Derde-Wereld-journalistiek neemt slechts westerse zienswijze serieus"
Symposium in Breda zoekt naar oorzaken van eenzijdige verslaggeving
Welke beelden komen u voor ogen als het onderwerp Afrika wordt geïntroduceerd? Prachtig begroeide grasvlakten of verschroeide aarde? Goedgevulde kindertjes of broodmagere, zieltogende baby's? Andere vraag: Welke scheepsramp heeft het meest indruk op u gemaakt? Die met de Herald of Free Enterprise, waarbij zo'n 200 doden vielen, of die in de Filippijnse wateren, waar enkele duizenden mensen om het leven kwamen? Beide vragen stellen betekent tevens ze beantwoorden. Is in het eerste geval sprake van een eenzijdige beeldvorming, het tweede geeft aan wat daarvan de oorzaak zou kunnen zijn: gebrek aan interesse bij de pers en het publiek voor ontwikkelingen in de Derde Wereld. Zodra die ontwikkelingen maar een moment hun schokeffect hebben verloren, raken ze uit het zicht. In het eerste (regelmatig terugkerende) geval blijft alleen het 'schokbeeld' over, dat tevens het gehele Afrika-beeld gaat bepalen; in het andere (incidentele geval) blijft er helemaal niets over.
Over deze zaken werd afgelopen donderdag nagedacht tijdens een symposium dat was georganiseerd door het Rijksmuseum voor Volkenkunde "Justinus van Nassau" in Breda. Het symposium had als thema "De journalistiek van de Derde Wereld" en daarbij werd met name de tegenstelling belicht die is te ontwaren tussen wat wel wordt genoemd de 'incidentenjournalistiek' en de 'achtergrondjournalistiek'. Met dat eerste wordt dan bedoeld het als journalist uitsluitend gericht zijn op allerlei rampen, staatsgrepen en moorden (in dit geval in Derde-Wereldlanden), zonder aandacht te schenken aan de dieperliggende achtergronden van zulke gebeurtenissen, die het alles (meer) verklaarbaar maken. De achtergrondjournalist daarentegen legt weer meer nadruk op de structuren in een land en probeert een gebeurtenis etc. op die wijze meer recht te doen.
Voor veel symposiumgangers was het wel duidelijk dat de eenzijdige beeldvorming over de Derde Wereld onder het publiek hier in het Westen alles te maken heeft met een eenzijdige (incidenten)journalistiek. Een van de bij de organisatie van het symposium betrokken journalisten, Frank van Ooyen, schrijft in de begeleidende brochure:
„Columbia november 1985. Een vulkaanuitbarsting kost het leven aan vele duizenden mensen. Van dag tot dag kunnen we aan de hand van foto's in kranten en tv-beelden de strijd van een 12-jarig kind volgen dat steeds verder wegzakt in de modder. Voor de ca. 25.000 andere slachtoffers en de oorzaak van de ramp is nauwelijks ruimte in de media". Dit voorbeeld is exemplarisch voor de onvolledige en subjectieve berichtgeving over de "Derde Wereld"!
Om zelf ook niet te vervallen in 'incidentenjournalistiek' stelden de organisatoren in Breda de vraag centraal wat nu precies de oorzaken en achtergronden zijn van deze eenzijdige berichtgeving. Is het slechts de* afstand waardoor de emotionele betrokkenheid bij de scheepsramp in de Filippijnen op een lager pitje staat dan die met betrekking tot onze zuiderburen? Of is het 't in het Westen dominante Oost-Westdenkkader, waardoor slechts continentale afstanden kunnen worden overbrugd? Alles buiten Europa wat niet (meer) schokt en wat niet in dit denkkader past, hoeft dan ook niet meer op serieuze aandacht te rekenen.
Etnocentrisme
Een van de sprekers op de dag, drs. Y. H. B. Th. M. Holtwijk, redacteur bij het in '64 opgerichte Derde Wereld Persbureau (IPS), koos voor die laatste verklaring. „Regelmatige vergelijking van buitenlandprogramma's wijst uit dat de Derde-Wereldlanden waaraan een Oost-Westdimensie kleeft, aanzienlijk meer kans maken om nieuws te worden (...) dan andere. Als voorbeeld noemde ze Midden-Amerika, dat „wel eens het veld zou kunnen ruimen als de regeringReagan wordt opgevolgd".
Holtwijk vatte haar verklaring voor de eenzijdige incidentenjournalistiek samen in de term "etnocentrisme": de eigen gewoonten zijn maatstaf, ook voor anderen, die altijd met een gevoel van superioriteit worden bekeken. De afstand speelt daarbij wel degelijk een rol: hoe verder weg het nieuws, des te groter de kans op etnocentristische trekjes in de verslaggeving. Als voorbeelden van etnocentrisme op buitenlandpagina's van kranten noemde zij: • bevestigen van stereotiepen m.b.t. de Derdewereld,
• weinig bereidheid om ingewikkelde problemen uit te leggen („'t moet in honderd regels" en „dat wordt toch niet gelezen", wordt dan vaak gehoord),
• de veronderstelling dat er één Derde Wereld is („allemaal één pot nat") en
• een positieve discriminatie van de Derde Wereld (aparte rubriek voor ontwikkelingslanden).
Maar zijn het dan uitsluitend de journalisten die zich schuldig maken aan dit etnocentrisme? Hoe zit het dan met de lezers? Theo Wilton van Reede, publicist en een van de andere sprekers, was van mening dat het met dat publiek wel goed zit. Verwijzend naar een recent NIPO-onderzoek, stelde hij dat er momenteel sprake is „van een controverse tussen wat het publiek voorgeschoteld krijgt enerzijds en dat wat het voorgeschoteld wil krijgen anderzijds". Volgens hem wil het publiek informatie over de feitelijke situatie en over de cultuur, maar krijgt het beelden van en verhalen over honger, armoede, oorlog en gewelds^iitbarstingen. En het criterium van de actualiteit vormt daarbij het grote selectiemiddel, aldus Van Reede. Gezien zijn verklaring is het logisch dat hij vervolgens een vurig pleidooi hield voor een andere journalistieke opleiding, naast de oude instituten.
Oplossingen werden niet aangedragen door een andere inleider, dr. C. J. Hamelink, hoogleraar Internationale Communicatie aan de Universiteit van Amsterdam. Dat kon ook niet, want zijn analyse was daarvoor te pessimistisch: Het wezenlijke probleem ligt in de postkoloniale mentaliteit die wij hier in het Westen maar niet van ons kunnen afschudden. Alleen zó laat zich het totale gebrek aan belangstelling voor de Derde Wereld verklaren. En als we wel interesse hebben, dan is dat altijd voor het exotische, het bizarre, aldus Hamelink. We leggen dan ook voortdurend onze waarneming op aan de Derde-Wereldburger: hij moet wèl zo (exotisch) blijven en natuurlijk geen westerling worden, zo vulde de inleider aan.
„Racisme"
De ernstigste uiting van deze postkoloniale mentaliteit vond Hamelink het racisme („etnocentrisme is veel te zacht uitgedrukt"). Zo was heel de verslaggeving over Ethiopië, tijdens de laatste actie voor Afrika, puur racistisch, aldus de hoogleraar, daarbij vooral verwijzend naar de steeds weer naar voren komende gedachte dat 'de Afrikaners' zelf niet in staat zijn hun eigen boontjes te doppen. Met die laatste opmerking had hij zich tijdens de middagdiscussie verzekerd van een flink portie reacties vanuit de zaal!
Correspondent Latijns Amerika drs. J. P. L. Schmeitz wees zijn toehoorders op de betekenis van de grote Amerikaanse televisiemaatschappijen als 'information leaders', d.w.z. toonaangevende nieuwsmakers. De regelmatig optredende persgolven (een thema wordt aangezwengeld en blijft voorlopig het nieuws bepalen) worden door deze reuzen op gang gebracht; de westerse persbureaus en hun correspondenten volgen gedwee, aldus Schmeitz. Die gevoeligheid voor Amerikaanse persgolven wordt naar zijn idee groter naarmate het aantal correspondenten uit financiële overwegingen wordt vervangen door wat hij noemde 'vliegende' verslaggevers: journalisten uit bij voorbeeld Nederland vliegen naar de plaats des onheils om ter plaatse verslag uit te brengen. Geen beste manier om achtergrondjournalistiek mee veilig te stellen, aldus Schmeitz.
Miskleunen
Hij zag overigens ook een elkaar aanvullende functie van incidenten- en achtergrondjournalistiek. Zonder het incident als kapstok zouden waarschijnlijk nog meer achtergrondberichten door het Nederlandse publiek ongezien blijven, zo zei hij. Voorwaarde is dan wel dat het gemelde incident ook echt is gebeurd, want ook daar schort het nog wel eens aan. Schmeitz: Je zoekt je vaak suf naar een of andere incident dat „in El Salvador" zou zijn gebeurd. In dit opzicht zijn de Amerikaanse nieuwsleiders natuurlijk kwetsbaar: een 'miskleun' is gauw gemaakt. Maar ook daarna blijven de Amerikanen zich als 'leaders' opwerpen. Schmeitz: Toen een van de Amerikaanse tv-stations eens ten onrechte de dood van een oppositieleider in El Salvador had gemeld en alle westerse persmensen voor niets op pad had gestuurd, hielden de Amerikanen voet bij stuk: „Wij waren toch maar de eersten die het bericht hadden; en we waren mooi ook de eersten die het bericht introkken!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1988
Reformatorisch Dagblad | 26 Pagina's