Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kunsthandel in oorlog bloeide door omvangrijke collaboratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kunsthandel in oorlog bloeide door omvangrijke collaboratie

Handelaren, ook joodse, hadden in Hider en Goering beste klanten...

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De op één na grootste en schurkachtige nazileider van Hitler-Duitsland komt - we schrijven 1940 maar na 10 mei van dat jaar - netjes als burger met veel geld naar ons land, kust beleefd de hand van de joodse echtgenote van een onzer rijke en steeds rijker wordende kunsthandelaren en koopt in totaal voor enkele miljoenen guldens Nederlandse schilderijen van grote meesters uit onze Gouden Eeuw. Die bandiet heet Herman Goering, Hitlers rechterhand. En hij was een der beste klanten van „de" Nederlandse kunsthandel die juist in de oorlogs- en bezettingstijd gouden jaren beleefde.

Goering kocht ook bij joodse kunstbandelaren in ons land en soms liet hij zich met enkele schilderijen betalen om in ruil daarvoor wat joodse Nederlanders buiten de gasovens te laten.
Bizar? Het is een feit, géén fictie, zoals het ook niet verzonnen is dat de kunsthandel -joods en „arisch", dat lijkt aanvankelijk niet veel uit te maken - juist in de jaren '40 tot '45 enorme winsten maakte, tot grote „bloei" kwam en massaal aan de Duitsers leverde, onder meer voor Hitlers museum dat hij voor zichzelf in Linz Oostenrijk) wilde oprichten en aan Goering die bij Berlijn zijn privémuseum voorbereidde. Daarbij ging het om miljoenen guldens en die handel „stonk" werkelijk aan alle kanten.

Eigenaars „zoek"
Heel wat geveilde en verkochte werken waren afkomstig uit geconfiskeerd joods bezit of van deze oude Hollandse meester waren de eigenaars „onvindbaar" (dat wil zeggen: als joden naar Westerbork en verder getransporteerd). „De" kunsthandel - de joodse niet uitgezonderd- leek zich op grote schaal schuldig te maken aan economische collaboratie met de bezetter, ook al heeft het er af en toe de schijn van dat dit mede gebeurde om joodse landgenoten te redden. Of diende deze hulp slechts als dekmantel voor vuig winstbejag en hoge omzetten, omdat geld geacht wordt niet te stinken?

Onthutsend
In dit geval zal het zojuist door De Arbeiderspers uitgebrachte lijvige boek „kunsthandel in Nederland 1940 -1945" door schrijver en tot voor kort kunsthandelaar Adriaan Venema flink wat wolken stof doen opwaaien. Het uitstekend gedocumenteerde boek, waarin vijf jaren stug doorwerken van archieven en houden van vraaggesprekken zitten verwerkt, is een opeenstapeling van onthutsende onthullingen.
Venema heeft er niet speciaal naar gezocht, maar was van plan een heel ander boek te schrijven: over de kunsthandel in ons land vanaf de zeventiende eeuw. Maar toen hij materiaal verzamelde ontdekte hij tot z'n eigen verbazing twee opmerkelijke zaken. De eerste was dat er nauwelijks over de Nederlandse kunsthandel in de loop der eeuwen is gepubliseerd. En de andere, veel schokkender, dat de kunsthandel in de bezettingsjaren zo'n enorme opbloei doormaakte en bijna als geheel „fout" is geweest, ook als er niet direct noodzaak aanwezig was.

Geen verzet
Terwijl de belangrijke kunstenaars zich veelal weigerden aan te sluiten bij de bezetter, de NSB en de Kultuurkamer en niets moesten hebben van het departement van Tobi Goedewaagen lagen de zaken bij de kunsthandel juist omgekeerd. Slechts een heel enkele figuur sloot zijn of haar tent na de Duitse inval.
Maar zeer gerenommeerde veilinghuizen en kunsthandelaren - waarvan er heel wat ook nu nog een grote naam hebben, al heeft uiteraard de huidige leiding van die bedrijven niets van doen met het „foute" handelen in de bezetting - deden bewust heel goede zaken met Goering, Seyss-Inquart en hun of Hitlers medewerkers als dr. Hans Posse en Alois Miedl.
In een vraaggesprek over zijn boek moest Venema opmerken: „mijn boek bewijst juist dat kunsthandelaren, als het erom gaat met wié ze zaken doen, absoluut geen principes heben". Zo overstelpend was het materiaal dat Venema loskreeg, bijvoorbeeld in archieven in de VS, dat hij zijn vroegere plan opgaf en zijn boek beperkte tot deze vijf bezettingsjaren.

Bedreig(en)d
Tijdens de presentatie in een passende omgeving, de Industriëele Groote Club aan de Dam in Amsterdam, waarin tijdens de bezetting ook kunsthandelaren in- en uitliepen, benadrukte Adriaan Venema echter dat het volstrekt niet aangaat nu nog veilinghuizen als Mak van Waay of Van Marie & Bignell met de vinger na te wijzen om hun oorlogspraktijken. Er zitten nu anderen aan het roer.
Venema - door kunsthandelaren direct en indirect al bedreigd met alle mogelijke gruwelijke zeken omdat hij als verrader wordt gezien door zijn klappen uit de school van het strikt besloten wereldje van „de" kunsthandel - zette uiteen dat zijn boek juist veel genuanceerder is dan die kunsthandel nu denkt. Vernema werd geconfronteerd met een enorme hoeveelheid roddel, laster, kwaadsprekerij van kunsthandelaren over hun collega's. Die roddel over fout gedrag in de oorlog, over collaboratie enz. is ook nu nog zeer levend en zeer schadelijk.

Kwaadwillige laster
De waarheid bleek uit de archieven vaak heel anders te zijn dan de kwaadwilligen onderling over elkaar vertellen. In mijn boek, zegt Venema, neem ik nu juist veel van die onrechtvaardigheden weg door uitsluitend gedocumenteerd materiaal te bieden: archieven, op band en schriftelijk vastgelegde verklaringen. processen-verbaal etc. Zo komen sommige handelaren veel positiever uit de stukken tevoorschijn dan hun concurrenten rondvertellen. Maar er zijn er ook, wier verhalen negatiever uitvielen.
Wat onbewezen bleef liet Venema bewust achterwege. Hij wenst ook gen volstrekte generaliseringen in de trant van: „dè kunsthandel in de oorlog was fout," maar zegt wel dat sommigen in zekere mate zich schuldig maakten aan economische collaboratie. Veroordelingen zijn er na de oorlog niet of nauwelijks geweest en ook dat vond Venema opmerkelijk. Van de enkele duizenden processen-verbaal zijn er slechts honderden nagetrokken en dat leidde (praktisch) nooit tot strafvervolging.

Volksvijandig"
En hoewel Venema benadrukt dat dit alles nu geschiedenis, een definitief afgesloten periode is, moet hij erkennen dat de nasleep ervan nog niet voorbij is. Nog duiken af en toe op veilingen in Oost-Europa werken op waaraan duidelijk een luchtje zit: befaamde oude meesters, ooit in joodse handen, door de nazi's geroofd, door de Russische overwinnaar meegenomen en niet aan de nabestaanden of de landen van herkomst teruggegeven. Ook in Nederland komen zulke zaken nog voor.
De veilingen van Mak van Waay en Van Marie & Bignell in de jaren 1943 en '44 waren vaak duidelijk besmet: de kunstverkoper wist wel degelijk dat het hier joods bezit betrof. In veilingcatalogussen staat er soms bij vermeld dat het van „volksvijandige elementen" afkomstig is en bij de schilders staat tussen haakjes ook „jood" of „half-jood". Die kunsthandelaren kunnen dus niet zeggen, dat ze het toen niet geweten hebben.

Verzetsdaad"
Maar wat weet Venema nu, wat sommige kunsthandelaren nu nog altijd niet willen weten? Het is heel veel; veel meer dan hij publiceert. Zijn boek gaat na inleidende hoofdstukken in op de grote Duitse klanten, onder wie ook Baldur von Schirach en Hermann Goering, die onder meer ook voor een ontzagwekkend bedrag een beroemde „Vermeer" kocht welke was geschilderd door vervalser Han van Meegeren.
Van Meegeren, die ook collaboreerde, heeft na de oorlog deze stunt altijd als een verzetsdaad gepresenteerd: hij had tegen grof geld die boef Goering mooi in de maling genomen. Helaas geloofde niet ieder in deze „verzetsheld" Van Meegeren die al eerder de eveneens „foute" Dirk Hannema, toen directeur van Museum Boymans, een „echte" Vermeer aansmeerde.
Venema neemt in diverse hoofdstukken enkele grote kunsthandels en -collecties onder de loep waaronder de joodse firma Jacques Goudstikker die na de dood van de gevluchte eigenaar in Duitse handen viel, de bewust foute Jan Dik jr., de firma's P. de Boer en D. Katz en wat kleinere handelaren (van wie er één, D. A. Hoogendijk, minstens 55 schilderijen voor 1.150.000 gld. aan Goering verkocht, terwijl ze ten dele in Engels bezit waren).

Vervalsingen
Hij gaat verder in op veilingen en makelaars (als Paul Brandt), op kunstvervalsing en handel daarin (waaronder de affaire van Otto Wacker met zijn wel dertig valse Van Goghs) en op de nationaal-socialistische kunsthandel. Deze beleefde, gek genoeg, niet zulke glorietijden als de met NSB-ers en joden die zaken deden met vertegenwoordigers van Hitler, Goering etc.
Dat kwam onder meer door gebrek aan kwaliteit, terwijl ze het nazi-realisme van tweederangs Nederlandse Kultuurkamerleden of notoire NSB-ers alleen kwijt konden aan Nederlanders en niet aan de Duitse grootinkopers Hitler en Goering die meer belangstelling hadden voor onze Gouden Eeuw en de Renaissancekunst. Dat blijkt ook uit de talrijke bijlagen van Venema waarin hij onder andere aangeeft welke doeken Goering kocht van wie en voor welke prijs.
Daar zitten ook minder grote namen bij, maar heel wat van Breughel, Van Scorel, J. en S. van Ruysdael, Cuyp, Rubens, Van Dijck, Rembrandt en een hele hoop laat-middeleeuwse anonieme meesters.

Waardeloos geld
Waar Goering het geld vandaan haalde? Daarover zijn twee theorieën het meest opvallend: die miljoenen waren afkomstig uit geroofd Nederlands kapitaal, dus Goering „betaalde" met gestolen geld. Of: speciaal voor dit soort miljoenentransacties lieten Hitler en Goering de Reichsbank gewoon ongedekt extra bankbiljetten aanmaken die in feite waardeloze vodjes papier waren.
Hoe dan ook, mede dank zij een al te toegeeflijke houding van (een flink deel van) de Nederlandse kunsthandel is een enorm aantal oude kunstwerken in nazi-Duitsland beland. De gedroomde immense musea van Goering en Hitler zijn er nimmer gekomen, maar de geroofde en „legaal gekochte" hoeveelheden schilderijen waren toereikend om menig museum vol te hangen.
Gelukkig is een aanzienlijk deel van die kunstwerken - ook het geroofde „Lam Gods" van de gebr. Jan en Hubert van Eyck uit de Gentse Sint Baaf - na de oorlog via een Amerikaanse dienst in München weer in de landen van herkomst teruggekomen.
Na die datum zal de hele handel zo mogelijk worden verkocht en de opbrengst van die veiling gaat dan naar hen die leden onder de oorlog, zulks in overleg met het Joods Wereldcongres. Een ander doel dus dan de veilinghuizen en kunsthandels hadden die honderden schilderijen tegen schandalig hoge, maar door Goering grif betaalde, prijzen aan de nazi's verkochten.

Joden gered
Ter verzachting voert Venema aan, dat inderdaad door deze transacties ook een aantal joden van de gaskamers is gered en dat sommigen die in de oorlog „fout" waren zoals de NSB-er (en latere verzetsman!) Cees Bantzinger alleen NSB-lid werden als dekmantel voor hun clandestiene activiteiten. Die werden na de oorlog dan ook meteen „schoon" verklaard.
In elk geval: een uitermate boeiend boek dat echter eerder te veel dan te weinig informatie biedt, in een wat verbrokkelde opzet. Het gebonden boek van 652 blz. met 56 foto's in zwart-wit en 24 bijlagen kost 59 gulden. De Arbeiderspers bereidt ook een boek voor over de Nederlandse uitgevers in de periode 1940-'45 en ook dat levert volgens directeur Theo Sontrop verbijsterend materiaal op.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1986

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's

Kunsthandel in oorlog bloeide door omvangrijke collaboratie

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1986

Reformatorisch Dagblad | 30 Pagina's