Geschiedenis van vier eeuwen joods leven eindigt in mineur
Standaardwerk geeft encyclopedisch overzicht van Nederlands jodendom
Zonder meer tragisch is de vernietiging van het jodendom in Nederland geweest. Vier eeuwen joods leven en cultuur, langzaam opbloeiend tot een hoogtepunt, werd in enkele jaren van de Nederlandse kaart geveegd. Een standaardwerk over vier eeuwen joods leven in ons land, dat gisteren officieel aangeboden werd (en over twee weken in de boekhandel zal verschijnen), eindigt voor de lezer in mineur. Een mineurstemming die wordt versterkt door het feit dat de secularisatie ook bij de joden heeft toegeslagen. De teloorgang van de joodse religieuze identiteit is voor de auteurs daarom zo erg omdat jodendom en religieuze eigenheid zeer nauw verbonden zijn.
Het boek "Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland" is in 1985 in het Hebreeuws verschenen en geschreven door een drietal Nederlandse auteurs. Dr. Jozeph Michman, oprichter en voorzitter van het instituut voor de geschiedenis der Nederlandse joden in Jeruzalem, Hartog Beem (overleden in 1987), expert op het gebied van de joodse geschiedschrijving in de Mediene (platteland) en van het Jiddisch, en prof. dr. Dan Michman, hoogleraar moderne geschiedenis aan de Bar Ilan Universiteit te Ramat Gan (Israël) werkten mee.
Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft een uitgebreide beschrijving van vier eeuwen joodse leven en cultuur. Na dit historische gedeelte (voorzien van vele illustraties) volgt een encyclopedisch overzicht van 194 joodse gemeenten. Het werk kan door de combinatie van beide elementen met recht een naslagwerk over joods Nederland genoemd worden.
Prille begin
De eerste joden zijn al in de eerste helft van de dertiende eeuw in ons land te vinden, vooral in de zuidelijke en oostelijke delen. De eeuwenlange strijd van de joden bleef ook onze joodse landgenoten niet bespaard. Joden werden bij voorbeeld het slachtoffer tijdens ongeregeldheden rond de Zwarte Dood (de pest). Het duurde tot de zestiende eeuw voordat de joden in ons land een relatief goede plaats hadden gevonden en de voorwaarden geschapen werden voor een goed samenwonen.
Na de verovering van Antwerpen (1585) door Spanje trokken veel rijke Portugese kooplieden naar het noorden, waardoor in Amsterdam het begin van de Portugees-joodse gemeente ontstond. Amsterdam werd een stad waar men zich ook relatief veilig voelde, door de daar heersende vrijheid en tolerantie. Maar de vroedschap verbood, onder druk van de Gereformeerde Kerk, wel de openbare joodse godsdienstoefeningen. In vergelijking daarmee was de situatie in Rotterdam op dat moment nog gunstiger. Daar nodigde de stad de joden zelfs uit. Vrijheid van godsdienst werd hun „in de beste forme" verleend „tot vordering van de trafique ende negotiatie". Over het algemeen hadden de Portugese joden een goede relatie met de overheden. Hun internationale handelscontacten speelden daarbij een rol.
Oranjegezind
Opvallend is dat de prinsen van Oranje de joden graag gebruikten voor hoge diplomatieke opdrachten. Prins Willem III (de latere koning van Engeland) af bij voorbeeld aan rijke joden de voorkeur boven de edelen in zijn omgeving. Omdat joden gezien hun welvarendheid en succes al gauw voorwerpen van afgunst werden, zochten zij steun bij de regering van de Oranjes. Ze waren bang hun positie te verliezen bij het aan de macht komen van hun tegenstanders. Omgekeerd zagen de Oranjes de rijke joden in de steden als een machtsblok tegen anti-orangistische stromingen. Ongeveer 90 procent van de joden was vurig aanhanger van Oranje. De band met de Oranjes werd vooral versterkt na de mislukking van de opstand der Patriotten.
Ook de Portugees-joodse gemeente werd getroffen door de algemene crisis van de zeventiende en achttiende eeuw. Haar positie moest zij van lieverlee afstaan aan de joden van de Hoogduitse gemeente, die al geruime tijd in haar schaduw verkeerde. Deze Hoogduitse joden kwamen in het begin van de zeventiende eeuw naar ons land. Ze werkten aanvankelijk voor de Portugese joden, van wie zij overigens (verplicht) gescheiden leefden. Naast deze twee groepen joden ontwikkelde zich ook nog een Poolse gemeente.
Revolutietijd
De Hoogduitsers vormden een relatief arme en weinig ontwikkelde groep vergeleken met de Portugezen. Het waren overwegend vleeshouwers en ambachtslieden. Er heerste onderlinge rivaliteit -Portugezen verafschuwden bij voorbeeld het Jiddisch. Maar aan het einde van de achttiende eeuw integreerden beide groepen in de Nederlandse samenleving en spraken beide Nederlands.
Na de Revolutie veranderde er veel voor de joden. De emancipatie nam steeds duidelijker vormen aan (joden werden gelijkberechtigde burgers), terwijl de 'verlichte' joden ook een reorganisatie van het joodse gemeenteleven wisten te bewerken. Een Opperconsistorie onderwierp alle joodse gemeenten aan een nieuw bestuurlijk lichaam. Interessant is dat deze centralistische maatregelen in de Franse tijd nauw aansloten bij de bestuurspolitiek van koning Willem I. De joodse aangelegenheden werden behartigd door een ambtenaar van het ministerie van eredienst. Op grond van de (beruchte) minister Janssen werd een commissie voor joodse zaken ingesteld. Doel van het beleid was de integratie van de joden in de Nederlandse staat, invoering van het Nederlands en uitbanning van het Jiddisch.
Zo goed als het protest van de zijde van de latere Afgescheiden, zo kwam er ook oppositie van de kant van de orthodoxe joden. De teleurstelling over het kille rationalistische jodendom, zo schrijven de auteurs, dreef veel begaafde jongeren in de armen van het christendom, zoals de arts Abraham Capadose en Isaac da Costa, die zich beiden in 1822 tot het christendom bekeerden. De bekering van deze „getalenteerde neven" verzwakte de gemeente zowel in numeriek als intellectueel opzicht, aldus de auteurs. Ook waren er overgangen naar het rooms-katholicisme. De zending onder joden had weinig succes; zij werd beantwoord met veel verzet, waarvan het ergste incident een (overigens mislukte) aanslag op de jood-christen ds. Carl Schwarz was.
Armoede
Ondanks het relatieve succes van de joden in de vrije beroepen groeide de armoede onder joodse bevolking sterk. In 1866 werd van de joodse wijk in Amsterdam gezegd dat „het vuil en het gebrek aan hygiëne waarschijnlijk nergens ter wereld zijn weerga had". Dertienduizend van de vijftigduizend steuntrekkenden waren van joodsen huize! Het was in de negentiende eeuw dat de joodse bevolking in Amsterdam zeer sterk groeide, vooral door de trek van het platteland naar de stad. In 1809 leefden er 21.444 joden in Amsterdam, in 1889 bedroeg net aantal 54.479, meer dan een verdubbeling.
Tot aan de Tweede Wereldoorlog woonde meer dan de helft van alle Nederlandse joden in Amsterdam. De joden maakten in Amsterdam zelfs 10 procent uit van de Amsterdamse bevolking. De oorzaken van de sterke groei waren de relatief hoge geboortencijfers, de lage kindersterfte en de immigratie uit Oost-Europa en Duitsland. Joden profileerden zich sterk in het geldwezen, de diamant- en textielindustrie. Ondanks de snelle aanwas van het vermogen en de verbetering van de positie, moet de rijkdom zeker niet overdreven worden, schrijven de auteurs. De joden waren toch nog achtergesteld vergeleken met de rest van de bevolking. Men was wel actief met het opzetten van een eigen cultuur; men kreeg eigen instellingen op diverse terreinen, zoals bij voorbeeld onderwijs. Over het algemeen bleef Nederland gereserveerd staan ten opzichte van de joden, en werden zij slechts sporadisch op hoge posten geplaatst.
Kerken
Ook de kerken stonden gereserveerd tegenover de joden. Bij de rooms-katholieken constateren de auteurs zelfs haat. Bij verschillende schrijvers bestond nog het geloof in de 'bloedbeschuldiging' (onder meer rituele moord) en de overtuiging dat joden de sacramenten zouden ontwijden. De opmerking van Abraham Kuyper dat „onder den mantel van het Liberalisme, metterdaad de Joden heer en meester in ons werelddeel zijn geworden", zette veel kwaad bloed. Maar ook van de andere kant kwam echter de aanval, namelijk van de moderne theologen die hun aanval richten op de Talmoed zelf en het traditionele jodendom.
Volgens de auteurs waren de argumenten die hierin een rol speelden als het ware overgeschreven uit de Duitse antijoodse literatuur van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het zaad van het antisemitisme was gestrooid en moest wel ontkiemen tot giftige planten, zo schrijven de auteurs. Aan het einde van de negentiende eeuw leidden dergelijke gevoelens tot een anti-joodse campagne, vooral in het rooms-katholieke zuiden. Maar de maatschappelijke positie van de joden werd niet aangetast en er vonden geen pogroms plaats.
Tijdens het interbellum (1918-1940) ontstond een langzame daling van het aantal joden. De afkalving van de joodse traditie was onder meer gevolg van gemengde huwelijken. Invloed van het socialisme deed zich ook onder de joden gelden, al was er tegelijk de tendens om de eigenheid van het jodendom te waarderen. Ook zionisten namen steeds meer centrale posities in. Het ontstaan van de liberaal-joodse stroming betekende een bedreiging van het traditionele jodendom.
Schaduwen
In de jaren dertig vielen de eerste schaduwen over joods Nederland. Een stroom van vluchtelingen zocht asiel in Nederland, maar zadelde de joodse gemeenschap met heel wat problemen op. Er werd een Comité voor Bijzondere Joodse Belangen (CBJB) opgericht, een voorlopiger van de latere Joodse Raad. Mannen als prof David Cohen en Abraham Asscher maakten van deze organisatie deel uit.
Het antisemitisme als verschijnsel bleef in Nederland beperkt. Joden werden hier niet verguisd als zondebokken, zoals in Duitsland, maar „Kuypers anti-joodse instelling" bleef doorwerken, aldus de auteurs. In het rooms-katholieke zuiden bleef de afkeer van joden een wijdverbreid verschijnsel. In de Hervormde Kerk kwam echter een openheid voor de waarde van het jodendom, geïnspireerd door K. H. Miskotte, die het antisemitisme van het Germaanse heidendom als een regelrechte aanslag op het christendom zag.
Een zwarte bladzijde vormt de beschrijving van de Sjoa, de vernietiging van nagenoeg de hele joodse gemeenschap in Nederland door de nazi's. Opvallend is het zeer grote aantal gereformeerden die behulpzaam waren bij het helpen onderduiken van joden. Bijna een kwart van de onderduikers zijn door gereformeerden opgevangen. Na de oorlog bleek hoe groot de ramp voor de joden was geweest. Van de 140.000 Nederlandse joden overleefden slechts 30.000 de oorlogsjaren!
Alles moest nadien van de grond af aan opgebouwd worden. De regering werkte in de begintijd maar mondjesmaat mee aan de wederopbouw. Bovendien emigreerden veel joden, onder meer naar Israël en Amerika.
In de jaren zestig kreeg ook de joodse gemeenschap te kampen met het algemeen klimaat van de secularisatie, zich uitend in traditieverval en 'kerk'-verlating. Deze secularisatie noemen de auteurs zelfs de belangrijkste verandering voor de joodse gemeenschap na de oorlog. De auteurs constateren een positieve grondhouding van de Nederlandse publieke opinie ten aanzien van de staat Israël. Men voelde dat men een schuld te vereffenen had ten opzichte van joden. Ook de moedige houding van de 'underdog' Israël tegenover de vijandige Arabische wereld dwong respect af Bij de generatie Nederlanders die na de jaren zestig volwassen werd en voor wie de voorgeschiedenis veel minder leefde, groeide echter de sympathie voor de Palestijnen, die nu op hun beurt als slachtoffers van Israël gezien werden. Door de laatste Golfoorlog namen de pro-Israël-gevoelens weer toe, zo schrijven de auteurs.
In de jaren tachtig kwam de joods christelijke dialoog van de grond. Maar van de kant van de traditionele joden is er weinig behoefte om het gesprek met christenen aan te gaan, zo stellen de auteurs vast. Het grote probleem voor de joden is dat door het emancipatieproces de religieuze identiteit steeds minder herkenbaar wordt.
"Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland" is zeer leesbaar en de objectiviteit komt mijns inziens niet in het gedrang door polemische uiteenzettingen met christenen. Het werk streeft ook naar volledigheid, namelijk om alle aspecten van de rijke joodse cultuur tot hun recht te doen komen. Het boek eindigt wat abrupt en open en gaat bij voorbeeld niet in op de conflicten die joods Nederland nogal eens verscheurd hebben. Maar met name voor de kennis van de plaatselijke joodse gemeenten is dit boek onmisbaar.
N.a.v. "Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland", door Jozeph Michman, Hartog Beem en Dan Michman; vertaald uit het Hebreeuws door drs. Ruben Verhasselt; Uitg. Kluwer Algemene Boeken; Ede, 1992; 608 blz.; prijs 145 gulden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1992
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juni 1992
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's