Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Over Zwijndrechtse Nieuwlichters of mensen van het zwavelstokkengeloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Zwijndrechtse Nieuwlichters of mensen van het zwavelstokkengeloof

Sekte is een van de dwaalwegen in de kerkgeschiedenis

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Menigeen met belangstelling voor de kerkhistorie zal ooit gestuit zijn op de sekte der Nieuwlichters. De aanhangers waren vooral „kleine luijden". Dr. J, Lindeboom schreef in zijn „Stiefkinderen van het Christendom" (1973) dat hij de groep een vertegenwoordigster vindt van het oude, apostolisch-sociale leven. In de eerste helft van de vorige eeuw werkten zij aan hun idealen voor het Europa na Napoleon. De mensen moesten een grote, Christelijke Broederschap vormen met vooral naastenliefde. Veel van hun opvattingen waren echter niet naar de Schrift.

Reeds in de vorige eeuw trokken de Nieuwlichters de aandacht van de theologen. Ook Abr. Capadose en De Gids (1892) publiceerden over hen. In onze eeuw was het onder anderen de auteur Arthur van Schendel die volgens zijn biograaf F. W. van Heerikhuizen geboeid was door de groep. (Het leven van Arthur van Schendel, 1961). In de roman „De Waterman" (1933) kiest Maarten Rossaart voor de sekte. Wie waren deze Nieuwlichters eigenlijk? Wie waren hun leiders?

Stoffel Muller
In 1771 werd in Puttershoek Stoffel Muller geboren. Vader Teunis was schipper; moeder Josina enige tijd winkelierster. Teunis gaf zijn kinderen een godsdienstige opvoeding en Stoffel had al op jeugdige leeftijd een grote bijbelkennis. Zoals toen gebruikelijk assisteerde hij zijn vader al spoedig. Steenkool en turf werden verhandeld en vervoerd.
Na de dood van Teunis, in 1798, zette de zoon het bedrijf voort. Hij werd tamelijk welvarend en verkreeg, mede doordat hij aangenaam in de omgang was, vrienden in het gehele land. Reeds in 1793 was Stoffel met Helena Groenendijk uit Zwijndrecht getrouwd.
In hun eenvoudige woning in Puttershoek waren zwervers en hongerigen altijd welkom. Sieraden mochten er niet gedragen worden. Boven de deur werd de spreuk „In deze woning is Jezus Heer en Koning" aangebracht.
Stoffel zegt dat hij op twaalfjarige leeftijd „Jezus als den verlosser uit den staat in Adam gevallen" leerde kennen. Velen wilden niets van hem hebben wegens zijn ruime opvattingen over Gods liefde en genade. Stoffel wilde niets te maken hebben met een „dogmatisch Christendom".

Een hechte vriendschap ontstond met Dirk Valk, schout en secretaris van Waddinxveen. Op den duur werd Stoffel door z'n vrouw de deur gewezen, want hij zou zijn gezin verwaarloosd hebben. Maar Stoffel zegt, dat ze niets van zijn godsdienst moest hebben. Dr. G. P. Marang meent op grond van interviews met kleinkinderen te kunnen stellen dat Stoffel thuis niet bespot of mishandeld is en men met liefde over hem sprak. (Dissertatie Utrecht, 1909).
In het gezin Valk was Muller welkom; er ontstond zoiets als een huisgemeente met tal van geestverwante dagloners. De boeren hadden geen werk meer voor deze mensen wegens hun onorthodoxe opvattingen.
In 1816 kwam Muller op het idee met deze broeders een drietal aken te kopen in Amsterdam. Zij konden dan wat verdienen aan de sloop, die wel mocht plaatsvinden op de werf van Visser, een Puttershoekse vriend. Het is mogelijk dat Muller zelf gedurende wat langere tijd in Amsterdam bleef. In ieder geval schrijft dr. R. B. Evenhuis in „Ook dat was Amsterdam" dat Stoffel op Kattenburg schoenmaker was.
Hier leerde hij een vrouw kennen, die spoedig een enthousiast volgelinge van hem zou worden: Maria Leer.

„Mietje"
Zij werd in 1788 in Edam geboren en voor haar zevende jaar verloor zij haar vader. De moeder van „Mietje" was een ijverige, zuinige vrouw. Achter moeders snoepwinkeltje was de woonkamer. In het kabinet lagen bijbelse prenten en de zondag werd een ware feestdag als die werden bekeken. Moeder vertelde...
Er was een plaat van Adam en Eva met een oog in een gele driehoek. „Dat is Gods alziend oog", zei moeder, „Hij ziet alles wat je doet!". Maar Mietje begreep niet dat dit ook voor de donkere kelder gold.

Ook moest de naastenliefde worden beoefend. Speelgoed moest aan bedelaartjes worden afgestaan. Toen Mietje acht was, verloor zij ook haar moeder. Tijdens vriezend weer werd ze door dikbesneeuwde straten naar het Edammer weeshuis gebracht. Ze was er ijverig en volgde catechisatie bij ds. Boomkamp.
De regenten hier kregen het beste deel, dat ontging haar niet. Eens stal ze voor de wezen een ham uit de schoorsteen waaronder de „vader" zat te dutten. Toen Maria achttien was, mocht ze het huis verlaten. Bij een rooms-katholieke familie kon ze dienstbode worden. Hier bestreed zij de „paperij", maar doordat deze geloofsijver geenszins werd gewaardeerd kwam er al spoedig een einde aan haar carrière.
Op den duur kwam ze in Amsterdam en werkte onder andere in een ponshuis. Ze bezocht godsdienstige samenkomsten en kreeg een zware geestelijke strijd. Ze zei echter Jezus gezien te hebben Die haar zonden teniet deed. Maar in de kennissenkring werd aan haar verlossing getwijfeld: verstond ze Psalm 130 wel?

De Broederschap
In 1817 leerde zij schipper Muller kennen en besloot voortaan hem te volgen. Hij achtte zich voor God en zijn geweten gescheiden van zijn vrouw (naar 1 Cor. 7) en kon „huwen" met Mietje. De Nederlandse wet was daarbij onbelangrijk!

Muller en Valk waren chiliasten en naar hun overtuiging waren zij geroepen om een nieuw Godsrijk op aarde te vestigen. In 1817 is te Waddinxveen de „Christelijke Broedergemeente" gegrondvest.
Uit diverse dorpen komen geestverwanten toelopen. Geestdrift ontstaat als een weduwe zegt in een visioen Stoffel en Maria als Adam en Eva gezien te hebben. Aan ieder werd verteld, dat bij hen „Het nieuwe licht van de Heilige Geest" was opgegaan. Daarom sprak de bevolking over „nieuwlichters". Echter werden ook de Afgescheidenen zo wel genoemd. (Gr. v. Prinsterer, Maatregelen, blz. 49).
Dr. Smits merkt in „De Afscheiding van 1834" (deel II) op dat Van der Aa in diens „Aardrijkskundig Woordenboek" Nieuwlichters en Afgescheidenen in Zwijndrecht verwart. Andere benamingen voor de sekte waren: Vadersgoedjes en mensen van het zwavelstokkengeloof.
Met de Amsterdamse aken voer men naar Puttershoek. Hier ontstonden scheldpartijen en uiteindelijk werd Maria Leer door „dienders" gearresteerd want ze had geen paspoort. Ze werd in Dordrecht in „Het Blauwhuis" (tehuis voor krankzinnigen en gevangenen) opgeborgen. Daar vond zij een Bijbel en ging aan het prediken. Maria werd wegens landloperij veroordeeld en moest op transport naar Amsterdam.
In Rotterdam werd overnacht. De zestien gevangenen hadden niet voldoende water en Maria klopte met de kruik op de celdeur. Na lange tijd kwam de cipier. „Man", zei ze, „je schijnt wel harder van gehoor dan de rots waarop Mozes eens had te kloppen; geef ons toch water!" „Morgen beter, je hebt al een portie gehad."
Nadat Maria een toespeling maakte op de gelijkenis van de rijke man en Lazarus, bleek hij toch bereid nog iets te halen. Na een tocht te voet en per trekschuit kwam Maria in de hoofdstad.

Zwavelstokken
Al spoedig vertrok ze toch weer naar Waddinxveen waar Muller ook bleek te zijn. Zij organiseerde de produktie en verkoop van zwavelstokken en de sekteleden, in uniforme kledij, ventten in tal van dorpen en steden.
Schipper Hendrik van Dijk sloot zich aan; het vervoer kon in eigen hand blijven. In Polsbroekerdam kwam de werkplaats maar de dorpelingen ergerden zich zeer. Nieuwe problemen ontstonden toen Stoffel en Mietje een dochter kregen. Uit onverschilligheid ten opzichte van de staat werden kinderen niet aangegeven. Jongens bleven zo uit het leger.
Na verloop van tijd werden Muller en Maria gedagvaard. De uitspraak was nogal wonderlijk: Muller werd vrijgesproken omdat het kind buitenechtelijk was en de vroedvrouw werd beboet omdat die het onder deze omstandigheden had moeten aangeven...
In 1820 werd een langer verblijf in Polsbroek door de gemeente verboden en met een aak gingen de Nieuwlichters naar Dordt. Tijdens het rooien van wilgenstronken kwamen er schuitjes met kermisbezoekers langs die hen uitscholden. Er ontstond opschudding waaraan de politie te pas moest komen.
Maria, Muller en Valk (toen al geen schout meer) werden wegens landloperij gearresteerd. Mede wegens belediging van de rechter zijn zij tot gevangenisstraf veroordeeld. In hoger beroep was de uitspraak voor ieder een jaar. De tijd is voor studie en het schrijven van brieven en geschriftjes gebruikt.
Onder de volgelingen ontstonden geschillen, zodat Valk zich na zijn vrijlating met een deel der Nieuwlichters in Mijdrecht vestigde.

Sober
Tijdens de gevangenschap van hun leiders hadden de volgelingen zich op de scheepswerf van Visser in Puttershoek gevestigd. Op den duur waren er tachtig personen en moest er een huis worden bijgekocht. Zij leefden er sober en verbouwden zelf aardappelen en erwten.
In de strenge winter van 1822-23 verdeelden zij soep onder zwervers en dorpelingen. Hierdoor werd goodwill gekweekt, zodat de Broederschap voortaan nog wel bespot, maar toch met rust gelaten werd.

In 1829 kon in Zwijndrecht een scheepmakerserf met een woonhuis worden gekocht aan de rivier, ongeveer daar waar nu de Drechttunnelmond gesitueerd is. Later wordt er nog een woonhuis bijgekocht. Nu pas kan met recht van de Zwijndrechtse Nieuwlichters gesproken worden.
De Broederschap komt er tot grote bloei en had, behalve eigen schepen, een melkerij, een bakkerij, de chocolade verkoop en Maria Leer was depothoudster van Haarlemmerolie. Alles was goed georganiseerd. Er was een produktief en consumptief communisme, met een bescheiden mate van persoonlijk bezit.
Een in Krommenie gekochte houten danszaal werd verscheept en als „oefeningszaal" in gebruik genomen. Deze bood aan honderdvijftig personen plaats. De sekte groeide flink en behalve in de Mijdrechtse nederzetting woonden er ook sympathisanten in het gehele land.

's Morgens was er een appèl waarna de dagtaak begon, 's Avonds was er na de bespreking van de belevenissen van de dag een godsdienstoefening. Er werd ook veel gezongen. De bijeenkomsten op zondag waren ook voor niet-leden toegankelijk.
Vanzelfsprekend verkochten de Nieuwlichters ook eigen theologische werkjes, waarvan nog enkele exemplaren aan te treffen zijn in de Utrechtse universiteitsbibliotheek. Muller houdt zich hierin vooral aan het „Alles is uit, door en tot God".

Niet gereformeerd
Hij gaat er vanuit dat dan dus ook de zonde door God is gewild. De zonde is voor de mensen leerzaam om hen op te voeden tot een hogere vervolmakmg. Een eeuwige straf is er niet, want dat zou in tegenspraak zij met het „God is Liefde". De kruisdood van Christus is niet noodzakelijk geweest, maar slechts een teken van de vergeving der zonde. Deze opvattingen zijn niet bepaald gereformeerd te noemen!

De Nieuwlichters verwachtten de spoedige komst van het duizendjarig rijk. Zij waren daar de grondvesters van. Omdat ieder christen een koning, priester en profeet is, kon ieder op zijn beurt prediken en waren er geen speciale ambten. Sommige Nieuwlichters beschouwden zichzelf als bijzondere profeten en een zekere Abraham Bosch meende dat hij de reïncarnatie van Christus was.
Ik wees al op de grote plaats die de naastenliefde bij hen innam. Er waren slechts, geestelijke huwelijken. Kinderen werden meestal niet bij de burgerlijke stand aangegeven en de dienstplicht werd geweigerd. Daardoor kwamen enigen in de gevangenis terecht. Koning Willem I was wel geïnteresseerd in de beweging en stond soms vervangende dienstplicht toe.

Onderscheid
Uiteindelijk is toch ook deze sekte niet blijven bestaan, en daarin ligt dan ook het onderscheid met de Kerk. Na de dood van Muller in 1833 ontstond een grote verwarring, want een krachtige opvolger voor hem, die in feite de leider is gebleven, ontbrak.
Een groot meningsverschil ontstond toen Maria zei dat een vrouw niet langer aan één man toebehoorde. De vestiging in Mijdrecht bestreed dat en in Zwijndrecht ontstonden twee kampen. Een nieuw reglement uit 1832 had ook al voor een groot meningsverschil gezorgd. De verschillende zienswijzen veroorzaakten een scheuring.
Ongeveer vijftig personen onder leiding van broeder Heystek vertrokken naar de VS waar zij zich bij de Mormonen aansloten. In 1843 is de broederschap ontbonden, alhoewel de Mijdrechtse vestiging iets langer bestond. Enige tijd bleef Maria Leer nog (na de boedelscheiding) te Zwijndrecht wonen, maar in 1858 vertrok zij naar Leiden om een winkeltje te beginnen.
Haar laatste levensjaren bracht zij door in een huisje aan het Bethlehemshofje, waar zij in 1866 aan cholera is overleden. Sommige ex-broeders en zusters onderhielden nog wel contact met elkaar, maar met hun dood kwam er een definitief einde aan de sekte van de Zwijndrechtse Nieuwlichters.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1983

Reformatorisch Dagblad | 34 Pagina's

Over Zwijndrechtse Nieuwlichters of mensen van het zwavelstokkengeloof

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 november 1983

Reformatorisch Dagblad | 34 Pagina's