Gezalfd prediker autoritair in optreden
Ds. Chrismas Evans werd wel ”de Bunyan van Wales” genoemd
Tot aan het begin van deze eeuw was het vorstendom Wales een buitengewoon afgelegen gebied. De grens tussen Engeland en Wales loopt grotendeels door woeste en bergachtige streken. Tot het isolement van Wales droeg verder nog bij dat de bevolking, vooral op het platteland, alleen de eigen taal van Wales sprak, het Welsh. Dat is een taal die volkomen afwijkt van het Engels. Heel zangerig en welluidend klinkt ze, met klanken die aan het Italiaans doen denken.
Dat vroeger zo afgelegen Wales is een streek geweest met veel machtige, begenadigde predikers, mannen wier dienst de Heere heeft gebruikt tot bekering en onderwijs. Tot voor betrekkelijk korte tijd was over dat alles buiten Groot-Brittannië heel weinig bekend, en nog is de kerkelijke geschiedenis in Wales in ons land zeer onbekend. Vandaar de poging om door middel van dit artikel belangstelling te wekken voor de grote werken van God in dit land. We willen dat doen door iets te schrijven over een typische vertegenwoordiger van die hele rij van grote predikers uit Wales, Christmas Evans.
Jeugdjaren
Christmas Evans kreeg zijn bijzondere voornaam omdat hij op 25 december 1766, eerste kerstdag, als zoon van Samuel Evans en Johanna Lewis werd geboren. ”Christmas”betekent immers: Kerstfeest. Zijn geboorteplaats was Ysgaerwen in de kerkelijke gemeente Llandyssul, in het graafschap Cardigan. Dat is het meest westelijke deel van Wales, dicht bij de Atlantische Oceaan. Hij kwam uit een eenvoudig gezin: zijn vader was een arme schoenmaker, die stierf toen Christmas nog maar negen jaar oud was.
De daaropvolgende zes jaar woonde Christmas bij een oom van zijn moeder, eén zeer harde en zondige man, die bijna steeds dronken was. Dronkenschap was toen kennelijk een van de nationale zonden in Wales. Hij had in die jaren geen werkelijk thuis en maar weinig vrienden. Niemand lette er op of hij iets leerde en hoe hij zich gedroeg. Hij moest zichzelf maar zien te redden. Wellicht ligt in die uiterst moeilijke jeugdjaren de verklaring van het wat heerszuchtige karakter dat Evens in later jaren parten heeft gespeeld.
Godsdienstig was Wales toen in een dikke duisternis gehuld: onkunde en het meest krasse bijgeloof voerden de boventoon. De staatskerk deed daar nauwelijks iets aan. Haar predikanten verstonden en spraken meestal de landstaal niet, en ze bleven daarom vreemden voor de bevolking. Pas door de ”dissenters”, degenen die zich afscheidden van de staatskerk, is met veel ijver gearbeid om de geestelijke duisternis waarin het volk van Wales leefde, te verdrijven door het licht van Gods Woord.
Boerenknecht
Op zijn vijftiende jaar kon Evans het niet langer uithouden bij zijn oudoom. Later schreef hij over die man „dat het moeilijk zou zijn om midden in een zondige wereld iemand te vinden die nog gewetenlozer was dan deze man”. Als boerenknecht heeft hij daarna op verschillende plaatsen gewerkt. In die tijd kwam hij onder iet gehoor van een zekere David Davies. Dat was een schoolmeester, dichter, en voorganger in een presbyteriaanse gemeente, een ontwikkeld en welsprekend man.
Maar de leer die Davies bracht, was niet de gezonde leer. Zoals dat helaas met zo veel presbyteriaanse gemeenten gebeurd is, gleed ook die gemeente langzaam af naar het unitarisme. Dat is de leer die de drieëenheid van God loochent. Een leer die daarom dodelijk is voor de kerk. Want de gevallen mens, die gezondigd heeft tegen een drieënig God, heeft ook weer het werk van een drieënig God nodig om zalig te worden. Daarom is de leer van de drieëenheid onmisbaar en fundamenteel. Wie haar loochent, kan niet zalig worden. Niet voor niets noemde een kerkvader dit leerstuk de ”fons dogmatum”, de bron van alle leerstukken.
Prediker
Van David Davies leerde Evans het Welsh lezen, en verder deed hij daar kennis op van het Engels. Ook kreeg hij gedurende zes maanden les in het Latijn. Zijn opvoeding was zo gebrekkig geweest, dat hij tot aan zijn zeventiende jaar geen woord kon lezen of schrijven. Door zijn grote onkunde in die tijd schijnt hij aanvankelijk niet te hebben opgemerkt dat er heel wat ontbrak aan de prediking van zijn leermeester Davies. Hij sloot zich aan bij de gemeente van Davies, die samenkwam in de kapel van Llwynthydowen (wat een écht Welshe naam, voor ons nagenoeg niet uit te spreken, maar vele medeklinkers moeten als klinkers worden uitgesproken) en hij begon al spoedig te preken.
Het ging in die jaren allemaal van een leien dakje, hij was immers „vroom” geworden! Hij had toen al verschillende roepstemmen ontvangen: toen hij eens te paard zat, rende dat dier met hem weg, hij viel uit een boom met een open mes in zijn hand, en eenmaal is hij bijna verdronken. Toen hij begonnen was met preken, werd hij op een donkere avond door enkele jongemannen opgewacht, en zo ongenadig mishandeld, dat hij zijn levenlang het gebruik van een oog heeft moeten missen.
Baptisten
Al preekte hij, hij kon toch bij de presbyterianen geen predikant worden. Bij hen gold de regel dat een predikant aan een hogeschool opgeleid moest zijn. Dat leidde ertoe dat Evans overging naar de baptisten, die ook veel zuiverder in de leer waren. In 1788 werd hij door ds. Timothy Thomas als volwassene herdoopt in de rivier de Duar, waarna hij lid werd van de baptistengemeente in Aberduar. Ds. Thomas was een hereboer, naar zijn eigen zeggen „half boer en half predikant”. Deze man heeft in zijn lange leven ongeveer tweeduizend personen gedoopt, onder wie dertig toekomstige predikanten!
Het jaar daarop werd Evans geordend „als een soort zendeling” onder de verstrooide baptisten in Lleyn. Lleyn is een schiereiland, dat ligt tegenover het eiland Anglesey. De streek rond Lleyn, met Nevin als voornaamste woonkern, is bijzonder woest. Hoge, donkere en beboste bergen, doorsneden door diepe ravijnen, omringen de plaats. Het was daar in het begin een moeilijke tijd voor Evans, vooral ook omdat hij daar niet één vertrouwde vriend had met wie hij spreken kon.
Hij trouwde daar met Catherine Jones, een meisje uit zijn gemeente. Het is een gelukkig huwelijk geworden. Kinderen lebben ze niet gekregen. Het preken bezorgde hem in die tijd veel moeilijkheden. Omdat men in Wales sterk gekant was tegen het geheel voorlezen van een preek, leerde ds. Evans zijn preken grotendeels uit het hoofd. Maar hij was bang dat hij op die manier „de gave van de Heilige Geest zou verliezen”. Daarna probeerde hij te preken zonder voorafgaande studie. Dat ging niet, en dat durfde hij ook niet. De Heere verootmoedigde hem, en elke keer dat hij de preekstoel beklom, was het met een angstig hart.
Uit alles wat we in die jaren van ds. Evans vernemen, krijgen we heel sterk de indruk dat hij toen geestelijk nog weinig licht had, weinig zicht op zonde en genade, en nog zonder de ware kennis van God en Christus was. Maar tijdens een reis veranderde dat allemaal. Sinds die tijd was zijn prediking heel anders. Hij kwam in Lleyn terug als „een vernieuwd man”. Wie in Christus is, die is een nieuw schepsel, dat werd in Evans’leven bewaarheid. Zelf zegt hij daarvan „dat een zwaar pak van zijn schouders rolde”, evenals bij Christen in de Christenreis van Bunyan, aan de voet van het kruis. Hij ontving toen, opnieuw volgens zijn eigen zeggen, „vreugdeolie voor treurigheid, en het gewaad des lofs voor een benauwde geest”.
Te paard
Hij preekte nu met veel kracht, bewogenheid en aandrang. Daardoor is hij een bekend en geliefd prediker geworden. Zijn prediking ging toen vergezeld van een wonderlijke kracht. Toen hij in Lleyn met zijn arbeid aanving, was het godsdienstig leven daar zeer koud, vormelijk en zwak. Maar dat zou gaan veranderen! Hij schrijft daarover: „Ik kon het getuigenis van de mensen nauwelijks geloven, als ze bij me kwamen met het verzoek om gedoopt te mogen worden. Als ze vertelden hoe God hen onder mijn bediening had bekeerd, was het wonderlijk in mijn ogen”. Zelfs aan het zingen was het te horen dat er in de gemeente heel wat veranderd was.
Van alle kanten kwamen nu de preekverzoeken, uit heel Wales, zodat ds. Evans te paard grote afstanden moest afleggen over vaak slechte wegen. Hij kreeg nu ookonder de predikanten verschillende goede vrienden, die hem de weg der zaligheid nader uitlegden. Onder hen waren David Morris, Peter Williams, Thomas Davies en een zekere Amos, een man die geen achternaam droeg.
In Anglesey
In 1792 verhuisde hij naar het eiland Anglesey, met de opdracht „alle bapristengemeenten daar te dienen”. Het echtpaar Evans ging wonen te Llangerni, waar de grootste gemeente van Anglesey was. Hij werkte daar met veel zegen. Toch raakte hij daar enige tijd onder de invloed van dé beweging van de sandemanians. Dat waren de volgelingen van de afgezette Schotse predikant John Glas en diens schoonzoon Robert Sandeman. Het waren in feite de voorlopers van de huidige pinkstergroepen. Ze vierden wekelijks et avondmaal en kenden de voetwassing, gemeenschap van goederen en de broederkus. De bestaande kerken en hun leer werden door hen fel afgewezen.
Deze beweging kwam als een vloedgolf over Anglesey en kreeg een tijdlang ook Evans in haar macht. En dat tot zijn schade: hij raakte heel zijn geestelijk leven kwijt, vooral het gebed om de bekering van zondaren. De religie van de sandemanians was voor Evans „een koelhuis, ijskoud, strak en hoogmoedig”. Na enige tijd brak die strik, en ontkwam hij.
Sterke invloed
Op dat eiland Anglesey ontplooide hij een grote activiteit. Vele nieuwe kapellen werden gebouwd, en om aan geld daarvoor te komen maakte hij elk jaar minstens twee preek- en collectereizen door heel Wales. Daardoor werd hij in het hele vorstendom bekend. Hij was een prediker die grote scharen trok en die door zijn manier van preken een sterke invloed op zijn hoorders uitoefende. Hij werd daarom wel „de Bunyan van Wales”genoemd. Daar studeerde hij ook veel, onder meer in de grondtalen van de Bijbel, Hebreeuws en Grieks. Vooral het Hebreeuws trok hem aan. Hij had overigens maar weinig hulpmiddelen ter Beschikking: in totaal vier studieboeken!
Ruim dertig jaar is hij te Anglesey gebleven. In 1823 stierf zijn vrouw, en zelf was hij in die jaren veel ziek. Hij vergdeook wel heel veel van zijn niet zo sterke gestel! Als de stichter van vele gemeenten viel het Evans moeilijk de zelfstandigheid van die gemeenten te erkennen, en soms schijnt hij min of meer te zijn opgetreden als een „baptistische bisschop”. Een biograaf van Evans gaat zelfs zó ver dat hij beweert dat hij „de kerken van Anglesey hoedde met een ijzeren roede!” Zo was Evans er op tegen dat de gemeenten voorgangers kozen zonder hem daar in te kennen. Was het wellicht vrees voor afwijkingen in leer en leven die hem daartoe bracht? Hoe het zij, de eertijds zo goede verhouding tussen ds. Evans en vele gemeenten raakte grondig verstoord. Er werd zelfs een rechtszaak gevoerd over geldelijke belangen.
Toen hij in 1826 een beroep kreeg van de gemeente Caerphilly in Glamorganshire, nam hij dit dankbaar aan. Het vertrek uit Anglesey moet ongetwijfeld een harde zaak geweest zijn voor de man die de meeste gemeenten gesticht had en die vele jaren geleefd had aan de rand van de armoede.
Laatste levensjaren
De eerste twee jaren in Caerphilly ging alles goed. Hij trouwde daar opnieuw, nu met Mary Evans, zijn huishoudster. Toch kreeg hij ook daar, kennelijk door zijn autoritair optreden, moeilijkheden in de gemeente. In september 1828 vertrok hij naar Cardiff, maar deze gemeente was zo ‘democratisch’, dat een man met het karakter van Evans daar niet kon aarden. In 1832 ging hij naar zijn laatste gemeente, Carnarvon. Dat was een heel kleine gemeente met slechts dertig leden. We moeten wel bedenken dat bij de baptisten alleen de gedoopten de echte leden zijn. Met toehoorders en de gezinnen van de leden erbij was de gemeente natuurlijk groter.
Veel genoegen heeft hij ook in Carnarvon niet beleefd. Er was veel onenigheid in de gemeente en sommigen maakten zich regelmatig schuldig aan dronkenschap. Verder rustte er een schuld van 800 3ond op het^kerkgebouw, voor die tijd een heel groot bedrag. Dat was iets waar ds. Evans maar slecht tegen kon. Daarom zettehij ook toen zijn collecte- en preekreizen voort.
Tijdens een van die reizen kwam voor de sterk verzwakte man het einde van zijn leven. Dat was op 19 juli 1838 te Swansea, waar hij kort tevoren ziek geworden was. Op zondag 15 juli had hij nog tweemaal in Swansea gepreekt, „als een engel Gods”, ‘s Morgens over de verloren zoon, en ‘s middags over: „Ik schaam mij des Evangelies van Christus niet”. Hij was toen in huis bij ds. Daniel Davis, een blinde predikant. Óp de volgende maandagavond preekte hij in het Engels over: „beginnende van Jeruzalem”. Toen hij de preekstoel verliet, zei hij duidelijk hoorbaar: Dat was mijn laatste preek! Hij was toen A hard ziek, en direct na die laatste preek moest hij naar bed.
Toen hij ging sterven, zei hij tot de omstanders: „Ik ga jullie verlaten. Drieënvijftig jaar heb ik gearbeid in het heiligdom, en het is mijn troost dat ik nooit gepreekt heb „zonder bloed in het spreng- bekken”. Broeders, predikt Christus aan het volk. Ik ben niets dan een puinhoop, maar in Christus heb ik de hemel en de zaligheid”. Hij zei nog een bekend vers op, wuifde met zijn hand en riep uit: „Tot wederziens! Arbeidt verder!” Daarna draaide hij zich om en stierf.
Hij is onder overweldigende belangstelling begraven op 23 juli 1838, op het kerkhof van de baptisten. Nooit tevoren had men in Swansea zo’n mensenmenigte aanschouwd: men weende en droeg rouw als over een vader.
Over hem is heel wat geschreven, vooral in de taal van Wales. Ook zijn er in die taal preken van hem uitgegeven. Een en ander werd in het Engels vertaald. Verder schreef hij nog enkele geestelijke liederen en verhandelingen. In de Engelse taal is zijn leven onder anderen door ds. Paxton Hood beschreven.
Bewogen prediker
We merken uit de levensbeschrijvingen van deze man dat hij een bewogen, krachtig en meeslepend prediker is geweest. Hij was ook een meester in het hanteren van de taal van Wales, die zich zozeer leent tot het beschrijven van de diepste motieven en roerselen van het mensenhart. Hij was een volksprediker in de beste zin van het woord, zeer schriftuurlijk en zeer gezond-bevindelijk. Dat laatste betekent: opkomend uit de verklaarde tekst.
Dikwijls waren zijn gemeenteleden diep ontroerd en tot tranen bewogen, soms ook zichtbaar „verheugd in God”. In zijn prediking hadden wel en wee, hemel en hel een plaats. In een brief aan een jonge ambtsbroeder schrijft ds. Evans over de vereisten voor een evangeliedienaar. Die briefis zo belangwekkend, dat we het belangrijkste eruit naar voren willen halen.
„Een predikant staat bloot aan bijzondere verzoekingen, en daarom is het altijd nodig te waken en te bidden. Want de prediking wordt van haar kracht beroofd als ze niet vergezeld gaat van een onberispelijke levenswandel”. Verder wijst ds. Evans op de woorden Van Luther, die gevormd werden door lezen, gebed en aanvechting. „Verzamel nuttige kennis, heb altijd een goed boek bij de hand, en verspil de tijd niet. Probeer ook de taal correct te spreken. Let op de uiterlijke verschijning op de preekstoel en in de rondgang door de gemeente: niet hoogmoedig en afstandelijk, maar ernstig, zoals het iemand betaamt die weet wat het inhoudt verloren te gaan… Zo ongeveer als Mozes was, toen hij met de Heere op de berg was geweest. Vermijd alle dwaze en onnutte gebaren en houdingen tijdens het preken: dat kan al de stichting wegnemen. Preek duidelijk, bewogen, zonder ook maar iets van de volle raad Gods achter te houden. Predik daarom alles wat de Schrift bevat, van de verkiezing tot en met de heerlijkmaking. Bid erom zelf te delen in wat gepreekt wordt. Het gebruik van de stem moet in overeenstemming zijn met de stof waarover gepreekt wordt. Velen die eigenlijk geen goede preekstem hebben, zijn door het nauwkeurig beheersen van hun stem krachtige en duidelijke predikers geworden. Spreek niet achter uit de keel, noch door de neusgaten, want dan is men spoedig hees en schreeuwerig. Geef elk woord de juiste nadruk, en vergeet ook niet de laatste lettergreep van een zin uit te spreken”.
Het is maar een greep uit de overvloed aan stof die een plaats kon vinden in dit artikel. Veel moesten we laten liggen, zoals bijvoorbeeld de twee persoonlijke verbonden die ds. Evans met God sloot. Toch hopen we dat het duidelijk zal zijn geworden dat er in de kerkgescniedenis van Wales en zijn predikers nog onvermoede schatten liggen opgetast, meer dan waard om er kennis van te nemen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1995
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's