld zal de inhoud en niet de poëtische vormgeving hier van doorslaggevende betekenis geweest zijn. Een geloofsgenoot betitelde Jan Engelman zelfs als „de satan van de ontucht in onze poëzie”. Voor de genoemde bundel ontving hij de Meiprijs van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.

Behalve van De Gemeenschap maakte Jan Engelman ook deel uit van de redactie van Dietsche Warande en Belfort. Nadat hij zich steeds meer distantieerde van het milieu der rooms-katholieken, richtte hij met Martinus Nijhoff en Adriaan Roland Holst het tijdschrift De Harp op.

Weemoed

Jan Engelmans literaire productie viel tussen de twee wereldoorlogen. Zijn andere activiteiten tonen aan dat hij een veelzijdig man was. Als muziekrecensent werkte hij voor het katholieke Utrechtse dagblad Het Centrum. In 1926 nam hij de plaats in van Pieter van der Meer de Walcheren, kunstredacteur van De Nieuwe Eeuw. Hij recenseerde in die hoedanigheid tentoonstellingen, muziekuitvoeringen, toneel en soms wat literatuur. In 1953 volgde hij zijn vriend Anton van Duinkerken (pseudoniem voor Willem Asselbergs) op als hoogleraar nieuwere kunstgeschiedenis en esthetiek aan de Jan van Eyck-academie te Maastricht. Voor zijn gehele oeuvre ontving Jan Engelman twee jaar later de Constantijn Huygensprijs.

Na Engelmans overlijden in 1972 schreef Wim Zaal dat eerder weemoed dan verslagenheid overheerste. Weemoed vanwege het definitief verdwijnen van de generatie jonge katholieken uit de jaren twintig. „Die periode is voorbij. De dood van Engelman, die meer dan de anderen de zanger van het vluchtige, maar onvergeten lied was, is de grensscheiding”.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1997

Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's

De zanger van het vluchtige lied

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 maart 1997

Reformatorisch Dagblad | 36 Pagina's