Verantwoord zoeken naar nieuwe wegen vereist een veel kritischer opstelling
Zoektocht met open einde wordt gemakkelijk een dwaaltocht
VAASSEN -Berichtgeving en commentaar in onze krant over de jongste-conferentie van het COGG zijn door de beide sprekers van die dag niet met vreugde ontvangen. Zoiets kan allerlei reden hebben. De verslaggever maakt uiteraard een selectie van het vele dat op zo'n dag in lezingen en discussies gezegd wordt. Ook in een vrij omvangrijk kranteverslag kan slechts een zeer beperkt deel van het gesprokene vermeld worden. En ook al zou de spreker het waarderen dat de boodschap die hij bracht door de hoofdredacteur belangrijk genoeg geacht werd voor een commentaar, dat betekent nog net dat het oordeel ook gelijkluidend is.
Vandaar dat drs. L. van Driel ons een kritische reactie toestuurde. De lijn van zijn betoog volgend, wil ik de drie punten die hij daarin aan de orde stelde (de verbondsmatig; catechese, het zoeken naar nieuwe wegen en het COGG) successievelijk bespreken.
Verbodsmatig
Van Driel acht het terecht en geheel volgens de gereformeerde traditie dat de catechese een verbondsmatig karakter draagt. Ik zou dat in mijn commentaar juist als een bezwaar tegen de studie van Kole en Van Driel hebben aangevoerd. Ik zal het de oplettende lezer (en ik meen ook Van Driel daartoe te kunnen rekenen) niet ontgaan zijn, dat ik het woord verbondsmatig daarbij tussen aanhalingstekens plaatste. Dat was niet onderden.
Uiteraard vindt de catechese plaats op het erf van het verbond. We komen echter in de gereformeerde gezindte een wijze van prediking catechese en pastoraat tegen, waarbij formeel-dogmatisch niets wordt afgedaan van hetgeen de Schrift en onze belijdenis zeggen over de zondeval van de mens en zijn diepe vijandschap tegen God en zijn dienst. Maar tegelijkertijd wordt de verbondsgedachte misbruikt om daar in de praktijk lichtvaardig over heen te stappen en er min of meer vanuit te gaan dat de >allen kinderen van God zijn.
De kerkelijke praktijk bij de vrijgemaakten vormt daar een bekend voorbeeld van, maar zij zijn helaas niet de enigen. We hebben Kuyper gehad met zijn veronderstelde wedergeboorte, maar wat ons nu in de studie van Kole en Van Driel geboden wordt, tendeert sterk naar de veronderstelde werking van Gods Geest. De werking van de Heilige Geest wordt geacht algemeen aanwezig te zijn in de gedoopte jeugd der gemeente en vanuit dat uitgangspunt wordt de catechese opgezet.
Vandaar ook dat zij in hun studie (pag. 41) kiezen voor het dialoogmodel. De jongeren zijn volwaardige gesprekspartners, die vanuit hun eigen geloofservaringen het gesprek met de catecheet aangaan, teneinde gezamenlijk te komen tot een eigentijdse manier van geloven.
Geen wonder dat men daar in bevindelijk gereformeerde kring huiverig voor is en er afstand van neemt. En wat Calvijn betreft, de auteurs van "Bij-tijds leren geloven" zijn het toch wel met mij eens dat hij wel degelijk besefte dat er meer nodig was om welgetroost zalig te leven en te sterven, dan het op jeugdige leeftijd leren van een aantal catechismusvragen.
Nieuwe antwoorden
Het tweede verschilpunt dat Van Driel in zijn artikel aanroert, betreft het zoeken naar nieuwe wegen. We moeten er niet automatisch van uitgaan dat de oude smalle paden die wij mensen aanprijzen, dezelfde zijn als het smalle pad uit de Schrift, zo schrijft hij.
Het gaat hem er om dat ouderen en jongeren samen op weg gaan om in een dialogisch leerproces elkaar te bevragen ten aanzien van hun geloofservaringen, om de traditionele opvattingen op hun waarde voor het heden te beproeven en waar nodig nieuwe antwoorden te vinden op de problemen die zich vandaag voordoen.
Nu zullen we ons inderdaad moeten hoeden —ook op kerkelijk gebied— voor een traditionalisme waarbij het oude goed is omdat het oud is. Dat geldt bij voorbeeld ook ten aanzien van de liturgie, een punt dat drs. Van Driel blijkens zijn referaat voor het COGG nogal hoog zit. Allerlei zaken in de vormgeving van onze gereformeerde eredienst zijn historisch gegroeid, zonder dat ze nu direct uit de Schrift zijn af te leiden.
Het zou ook onverstandig zijn om bij voorbaat al geen gebruik te willen maken van moderne inzichten uit de sociale wetenschappen. In mijn proefschrift heb ik getracht bepaalde sociologische inzichten toe te passen en datzelfde is ook mogelijk (en noodzakelijk) in de sector van de pedagogiek.
Maar bij het zoeken naar nieuwe wegen moeten we wel beducht zijn om niet te verdwalen. Juist omdat wij leven in een tijd van grote afval, is het van belang om niet lichtvaardig bepaalde tradities van ons gereformeerde voorgeslacht in te ruilen voor nieuwe vormen.
Kritiekloos
Wanneer ik constateer hoe kritiekloos de heren Kole en Van Driel in hun inmiddels veelbesproken boekje allerlei theorieën van theologen en godsdienstpedagogen (van modern protestantse of roomskatholieke signatuur) overnemen, dan geeft dat mij bitter weinig vertrouwen. Ik zeg het hier maar ronduit. Het ware geloof dat in het hart gewerkt wordt door de Heilige Geest (waarbij inderdaad God wil werken in de weg der middelen) is toch van geheel andere orde dan religiositeit of levensbeschouwing in het algemeen.
Evenzo schrik ik ervan wanneer ik lees hoezeer zij in de catechese (weliswaar geheel in overeenstemming met hun leermeesters en de geest van de tijd) "de onderwijzing in de christelijke leer" naar de achtergrond schuiven. Kortom, het ontbreekt deze vernieuwers veel te veel aan een kritische instelling ten opzichte van de geest van de tijd, zoals die ook in theologie en godsdienstpedagogiek gestalte krijgt.
In het commentaar heb ik geschreven dat we niet moeten denken dat de 'leer van Hellenbroek' niet met gebruikmaking van nieuwe methoden gebracht zou kunnen worden. Daar sta ik nog steeds achter. Maar dan moet het wél gaan om de leer van Hellenbroek. Of, beter gezegd, om de leer die naar de godzaligheid is. Die moet aan de jongeren worden voorgehouden, in het besef dat de catecheet het niet verder kan brengen dan het oor (en in tal van gevallen niet eens daar) maar met de bede dat, door de werking van Gods Geest, het besprokene toegepast mocht worden aan hun harten. Want dat laatste is niet een vanzelfsprekendheid, die we als vooronderstelling in het catechetisch werkplan kunnen inbouwen.
Openheid
Drs. Van Driel heeft, ook bij het COGG, een grotere openheid bepleit in het omgaan met de traditie. Zeker ook naar de jeugd toe. De mondigheid van de jongeren werd door hem beklemtoond. Samen met de catechisanten moet gezocht worden naar wat nog bruikbaar is uit het verleden, maar ook naar nieuwe inzichten die bij de huidige situatie passen, waarbij ze niet weten waar ze met deze zoektocht uit zullen komen.
Maar als ik dat zo hoor, vrees ik dat ik wel weet waar men op deze manier uitkomt. Namelijk steeds verder van het rechte pad, zowel in leer als in leven. Dat hebben we in de Gereformeerde Kerken gezien. Ook daar viel een soortgelijke 'verbondsmatige' aanpak en in de laatste decennia ook een soortgelijke relativering van hetgeen 'van de vaderen overgeleverd was', te constateren.
Verdeeldheid
Het laatste door Van Driel aangevoerde discussiepunt betrof de verdeeldheid in de gereformeerde gezindte en de rol van het COGG. Is de droefheid van de RD-commentator over de verdeeldheid in de gereformeerde gezindte wel echt, zo vroeg hij zich af. Het antwoord kan zijn dat die droefheid inderdaad niet ongeclausuleerd is. Dat hebben we in het desbetreffende commentaar ook laten merken
Niet alles wat de gereformeerde gezindte verdeeld houdt, is zonder wezenlijke betekenis. Er is de tegenstelling tussen de bevindelijke en de voorwerpelijke richting. Die tegenstelling komt openbaar op het punt van de verbondsbeschouwing, de prediking en de visie op de gemeente. Zij werkt ook door in de levensstijl.
Aan die verschillen kunnen we niet voorbijgaan. Daarvoor zijn hier te belangrijke zaken in het geding. Het was niet zonder reden dat een aantal christelijk gereformeerden aan het eind van de vorige eeuw niet meeging met de kerkelijke vereniging van afgescheidenen en dolerenden. Het is ook niet zonder reden dat de bevindelijke richting in de Christelijke Gereformeerde Kerken thans beducht is voor de toenaderingspogingen van de zijde van de Nederlands Gereformeerde Kerken of de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).
Waarschuwen
Wanneer het COGG deze verschillen als onbelangrijk beschouwt, dan kunnen wij daar niet in meegaan. Daarvoor staat er hier te veel op het spel. Zeker ook naar de jongere generatie toe, zal gewaarschuwd moeten worden voor een christendom (ook al noemt het zich gereformeerd) dat roemt in Jezus, maar nooit bevindelijk heeft leren verstaan hoe groot zijn zonde en ellende zijn. Een christendom dat zich in levensstijl steeds meer aanpast aan de wereld, omdat men meent dat het nu eenmaal niet zit in de kleding, noch in de vrije-tijdsbesteding (de televisie daarbij niet te vergeten), noch in de zondagsheiliging of andere concrete punten. Waarbij men in veel gevallen na een of twee generaties tot de conclusie moet komen dat het eigenlijk nergens in zit, omdat het hele geloof geen inhoud meer heeft.
Het geheel van deze discussie overziende (inclusief de conferentie van het COGG en de doctoraalscriptie die de aanleiding tot dit alles was) moeten we helaas concluderen dat we inderdaad op een heel verschillend spoor zitten. De betrekkelijk positieve wijze waarop drs. Van Driel in zijn lezing voor het COGG sprak over de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken van de laatste jaren, onderstreept dat alleen maar.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's