„Moeder, ze benne weer om hondjes"
Hollandse vissers hadden jarenlang thuisbasis op Shetland Eilanden
SCHEVENINGEN - Honden van de baai en pepermunt vormden zo'n honderd jaar geleden voor de Nederlandse haringvissers een begrip. Met de baai werd dan bedoeld de baai van Lerwick, het op de Shetland Eilanden (ten noorden van Schotland) gevestigde stadje. De honden uit Lerwick waren van steengoed en vonden als souvenier in menig vissershuis een plek op de schoorsteenmantel aan beide zijden van de klok. Als de postbode in Noordwijk een kaart uit Shetland bezorgde, riep hij al van verre: „Moeder, ze benne weer om hondjes".
Eind vorige eeuw visten Nederlandse bomschuiten dikwijls al rond eind mei op haring in de buurt van de Shetland Eilanden. In het weekend liep men dan dikwijls Lerwick binnen. Men wilde op zondag niet op zee zijn. Maar ook voor allerlei inkopen en soms kleine reparaties werd op zaterdag al in Lerwick binnengelopen. Was eenmaal een ankerplaats gevonden, dan ging men de wal op. Eerst naar het postkantoor, om post af te halen en om telegrammen of briefkaarten te verzenden. Daarna werd er gepassagierd in de lange, smalle, kronkelende hoofdstraat van Lerwick, de Commercial Street. De vissers kochten er enorme hoeveelheden pepermunt. Dat ontging ook de Schotten niet.
De Shetland Times van 21 juni 1890 tracht dit als volgt in het Nederlands weer te geven. "De fader copped de peppermunt". Na de pepermuntaankoop volgde dikwijls de wat duurdere investering, de aankoop van twee honden. Deze waren overigens niet in Shetland gemaakt, maar waren van Engels fabrikaat.
Hoewel de bekende pruimtabak BZK, door de Schotten Dutch Hurl (Hollandse krul) genoemd, in de winkels te Lerwick verkrijgbaar was, namen de vissers deze meestal zelf van huis mee om ze met tabak en sigaren met de Shetlanders te ruilen. De laatste zaterdag van juni stond op Shetland bekend als "Dutchman's Saturday". Het was voor Lerwick de drukste dag van het jaar. In de Commercial Street weergalmde dan het gekletter van de klompen en de lucht van Hollandse sigaren was overal duidelijk waar te nemen. Na juni nam de drukte snel weer af, omdat de vissers dan op zuidelijker visgronden hun geluk gingen beproeven.
Grootjes poortje
Kwamen de gelovige vissers enerzijds op zaterdag reeds naar Lerwick omdat ze op zondag niet op zee wilden zijn, anderzijds is bekend dat de vissers niet vrij van bijgeloof waren. De nabij Lerwick gelegen vuurtoren van Bressay staat heel schilderachtig op een uitstekende rotspunt met daaronder een natuurlijke poort in de rots. Door de Katwijkers werd dit "Grootjes poortje" genoemd. Zowel de Hollandse als Engelse vissers passeerden dit poortje niet zonder een stuiver in het water te gooien. Dan pas was je zeker van een veilige aankomst.
De omstandigheden aan boord waren in die tijd erbarmelijk. De roep voor een betere medische en geestelijke verzorging aan boord kwam van buitenaf. Kapitein ter zee Sluijterman van het marinevaartuig Hr. ms. "Dolfijn" was belast met het politietoezicht op de Noordzeevisserij. Hij meldde niet alleen de treurige toestand op de schepen in zijn rapporten, maar vestigde ook in het openbaar de aandacht op het probleem dat gewonde of zieke vissers soms wekenlang verstoken bleven van adequate medische verzorging.
Als voorbeeld wees hij daarbij op Engeland en Schotland, die niet minder dan veertien hospitaal-kerkschepen voor hun vissers hadden uitgerust. Een welwillend oor vond Sluijterman onder andere bij de Scheveningse predikant L. van der Valk. Door zijn toedoen stelde de Scheveningse kerkeraad het probleem binnen de zogeheten "Raad van Zeekerken" aan de orde. Deze zond vanaf 1897 Ds. van der Valk uit naar Lerwick, waar hij gedurende de maand juni verbleef om aan de vissers bijstand te verlenen.
Vechtpartij
Van Schotse zijde kreeg ds. Van der Valk veel medewerking. Gingen de Hollandse vissers aanvankelijk naar de Schotse (Presbyteriaanse) kerk, later stelde de plaatselijke kerk een eigen kerkgebouw, genaamd "The Hall", ter beschikking, waardoor de diensten in de Nederlandse taal konden worden gehouden. "The Hall" bood plaats aan ruim 200 vissers en werd niet alleen voor de zondagse erediensten gebruikt. Het functioneerde ook als tehuis voor de vissers. Men kon er ieder uur van de dag terecht voor een gezellig samenzijn, brieven te schrijven of het lezen van Hollandse kranten.
Een andere taak die ds. van der Valk zich gesteld had, was de opvang van zieken. Hij regelde, indien nodig, een ziekenhuisopname of zorgde voor het bezoek van een dokter aan de zieke visser aan boord. Zijn arbeid kwam niet alleen de visser ten goede, maar ook was ook voordelig voor de rederij. Verscheidene malen verleende ds. Van der Valk financiële bijstand als reparaties aan de schepen noodzakelijk bleken. Na de komst van ds. Van der Valk werd het een traditie om elk seizoen één of twee predikanten enkele weken naar Lerwick te sturen.
Bekend is dat het gedrag van sommige vissers wel eens te wensen over liet. Zo ontstond in 1903 een ernstige vechtpartij tussen twee bemanningsleden van de SCH-321 "Gerard den Dulk" en de bemanning van de Schotse drifter BF-1796 "Mary Ann" De legendarische politieman Barclay nam het in zijn ééntje op tegen tien zeelieden. De beide Hollanders kregen een boete van 2 pound Stirling. De verhouding tussen de vissers en de Shetlandse bevolking werd door dit voorval gelukkig niet geschaad.
Hospitaalkerkschip
Met de komst van het hospitaalkerkschip "De Hoop" namen de bezoeken van de vissers aan Shetland steeds meer af. Aan de kerkdiensten kwam in 1928 een einde. Zij werden voortgezet aan boord van "De Hoop".
Bekend is dat de vis steeds duur betaald werd en dat menig visserman op zee het leven liet. Gedurende de Eerste Wereldoorlog liepen veel vissersschepen op zeemijnen. In die periode verloren circa 450 Scheveningse vissers het leven op zee.
Maar ook de Shetland Eilanden getuigen nog steeds van Hollandse zeelieden die niet weerom keerden. Vissers uit onder meer Katwijk, Marken, Scheveningen en Vlaardingen vonden in Lerwick hun laatste rustplaats. Tussen 1875 en 1927 werden op de begraafplaats van Lerwick zesenveertig vissers begraven, van wie ruim dertig Scheveningers. Onder hen waren nog zeer jonge zeelieden, zoals Jan Kes uit Marken en Johannes Storm uit Vlaardingen (beiden 17 jaar oud), de 18-jarige Pieter van der Bent uit Katwijk en de 16-jarige Klaar Pronk uit Scheveningen, wiens vader uit Holland overkwam voor de begrafenis. Als laatste Hollander werd in Lerwick Piet Huizer uit Zwijndrecht begraven. Hij voer aan boord van de KW-39 "Doggersbank". Op 11 juli 1927 stierf hij volkomen onverwacht op 28-jarige leeftijd. Enige dagen eerder had hij tijdens de wacht verteld dat zijn hele familie op 28-jarige leeftijd was overleden. „Hoe oud ben jij nu?" vroeg zijn maat. „Achtentwintig", was het antwoord. Met zijn begrafenis, geleid door ds. Heida en bijgewoond door consul Laurenson, werd het eigen Hollandse zeemanskerkhof in Lerwick in gebruik genomen.
Verwaarloosd
Toen opvarenden van het Hospitaalkerkschip De Hoop in 1957 het kerkhof bezochten, schrokken zij van de verwaarloosde staat waarin het verkeerde. Pas in 1977 werd onder voorzitterschap van de Scheveningse predikant Jac. de Vries een comité gevormd om een waardig monument te plaatsen op de begraafplaats te Lerwick. In het comité hadden verder onder meer zitting de oud-kapitein van "De Hoop" W. F. Rog, oudschipper A. den Dulk en de begrafenisondernemer L. Jol.
Voor de plaatsing van het monument heeft ook het Lerwickse echtpaar Moncrief veel gedaan. Mevrouw Moncrief is van Hollandse afkomst. Op 10 mei 1978 vertrok per vliegtuig een aantal personen uit Scheveningen naar Lerwick om dezelfde dag nog de onthulling van het monument bij te wonen. Rond het monument zijn nadien de gerestaureerde grafstenen van de zeelieden geplaatst, waarvoor in het bijzonder de Haagse dr. H. H. Veder zich sterk heeft gemaakt.
Zo vormt het op de baai uitziende monument toch nog een blijvende gedachtenis aan stoere zeelieden die ver van huis en haard begraven werden. Tevens vormt het monument een teken van hechte verbondenheid met Shetland, waar de Hollandse vissers zo veel gastvrijheid mochten ondervinden
Bronvermelding: art. A. J. Beenhakker in "Visserij" (uitg. jan./febr. 1975), Geschiedenis van Scheveningen door J. C. Vermaas en Scheveningse haringvissers door H. den Heijer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1991
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1991
Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's