Ondank is het loon van gastarbeid
Vreemdelingen leverden grote bijdrage aan Nederlandse welvaart
Gastarbeid is al eeuwen een bekend maar ook vaak beladen verschijnsel. Dat is nu zo, dat was het ook in de Gouden Eeuw. Duitse trekarbeiders leverden in die tijd een belangrijke bijdrage aan het instandhouden en tot bloei brengen van de Nederlandse economie. Ondank was echter hun loon. Ze werden door de plaatselijke bevolking geminacht. Scheldwoorden getuigen daar nu nog van. Poepen (dat wil zeggen: stinkende papen), moffen en mieren werden ze genoemd.
Het wegvallen van de Europese binnengrenzen (per 1 januari 1993) was de directe aanleiding voor het samenstellen van een tentoonstelling over trekarbeid in het Drents Museum. Het vrije verkeer van onder andere arbeid is door deze stap een stuk makkelijker geworden. Enkele eeuwen geleden was dat in feite precies zo. Officieel waren er wel landsgrenzen, maar in de praktijk was dat nauwelijks een belemmering. De mensen in het grensgebied van Noord-Nederland en Noord-Duitsland spraken zelfs min of meer hetzelfde dialect. Van een taalbarrière was dus geen sprake.
Dat er al in de 17e eeuw sprake was van trekarbeid van Duitsland naar ons land was wel bekend. Niemand wist echter hoe omvangrijk dit verschijnsel was. De directeur van het Drents Museum vatte het plan op om dat allemaal eens precies op een rijtje te zetten. Onderzoekers doken in archieven en oude boeken en kwamen tot de ontdekking dat trekarbeid jarenlang een nadrukkelijk stempel op de Nederlandse samenleving heeft gezet.
Keuterboertjes
Medewerker J. Brakken: „Op een gegeven moment werkten er jaarlijks enkele tienduizenden Duitsers in ons land, terwijl de bevolking hier toen niet meer dan 2 miljoen mensen telde". Met name in de 17e en de 18e eeuw blijkt het aantal buitenlandse arbeidskrachten veel groter geweest te zijn dan ooit was aangenomen.
De Duitsers waren hier nodig omdat er in eigen land te weinig personeel voor handen was. Bovendien ging het met de Nederlanden tot de tweede helft van de zeventiende eeuw tamelijk voorspoedig. Er wordt wel gesteld dat de Republiek, zoals ons land toen heette, op dat moment het meest welvarende gebied van Noordwest-Europa was. Bij de oosterburen (zeker in de noordelijke deel van wat nu Duitsland is) werd in dezelfde tijd armoede geleden. Keuterboertjes en dagloners waren wel gedwongen in het voorjaar of de zomer wat bij te gaan verdienen, om het hoofd boven water te houden. Er waren speciale routes waarlangs deze mannen de grens over kwamen, om zich hier als grasmaaier, turfsteker, walvisvanger of soldaat te verhuren. Sommigen bleven maar een week of zes, anderen vestigden zich op den duur permanent. Overigens was de rijkdom ook in Nederland ongelijk verdeeld. Inwoners van het arme oosten verhuurden zich daarom ook wel in het rijkere westen.
In boeken en toneelstukken uit die tijd blijkt dat de Duitsers niet uitsluitend in het noordelijk deel (onder andere Friesland) van Nederland werkzaam waren. De taal die door hen gesproken werd, komt voor in werken die bestemd waren voor de bewoners van wat nu Noord-Holland heet. Daaruit blijkt de aanwezigheid van deze gastarbeiders voor alle lagen van de bevolking een volkomen normaal verschijnsel was.
Todden
De meest aansprekende voorbeelden van permanente vestiging zijn vrij bekend. Een flink aantal van de grote winkelketens die ons land kent, zijn opgezet door Duitse families. Zij kwamen naar Nederland omdat de welvarende economie hun perspectieven bood. Aanvankelijk opereerden ze als een soort marskramer, de zogenaamde "todden". Met aardewerk, linnengoed, garen' en band gingen zij de boer op. Door een nieuwe belastingwet in 1806 werd het een stuk eenvoudiger om een eigen zaak te beginnen. De "todden" maakten daar dankbaar gebruik van. De basis voor de grootschalige confectiehandel werd gelegd: Lampe, Kreymborg, Peek en Cloppenburg, C en A (Brenninkmeijer) en Vroom en Dreesmann zijn de bekendste voorbeelden. Ook op horeca-gebied hebben de Duitse immigranten echter hun sporen achtergelaten. Tot voor enkele jaren werd in Sneek Hotel de Stad Munster door de familie Stockmann uitgebaat. Van Amsterdam werd wel gezegd dat alle bakkers en suikerbakkers van Duitse komaf waren. Om een indruk te geven de massale aanwezigheid van vreemdelingen: aan het begin van de 17e eeuw was er bij 39 procent van de huwelijken die in Amsterdam werden gesloten een vreemdeling betrokken.
Dienstmeisjes
Ook de vrouwen leverden hun aandeel. In de zeventiende en achttiende eeuw werkten ze voornamelijk in de linnenblekerijen die in het westen van Nederland stonden. Tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog waren Duitse meisjes als dienstbode een algemeen geaccepteerd verschijnsel. Ook dat kwam door de verschillende staat van de twee naburige economiën. In Duitsland ging het slecht, in Nederland goed. Dat had tot gevolg dat de meisjes en vrouwen hier steeds meer voor administratieve beroepen kozen èn dat de middenstand zich wat meer kon gaan veroorloven. De behoefte aan huishoudelijk personeel groeide, terwijl er op de eigen arbeidsmarkt weinig belangstelling voor een dienstje was.
Ongeveer rond 1900 was er overigens sprake van een omgekeerde arbeidsbeweging. Duitsland maakte met de opkomst van het Ruhrgebied een periode van groei door. De behoefte aan arbeiders nam flink toe, ook Nederlanders gingen hier aan het werk. In de Eerste Wereldoorlog nam deze trek de grootste proporties aan. Ongeveer 100.000 Nederlanders waren toen in Duitsland werkzaam.
De tentoonstelling is nog tot 20 april in het Drents Museum te zien. Daarna gaat hij naar musea in Hoorn in de Duitse Ongeveer rond 1900 was er overigens plaatsen Cloppenburg en Lingen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1993
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 maart 1993
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's