Pa van der Steur had 7000 kinderen
Arbeid van vergeten pionier wordt in Indonesië voortgezet
Veertig jaar geleden stierf Nederlands Albert Schweitzer, Johannes van der Steur. In een tijd dat Indië door de meesten in ons land uitsluitend als een waardevolle melkkoe werd gezien en kinderzorg een onbekend begrip was, toog deze bewogen pionier naar de „Oost". In eerste instantie ging hij om de geestelijke verzorging van de kolonialen ter land te nemen, maar al snel kwam hij in aanraking met een nog veel groter probleem: de talloze kinderen die door kolonialen van hoog tot laag bij kampongvrouwen waren verwekt. Kinderen zonder toekomst, uitgestotenen uit de samenleving. In 1893 nam Van der Steur de eerste vier in huis. Er zouden er 7000 volgen. Het is onbegrijpelijk dat de naam die in Indonesië synoniem is met kinderhulp, in Nederland nagenoeg werd vergeten.
„Hello mister!" Als uit één mond klinkt de groet van bijna veertig kinderen door het klaslokaal. Bij het eerste geluid van de deur zijn ze naast hun bankje gaan staan, de armen kaarsrecht langs het lichaam. Als een generaal overziet de 70-jarige John Moedjono, reporter van de „Yayasan Pa van der Steur" en docent Engels aan de mavo, de klas. Ietwat bedremmeld sta ik achter hem. Mr. Bram Bernard, oud-Steurtje en voorzitter van de stichting, sluit de rij. "Selamat paki", groet ik in het Indonesisch terug, onderwijl steels naar Moedjono kijkend of ik niet te vrij ben. Maar deze schijnt tevreden over de discipline van de schoolkinderen. Een grijns verschijnt op zijn gezicht als enkele kinderen hun rug nog rechter dan recht willen maken. Zodra de klas weer heeft plaats genomen legt Bernard uit waarom de "orang" uit „Blanda" een bezoek aan de stichting brengt.
Discipline
Na zijn omslachtig betoog geeft de lerares de kinderen enkele instructies. Opnieuw worden ruggen gerecht. Met blijde gezichtjes kijken ze me aan als een lied ter ere van de bezoeker wordt aangeheven. Het gezang wordt ondersteund door handgeklap, waardoor de meeslepende Indonesische melodie extra wordt geaccentueerd. Bijna automatisch volg ik hun voorbeeld. Verlegen kijken de in kakikleurig padvindersuniform gestoken kinderen me aan als het lied teneinde is. "Terima kasu banyak", bedank ik uitbundig. Het zijn zo ongeveer de enige Indonesische woorden die ik ken. „Selamat paki", groet de klas.
U ziet; het werk wordt voortgezet in de geest van Pa", zegt Bernard trots, terwijl hij over de binnenplaats naar een volgend lokaal loopt. „Strakke discipline. Pa kwam oorspronkelijk voor de mitairen en dat is nog altijd aan het syteem merkbaar. Europese bezoekers hebben daar soms moeite mee, maar het is wel de vraag of hun systeem beter is." Slim voegt hij eraan toe: „Hier zijn de kinderen nog blij. Dat hebt u gezien." „Pa was een geboren pedagoog", meent Tine, de vrouw van Bernard. Dat moet ook wel als je 7000 kinderen hebt opgevoed. Ietwat weemoedig verzucht ze: „Je kunt wel over Pa vertellen, maar het is onmogelijk om precies weer te geven hoe hij was. Als kind hing ik altijd aan zijn lippen, als hij over God vertelde, in je gedachten probeerde je je een voorstelling van God te maken. Waneer ik dan naar het strenge en toch vriendelijke gezicht van Pa keek dacht ik:" Zo moet God zijn". "t Is onbegrijpelijk dat zo'n groot Nederlander in zijn eigen vaderland bijna vergeten is. Alles wat wij als oud-Steurtjes zijn, hebben we aan Pa te danken."
Loopjongen
Johannes van der Steur werd op 10 juli 1865 in Haarlem geboren. Zijn ouders waren lid van de Zevende Dags-Adventisten gemeente. Al op jonge leeftijd had Han de begeerte om zendeling te worden, maar geld voor de studie was er niet. Toen hij elf jaar was werd hij zelfs van school gehaald, omdat het schoolgeld niet betaald kon worden. Om z'n steentje bij te dragen aan het familiebudget werd hij loopjongen van een brood- en banketbakker. Dit werk zou hij tot zijn tweeëntwintigste jaar blijven doen. Ondanks het feit, dat zijn begeerte om zendeling te worden onvervulbaar leek, verdween zijn bewogenheid met de medemens niet. Samen met onderwijzer Gerard Velthuysen, een zoon van de voorganger van de Zevende Dags-Adventisten gemeente, begon hij op 17-jarige leeftijd in de binnenstad van Haarlem een zondagsschool voor kinderen uit de achterbuurten. Al snel breidden de activiteiten zich uit en stichtten ze in de kerk hun „havelozen-school", een avondschool voor verwaarloosde kinderen, die overdag moesten werken, omdat hun vaders zich uitsluitend bekommerden om de jeneverfles.
Beitel
In 1888 kwam de jeugdige pionier in contact met de bekende predikant H. Pierson. Die temperde het enthousiasme van Van der Steur wat door de woorden: „Mijn jonge vriend. Iaat God de bouwmeester van je leven zijn. Bid Hem dat je een instrument, een stuk gereedschap in Zijn hand mag zijn. De beitel wordt bestuurd door de timmerman, de timmerman niet door de beitel. Wat ik van je gezien heb is, dat je veel en groot werk doet met je God. Dat is nog niet het rechte. God moet groot werk willen doen dóór jou. Ik heb evenwel geen vrees voor je. Je zult er komen." Dat Van der Steur deze woorden in zijn oren heeft geknoopt blijkt uit het gedicht dat hij vele jaren later in Indië schreef: ü, mocht ik slechts een beitel wezen, Gereedschap in des Heren hand, Dan kon ik werken tot Gods ere, Tot bloei en voorspoed van dit land.
Middernachtzending
Door ds. Pierson werd voor Van der Steur en Velthuysen de weg geopend om het werk in Amsterdam voort te zettéiï. Vol goede moed trokken ze de eerste avond naar de Zeedijk, de Warmoestraat, de Nes, de Achterburghwal en allerlei straatjes en steegjes die daarop uitkomen.
Later schreef Van der Steur, die in de Haarlemse achterbuurten toch ook wel wat had gezien: „We huiverdeij en waren vol afschuw bij het zien van de vreselijke zonden en de taal welke wij hoorden. Over de walgelijke tonelen die ik toen gezien heb spreek ik liever met geen woord. Het was meer dan beestachtig. Ik kan mij nog niet indenken hoe het mogelijk is, dat zulke ongebondenheid ajs wij tijdens ons middernachtzendingswerk aanschouwd hebben, in beschaafde landen kan bestaan."
Na een zwerftocht door bijna alle grote steden van ons land kwam Van der Steur in Harderwijk terecht, de plaats waar het „Koloniaal Werfdepot" was gevestigd. Al snel kwam hij in contact met de kolonialen, die door de Nederlandse samenleving veelal als het uitschot van de samenleving werden aangemerkt. Zij die al eerder in Indië waren geweest,
In 1982 verrees naast het weeshuis een christelijke mavo.
Veertig jaar geleden stierf Nederlands Albert Schweitzer, Pa van der Steur. vertelden hem van de mensonterende toestanden onder de lagere militairen in de „Oost". Om financiële redenen konden alleen ongehuwden zich aanmelden voor het Indische leger. Het gevolg was dat de meesten na verloop van tijd hun vertier in de kampong zochten om vijf jaar later weer naar het vaderland te vertrekken, vrouw en kinderen onverzorgd achterlatend.
„Oranje Nassau"
Op 10 september 1892 vertrok Van der Steur naar Indië. Enkele vooraanstaande personen hadden hem financiële steun toegezegd voor het werk dat hij onder kolonialen wilde gaan verrichten. In Magelang huurde hij een woning en begon daarin zijn militair tehuis „Oranje Nassau".
Nog geen jaar later was hij vader van vier kinderen. De vader was overleden en de moeder niet in staat haar kinderen groot te brengen. Het waren de eersten van een gezin dat 7000 kinderen zou gaan tellen. De eerste tijd wist Van der Steur zich alleen te redden. Soldaten hielpen mee met sokken stoppen, hemden naaien en kieren wassen. Maar toen het gezin bleef groeien begreep Van der Steur, door zijn kinderen Pa geoemd, dat er hulp moest komen. De noodkreet naar huis werd beantwoord door een telegram met slechts twee woorden: „Marie komt".
Om het thuisfront op de hoogte te houden van alle ontwikkelingen schreef Pa in 1895 voor het eerst zijn „Kleine Bode", een soort rondzendbrief voor belangstellenden in Nederland. Inmiddels was de bouw van een meisjes- en jongenshuis gerealiseerd.
„Comité van Bijstand"
De zorg voor de meisjes nam Marie op zich. Dit betekende voor korte tijd een verlichting van de taak van Van der Steur. Lang duurde dit niet, want het gezin groeide gestaag, zodat naar nieuwe woonruimte gezocht moest worden. Door het in Nederland gevormde „Comité van Bijstand" kreeg Pa wat meer financiële armslag, waardoor drie woningen gekocht konden worden. Eén werd ingericht voor de jongens, één voor de meisjes en kleine kinderen en één voor de militairen. Uit Indië kwamen nu ook giften van niet-militairen. Om het weeshuis rendabeler te maken werd het uitgebreid met een schoen- en kleermakerij.
Rond de eeuwwisseling telde de inrichting al 350 kinderen. De behuizing was in geen enkel opzicht meer in overeenstemming met het aantal kinderen. Voor de tweede keer verhuisden de Steurtjes, nu naar een oude kazerne. Zodra het mogelijk was kocht Van der Steur het hele complex op, inclusief magazijn, geweermakerij en adjudantswoning. Laatstgenoemd pand richtte hij in als militair tehuis.
Huwelijk
Zorgen bleven de eenzame pionier niet bespaard. Meer dan eens bemerkte hij dat jongens van nog geen veertien jaar bordelen bezochten. Hoewel hij begreep dat dit te maken had met hun achtergrond, strafte hij streng. Om te voorkomen dat hij in drift zou slaan werd de kastijding pas een volgende dag toegediend. Het aantal klappen stond per vergrijp vast. Langzaam maar zeker wierp de disciplinaire aanpak van Van der Steur vruchten af en raakten zijn pupillen aan een geordend leven gewend.
In 1902 keerde Marie uitgeput naar Holland terug. Ze was niet meer opgewassen tegen haar zware taak. Een jaar later werd Van der Steur zelf door zijn arts met ziekteverlof naar Holland gestuurd. Ook hij was aan het eind van zijn krachten. De inrichting liet hij achter onder de hoede van zijn broer Gijsbert, Zijn verlofperiode wist Pa nuttig te maken door talloze spreekbeurten te vervullen voor de meest uiteenlopende groepen. Ook gelukte het hem subsidie los te peuteren bij de Minister van koloniën.
Na zijn terugkeer stelde Van der Steur het opnieuw enkele jaren zonder vrouwelijke hulp, maar dat was geen succes. Op 4 april 1907 trouwde hij Anna Maria Zwager met de handschoen. Slechts één keer had hij haar in Amsterdam ontmoet. Van de ene op de andere dag werd de jonge vrouw moeder van 400 kinderen. Hoewel ze getrouwd waren leefden Van der Steur en zijn vrouw als broer en zus, omdat Pa bang was dat er onenigheid zou ontstaan wanneer ze eigen kinderen zouden hebben. Op 74jarige leeftijd bekende hij zijn Steurtjes in de „Kleine Bode" dat hij dit offer nooit van zijn vrouw had mogen vragen. „Maar het is gebeurd en wat geschied is kan niemand ongedaan maken. Dit ene kan ik evenwel zeggen: Uit mijn kwade heeft God het goede voortgebracht. Anna Maria Zwager, mijn echtgenote, heeft van 1907 tot 1936 de moederzorg voor mijn kinderen gedragen, tot ze aangegroeid waren tot een duizendtal."
Studiefonds
Om zijn kinderen een goede opleiding te kunnen geven stichtte Van der Steur een studiefonds. De eerste die haar steun gaf door een donatie van 5000 gulden was koningin Emma. Al snel volgden vele pupillen middelbare en later zelfs universitaire opleidingen. Regelmatig leverde de „Oranje Nassaustichting" artsen, predikanten en juristen aan de Indische samenleving af. Verschillende begaafde leerlingen kregen van Van der Steur zelfs toestemming om hun studie in Nederland voort te zetten. Een voorwaarde voor de studie was wel dat er ijverig geblokt moest worden. Wie door eigen schuld voor een examen zakte werd onmiddellijk van school gehaald, waarna een ander zijn plaats innam.
De grootste moeilijkheden leken overwonnen. Pa van der Steur was een begrip in Indië. Velen in Nederiand steunden de arbeid van de pionier. Toen brak de Tweede Wereldooriog uit. Op 8 december 1941 viel Japan Indië aan. „Ze krijgen ons nooit", zei Pa tegen zijn kinderen. Drie maanden later volgde de capitulatie.
Interneringskamp
De eerste tijd leken de Jappen nog eerbied te hebben voor de grijze haren van Van der Steur, maar 2 december 1943 werd hij gevangengenomen. Reden was dat de meeste Steurtjes weigerden te werken voor de Jappen. Na 76 dagen in een politiecel te hebben doorgebracht werd de 79-jarige grijsaard overgebracht naar een interneringskamp in Tjimahi. Vandaar werd hij met vele andere ouden van dagen en zieken naar Semarang gebracht.
Daar vonden zijn kinderen hem, toen in augustus '45 Japan zich overgaf. Hoewel het officieel verboden 'was mensen uit een kamp te halen, tilden de Steurtjes hun uitgeteerde vader in een gecharterde vrachtwagen en reden hem naar Magelang. Daar zag Van der Steur zijn levenswerk in volkomen verwaarloosde toestand terug. Toch was hij blij dat de vier wensen, die hij eens had uitgesproken, in vervulling zouden gaan: tachtig jaar worden, sterven te midden van de kinderen onder de Nederlandse driekleur en begraven worden op het kerkhof van Magelang, naast Moe van der Steur en de kinderen die daar in de loop der jaren begraven waren. Vervolg op pagina 4
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1985
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1985
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's