Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over een vertaler die dichter werd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over een vertaler die dichter werd

Philpot: „De liederen van Hart zullen voortleven totdat er geen tijd meer zal zijn"

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Engelse kerkelijke kringen zijn de geestelijke liederen van Joseph Hart (1712-1768) zeer bekend. In de liederenbundel die bekend staat als "Gadsby's Hymns", en waarin Philpot een woord vooraf heeft geschreven, zijn 110 liederen van Hart opgenomen, de nummers 773-882. Het moet worden toegegeven: Harts liederen zijn dikwijls heel bijzonder van inhoud, voluit schriftuurlijk-bevindelijk.

Harts liederen zijn echter pas goed te begrijpen, wanneer we wat over zijn levensloop weten. „Ongeveer in 1712" werd Hart te Londen geboren. Zijn ouders waren godvrezende, beginselvaste mensen, leden van een "vrije gemeente", zoals er toen in Engeland heel veel waren. Ze voedden hun zoon Joseph op in de lering en vermaning des Heeren, en ook hun levenswandel was voorbeeldig. Later schreef Hart daarover dat hij „van zijn prilste jeugd onderwezen was in de gezonde leer".

Toen hij wat groter werd, was hij niet zonder indrukken. Soms was hij ontroerd, soms sprak zijn geweten, maar de indrukken waren niet diep en ze duurden niet lang. Hij groeide op tot een spontane, zelfbewuste, nerveuze en wat eerzuchtige jongeman.

Goed onderwijs
Zijn ouders zorgden ervoor dat hij goed onderwijs kreeg, en die mogelijkheid benutte hij terdege. Zijn gaven lagen vooral op net terrein van de taal- en letterkunde. De Franse taal leerde hij grondig, maar ook de oude talen: Latijn, Grieks en Hebreeuws. Dikwijls zag men hem bij de tweedehandsboeken-kramen op Moorfield. Met de beste Engelse en Franse schrijvers was hij goed bekend, maar zijn grootste belangstelling ging toch uit naar de geschriften van de oude Griekse en Romeinse schrijvers.

De jonge Hart heeft nog een tijd les gegeven in de oude talen, en met veel succes. Hij had nogal wat kritiek op de manier van lesgeven in die vakken zoals die . toen in Engeland gebruikelijk was. Hij vond dat men de leerlingen moest binnenleiden in de gedachtenwereld van de schrijvers, in plaats van ze „op te zadelen met een onverteerbare massa taalregels".

Geestelijke strijd
Kort na zijn eenentwintigste verjaardag begon hij ernstig na te denken over zijn geestelijke belangen. Hij leefde toen in een geest van dienstbaarheid en poogde zich bij God aangenaam te maken door zijn leven te reformeren, en vooral door trouw naar de kerk te gaan, te lezen etc. Toch duurde deze levenswijze niet lang. De begaafde, spraakzame en gevatte jongeman was een welkome gast in vele lichtzinnige kringen. Spoedig was hij weer een bezoeker van bierhuizen. Hij leefde te midden van drank, gokken en lichtzinnige gesprekken. Toch beschouwde hij zichzelf in die jaren als „een calvinist"! Het was in die tijd dat de geweldige godsdienstige beweging die bekend staat als het methodisme, Engeland helemaal veranderde. De beide Wesley's en Whitefield preekten tot grote scharen mensen. Van april 1738 tot augustus 1739 preekte George Whitefield regelmatig in Moorfields in Londen. Hart was zeer geboeid door zijn bewogen prediking. Een teeenstander van Whitefield schreef over de prediker dat hij „van dorpsplein naar dorpsplein reisde, preekte vanaf tafels en stoelen en tuinmuren, om de mensen te laten huilen".

Whitefield was een echte calvinist, maar de Wesleys waren door en door arminiaans. Het is daarom, begrijpelijk, tot een breuk gekomen. In november 1739 preekte John Wesley te Bristol over Romeinen 8:32. In die preek haalde hij in scherpe bewoordingen uit naar de leer van Gods verkiezing en verwerping. Ook leerde hij de mogelijkheid dat een waar christen in dit leven een geheel zondeloos leven leidt. Dat verraadt een groot gebrek aan zelfkennis.

Wesley gaf deze preek uit onder de naam „Vrije Genade"! (Free Grace). Whitefield, die toen in Amerika was, heeft hierover een ernstige, maar liefdevolle brief aan Wesley geschreven. Wesley geloofde niet dat die brief van Whitefield afkomstig was, en hij had de smakeloosheid een gedrukte kopie ervan op de kansel in stukken te scheuren.

Dit alles gaf aanleiding tot een pennestrijd, waarin velen zich mengden. Onder hen was ook Joseph Hart, die in 1741 een in zeer krachtige termen vervat geschrift uitgaf dat de titel droeg: "De onrecklijkheid van de religie". Hart waarschuwt daarin voor de zogenaamde „redelijkheid" in de opvattingen van Wesley.

Hoewel op de stijl wel wat valt aan te merken, zijn Harts argumenten toch krachtig. Maar aan het slot van zijn geschrift schreef hij meningen neer die bijbels gezien onhoudbaar zijn. Namelijk, „dat de zonden de troost van een (bekeerde) zondaar niet wegnemen, maar de troost juist groter maken".

Zondigend 'geloofsheld'
Later schreef hij daarover: „Daar ik mij inbeeldde door Christus de vrijheid te hebben verkregen om te zondigen, was ik vastbesloten daar een goed gebruik van te maken, en ik dacht dat, hoe meer ik zonder zelfverwijt zondigde, hoe groter geloofsheld ik was!" Dat is zuiver het oude, gevaarlijke, antinomiaanse standpunt. We hoeven daar niet veel woorden aan te verspillen, maar we verwijzen alleen maar naar Romeinen 3:8.

Later, toen God hem bekeerd had, heeft Hart met afschuw teruggedacht aan zijn vroegere meningen hierover. In die tijd leefde hij zo in zonden, dat zelfs openlijke godloochenaars er verbaasd van stonden.

In die jaren vertaalde hij verschillende geschriften uit de oudheid in het Engels, van Phocylides en Herodianus. Hij wilde door die vertalingen 'aantonen' dat er in de grond eigenlijk geen verschil in godsdienstige opvattingen is tussen de beste der oude heidenen, het jodendom, en christenen van allerlei naam. Bijbels gezien is dit natuurlijk volledig onhoudbaar: „niemand komt tot de Vader dan door Mij". En toch leerde Hart van dit vertaalwerk iets, namelijk de kunst om in verfijnde en bondige taal uitdrukking te geven aan zijn gevoelens. Later zou hii die kunst benutten om in prachtige liederen te beschrijven wat „vrije genade" werkelijk is!

Huwelijk en bekering
In 1751 begon Hart volgens zijn eigen woorden „opnieuw zijn leven te reformeren, en ordelijker te leven. En nu, daar ik aan de vorm der gezonde woorden vasthield, was ik er tamelijk gerust op dat mijn staat goed was".

In datzelfde jaar trouwde hij met een vrouw die veertien jaar jonger was dan hij. Het is een gelukkig huwelijk geworden. Van deze vrouw kennen we alleen haar voornaam, Mary. Maar Hart leefde „in een lauwe, smakeloze soort van religie, hoewel niet helemaal zonder indrukken van Gods liefde, en af en toe een hartelijk gebed in stilte". Hij begon in die jaren regelmatiger in de Bijbelte lezen, meestal in de grondtalen. Maar „hij zag niet in waarvoor de dood van de Zaligmaker nodig was, en hij nam zich voor daar nooit in te zullen geloven".

In het voorjaar van 1755 preekte Whitefield in de oude "Tabernakel", „die oude bijenkorf', zoals Berridge dat gebouw noemde. Het werd een bijzondere dienst. Aan alle goddelozen werd het oordeel aangezegd maar ook werd de weg ter ontkoming in Christus helder aangewezen en aangeprezen. Verscheidenen werden in het hart gegrepen. Velen weenden, en wrongen zich de handen.

Ook voor Joseph Hart was het een onvergetelijk uur: „Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan!" De dagen daarna leefde hij tussen hoop en vrees, veel in gebed. Op 29 mei 1757, eerste pinksterdag, ging Joseph naar de kapel van de Moraviërs in Fetter Lane. De prediker nam als tekst Openbaring 3:10. Thuisgekomen wierp Hart zich op zijn knieën. Daar en dan kwam hij tot volle ruimte in de Borg. De man die zo veel liederen heeft geschreven over het genadeleven, wist uit eigen levenservaring waarover hij schreef.

In zijn geestelijk leven daarna is Hart door diepe dalen en over hoogten geleid. Zo leerde hij inzien dat zondigen tegen het Evangelie erger is dan de zonde tegen Gods wet.

Uit de jaren na zijn bekering dateert de vriendschap voor het leven die hij met Whitefield sloot. Whitefield was een uitnemend zieleherder. Hij legde niet alleen in zijn prediking een goede grondslag, maar hij was ook een kenner van de geestelijke zielkunde.

Hart ging gedichten schrijven. Het eerste dateert van 10 april 1757, eerste paasdag, nadat hij diep was ingeleid in het lijden van Christus in Gethsemané. (In de liedbundel Gadsby's Hymns is dat nummer 802).

Op 7 juli 1759 werd de bundel met Harts liederen uitgegeven en in de verkoop gebracht door drie Londense boekhandelaars. Tijdens Harts leven kwamen er in totaal vijf drukken uit. De liederen gaan over allerlei onderwerpen: de twijfelende christen, gelukkige treurenden, een persoonlijke bekentenis, geestelijke verlating, kastijding, heiliging, wet en Evangelie, vlees en geest, de door Gods Geest verlichte zondaar, de koperen slang, het gebed, de schat in de hemel, Gethsemané, de heilsfeiten, de verkiezing, lofzang voor schepping en herschepping. Nieuwjaarsdag, het heilig avondmaal, de drieëenheid, oproep tot bekering, de oordeelsdag, gesprek tussen een ware gelovige en zijn ziel, Jezus alleen!, de grote Hogepriester, het gebed van Jabez, de regenboog en het kleed der gerechtigheid - een keur van onderwerpen. Het vertalen van de liederen in het Nederlands stuit echter op twee moeilijkheden. De eerste is dat de diep geestelijke poëzie van Hart zo goed als niet te vertalen is. En verder: het zou bij een heel kleine keus moeten blijven. Degenen die de Engelse taal goed machtig zijn, kunnen het beste "Gadsby's Hymns" zelf aanschaffen. Ze staan in een mooi uitgevoerd, gebonden boek van zo'n 900 bladzijden. (In ons land is het verkrijgbaar voor ongeveer vijftien gulden bij de familie Clements, Westeinde 57, Oud-Alblas, tel. 01849- 1091).

Philpot over Hart
Velen hebben zich in de loop der jaren uitgelaten over Harts liederen. Het is bekend dat ds. J. C. Philpot heel erg op die liederen gesteld was. In de "Gospel Standard" gaf hij daar dikwijls uiting aan. Bij voorbeeld op blz. 253 van jaargang 1864, waar Philpot schreef: „De liederenvan Hart zullen blijven voortleven totdat de engel die op de zee en op de aarde zal staan, zijn hand zal opheffen en zweren dat er geen tijd meer zal zijn".

Ook de bekende Sukey Harley uit Pulverbach zong graag Harts liederen. In haar levensgeschiedenis kunnen we daarover lezen. Om ten slotte ds. J. K. Popham uit Brighton te citeren: „In diepgang en helderheid in de leer, rijke en geestelijke beleving, droefheid naar God over de zonde, een vernederd ontvangen van de verzoening in Christus, wegsmeltende weergave van de liefde van de Vader, kennis van de inwoning van de Heilige Geest, consequent aandringen op een christelijke levenswandel, dit alles bondig en fijngevoelig weergegeven, wordt Hart waarschijnlijk niet geëvenaard, laat staan overtroffen".

Zijn biograaf in de "Dictionary of National Biography" noemt de liederen echter „ultra-calvinistisch van toon". Het is maar hoe men er tegenaan kijkt!

Liederen in de eredienst
Harts treffende liederen worden in veel gemeenten in Engeland in de kerkdiensten gezongen onder andere sinds de dagen van Philpot door vele baptisten. Dat is, bij veel overeenkomsten en onderlinge vriendschapsbanden, altijd een punt van wrijving met bij voorbeeld de Free Presbyterians in Schotland, die niets moeten hebben van „niet-geïnspireerde liederen „. Het heeft geen zin om dat te verdoezelen. Wat moeten we nu daarmee aan? Leerrijk is in dit opzicht het "Woord vooraf" dat ds. Philpot schreef in "Gadsby's Hymns", de reeds genoemde bundel.

Philpot noemt daar drie zaken die wenselijk, ja nodig zijn voor een liederenbundel. Dat zijn „smaak", variatie, en een niet te klein aantal. Wat de „smaak" betreft stelt hij dat de liederen moeten overeenkomen met „de gemiddelde ervaring van Gods levende huisgezin". En bij alle achting voor ds. Philpot is het toch hier dat de schrijver van dit artikel bezwaar maakt. Immers, niet „de gemiddelde ervaring van Gods levende huisgezin", maar het onbedriegelijke Woord van God, dat levend en krachtig is, moet in de kerk de toetssteen zijn. Ook voor de eredienst, ook voor wat er in de kerk gezongen wordt. En daarom, laten we toch met alle kracht vasthouden aan depsalmen, aan de psalmen alléén, onovertroffen rijk als ze zijn in geestelijk gehalte. En dat ondanks onvolkomenheden in de berijming.

Hart als prediker Hart voelde zich geroepen Gods Woord te verkondigen. Zijn eerste preek hield hij in "Old Meeting House", St. John's Court in Bermondsey, over Filippensen 3:7-9. In 1760 werd hij vaste voorganger van de gemeente van independenten in de Jewin Street in Londen. De gemeente was in 1672 gesticht door ds. William Jenkyn, een vriend van John Flavel, die ook in dit gebouw gepreekt heeft. Na de dood van Jenkyn heeft men Flavel daar zelfs beroepen, maar deze was niet los van zijn gemeente in Dartmouth. Tussen ds. Hart en zijn gemeente bestond een sterke liefdeband, soms zelfs grenzend aan verering. Enkele preken van Hart zijn bewaard gebleven, zoals de stenografisch opgenomen preek over Matth. 2:2, "De Koning der Joden", gehouden op eerste kerstdag 1767. Hart zou niet lang predikant zijn. In 1768 werd zowel ds. Hart als zijn vrouw ziek. Zijn vrouw is sinds die tijd invalide gebleven. We weten niet precies aan welke ziekte Hart is gestorven. Er zijn aanwijzingen die duiden op een hartkwaal. Op dinsdag 26 mei 1768 (anderen beweren: 24 mei) stierf hij, in zijn huis aan "The Strand" in Londen. Hij werd begraven op Bunhill Fields, waar ook Bunyan en dr. Jonn Owen zijn bijgezet. Naar schatting 20.000 personen woonden de begrafenis bij, die geleid werd door Harts boezemvriend, ds. Andrew Kinsman. In het persoonlijke woord dat Hart schreef als inleiding op zijn eigen liederenbundel, "The Author s Experience", lezen we de volgende woorden: „Jezus Christus en Die gekruisigd is het enige dat ik begeer te kennen. In die vleesgeworden verborgenheid zijn al de rijke schatten van de goddelijke wijsheid begrepen. Dat is het doel waartoe ik krachtig begeer te komen. Dit is de beker der zaligheid, waarvan ik al dieper en dieper begeer te drinken. Dat is de kennis waarin ik verlang toe te nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1993

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's

Over een vertaler die dichter werd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1993

Reformatorisch Dagblad | 32 Pagina's