Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Afgeluisterd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afgeluisterd

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beethoven

De tien vioolsonates van Ludwig van Beethoven vormen eigenlijk de brug tussen Mozart en de Romantiek. Mozart schreef voornamelijk pianosonates met begeleiding van een viool, hoewel hij er zeker naar streefde om de vioolpartij wat onafhankelijker te maken van de piano. Beethoven, die de meeste van zijn vioolsontates voor zijn veertigste componeerde, begon in dezelfde trant, maar reeds bij zijn opus 23, de zogenaamde Frühlingsonate, wordt merkbaar dat hij probeert het probleem van de ondergeschikte viool op te lossen. Pas in de "Kreutzersonate" slaagt hij erin beide instrumenten als gelijkwaardig te behandelen.

De vioolsonate opus 96 (1812) is ontstaan in Beethovens laatste scheppingsperiode en heeft een meditatieve inslag. Hoewel er voor de uitvoerenden diverse technische problemen om een oplossing vragen, kan men deze sonate niet vergelijken met de brille van bij voorbeeld de Kreutzersonate.

Violist Pinchas Zuckerman en pianist Mare Neikrug vormen al jaren een vast duo, en dat is te merken in hun samenspel. Dat is vlekkeloos. Maar hun wat ouderwetse benadering van deze sonate sprak mij niet erg aan. Het lijkt wel of ze et zelf niet meer in geloven: bitse accenten van de piano en stroperige cantilenes bij de violist. Met name in het prachtige Adagio espressivo ontbreekt de opbouw, zodat het hoogtepunt -dat is waar de violist het in zijn eenvoud wonderschone thema voordraagt- ongemerkt voorbijgaat. Ook het veel te trage Scherzo lijdt hoorbaar onder deze futloze aanpak. 

De cd begint met een nieuwe opname van het Vioolconcert opus 61. Hier komt het spel van Zuckerman beter uit de verf, mede door zijn ontzettend gave techniek. Trouwens, de muzikale spanningsboog blijft hier beter hoorbaar, hoewel ook hier het Larghetto, dat qua opbouw sterk doet denken aan het langzame deel uit opus 96, het minst overtuigt. 

N.a.v. "Pinchas Zuckerman: Beethoven Violinconcerto", Zubin Mehta, Los Angeles Philharmonic; RCA Victor 09026 612192. 

S. M. W. Bezemer


Koopman

Gewoontjes zijn de Bach-vertolkingen van Ton Koopman nooit. Kiest Koopman dan ook nog voor een orgel waarop veel Bach-werken volgens 'de deskundigen' nauwelijks uitvoerbaar zijn, dan zijn alle ingrediënten aanwezig voor een allesbehalve alledaagse Bach-cd. Het Heyneman-orgel van de St. Jan in Den Bosch beschikt over een breed palet aan zachte klankkleuren voor koraalvoorspelen en triosonates. Heel overtuigend klinken dan ook de drie Kyrie-bewerkingen BWV 669-671 en het koraal Allein Gott in der Höh, BWV 662. Koopmans dansante uitvoering van de derde triosonate wordt ontsierd door een slordige knip. In het eerste deel zijn twee takes aan elkaar gemonteerd waarvan de pedaalregistratie niet gelijk is. Het orgel klinkt in deze werken overigens voortreffelijk. De vrij directe opname maakt zelfs de opstelling van het pedaalpijpwerk in C- en Cis-kant hoorbaar. Zodra de muziek om een grotere klank vraagt, beginnen echter de moeilijkheden. Door de samenstelling van de vulstemmen is het onmogelijk in de Bossche kathedraal een briljant prestantenplenum te laten klinken. Heyneman bouwde nu eenmaal geen Noordduitse barokorgels. De grote e-moll (BWV 548) en het C-dur praeludium (BWV 547) worden geregistreerd met een breed tongwerkenplenum. Om het betrekkelijk zwakke pedaal in balans te brengen met de manualen, moet vaak de pedaalkoppel vanaf het hoofdwerk worden gebruikt. In polyfone passages wordt daardoor de stemvoering nadelig beïnvloed. Het uitschakelen van de pedaalkoppel op de orgelpunten in het praeludium van BWV 548 is begrijpelijk, maar klinkt toch vreemd. Wellicht als gevolg van de zware speelaard bij gekoppelde klavieren worden deze plenumstukken nogal agressief aangepakt. De windvoorziening geeft aan het plenum een milde aanspraakkarakteristiek, die niet berekend is op de felle aanslag waarmee Koopman deze stukken te lijf gaat. Nee, zo'n bitse Bach kan mij niet echt bekoren. 

In de fiiga BWV 547 en in de kleine e-moU (BWV 533) horen we het alternatiefvoor dat tongwerkenplenum: een prestantenkoor van 8,4, 3 en 3 voet. De fuga BWV 547 verdraagt zo'n klank uitstekend, BWV 533 klinkt echter als een karikatuur van het plenum dat je bij zo'n stuk verwacht. Curieus, maar niet consequent volgehouden, zijn de als echo's bedoelde klavierwisselingen in de fuga. Met alle respect voor Ton Koopman: Dit zal nooit mijn favoriete Bach-cd worden. 

N.a.v. "Bach, Orgelwerke VI"; Ton Koopman, Orgel der Kathedrale zu 's-Hertogenbosch; Novalis 150078-2. 

Dick Sanderman

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1993

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's

Afgeluisterd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 maart 1993

Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's