Gezag
„Gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zende Ik ook ulieden". Johannes 20: 21 b
Vooreerst getuigt Christus, dat, al heeft Hij slechts tijdelijk het leraarsambt bekleed, de prediking van het Evangelie toch niet slechts van korte duur zou zijn, maar altoos zou blijven. En in de tweede plaats, opdat het gezag van de leer in de mond van de apostelen niet geringer zij, beveelt Hij hun, In dat zelfde werk, dat Hij van de Vader ontvangen heeft, Hem op te volgen. Hij draagt hun dezelfde taak op en geeft hun hetzelfde recht.
Zó moest ook hun bediening bekrachtigd worden. Want zij waren onbekende en gewone mensen.
Bovendien, al was er aan hen een zeer grote glans en waardigheid, toch weten wij, dat al wat er aan de mens is, verre beneden het geloof staat. Daarom maakt Christus niet zonder oorzaak de apostelen hetzelfde gezag deelachtig dat Hij van de Vader ontvangen heeft, om daardoor te verklaren, dat de prediking van het Evangelie hun niet slechts van menselijke zijde, maar krachtens Gods bevel opgedragen werd.
Joh. Calvijn ("Bijbelverklaring")
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's