Het „Eigen geschrift Davids" dreigt verloren te gaan
ENIGE KANTTEKENINGEN BIJ PSALM 151
LEIDEN — In deze eeuw dreigt een lied verloren te gaan dat voorheen in de gereformeerde gezindte redelijke bekendheid genoot. Ik doel op het „Eigen geschrift Davids", dat met de woorden „Ik was een jongeling / nog teder en gering" aanvangt en dat op de wijs van Psalm 19 gezongen kan worden.
Een vraag die we ons bij dit lied kunnen stellen is die naar de oorsprong. Waar komt het vandaan? Waarom staat het niet bij de gewone psalmen? Is er ook een onberijmde versie? Op deze en soortgelijke vragen wil dit artikel een antwoord pogen te geven.
Boeiend
De geschiedenis van dit lied, dat gewoonlijk als Psalm 151 aangeduid wordt, is boeiend maar ingewikkeld. De ons bekende berijming stamt waarschijnlijk uit de tijd rond 1773, toen er op last van de Staten een nieuwe psalmberijming verscheen. Psalm 151, waarvan de berijming van de hand van ene Jozua van Iperen is, staat daar, net als David zelf, op een laatste plaats aan het einde van de „Enige Gezangen". In latere uitgaven is dit lied veelal weggelaten; momenteel verspreidt alleen de GBS een psalmbundeltje waar het lied in voorkomt. Van Iperen's berijming is echter niet de eerste in Nederland: ook Datheen had Psalm 151 opgenomen in zijn bundel. Zijn berijming is als volgt:
1. Als ik nog jongeling
Geachtet zeer gering
Bij mijne broeders was.
En dagelijks nam waar
De schapen hier en daar
Gaan weidend in het gras.
Terwijl het vee nu at
Ik in de schaduw zat.
En loofde God den Heere;
Een instrument ik wracht.
Waarop ik dan voortbracht
Des allerhoogsten ere.
2. Maar God Almachtig ziet.
Mij, die was min dan niet.
Verkoos in Zijnen zin.
Die niet op 't groot en past.
Gaf Zijnen bode last.
Tot mij te komen in;
Dewelke mij terstond
Verklaard' uit Godes mond
Den raad bij Hem besloten;
En heeft mij daarop ras
Met 't heilig olieglas
Gezalfd en overgoten.
3. Van mijne broeders sterk
En maakte God geen werk.
Maar liet hen allen staan;
En slaande niet eens acht
Op haren trots en pracht,
Noch opgeblazen waan.
Ook heeft de Heere goed
Den reus vol van hoogmoed
Door mij gebracht ter
schande;
Ja mij heeft Hij gesteld,
Die herder was in 't veld.
Tot koning in den lande.
In het opschrift bij deze psalm vermeldt Datheen ook de bron: ene D. Abr. van der Meer heeft het lied in 1624 uit de Griekse Bijbel in het „Nederduitsch" vertaald. Deze wellicht onberijmde versie heb ik niet kunnen achterhalen. Er heeft, voor zover ik kan nagaan, ook nooit een onberijmde Psalm 151 in de Statenbijbel gestaan, ook niet aan het eind van de apocriefe boeken.
Zoals Datheen vermeldt vinden we de oorspronkelijke psalm inderdaad in de Septuaginta, de voor-christelijke Griekse vertaling van het Oude Testament, aan het eind van het psalmenboek als nummer 151. Hier zijn we dus bij de directe bron van het „eigen geschrift". Ik geef hier een vertaling van de Griekse tekst:
Dit is de psalm door David zelf geschreven en buiten het getal (van de 150), toen hij alleen met Goliath gestreden had.
1. Klein was ik onder mijn
broeders,
en de jongste in het huis van
mijn vader;
ik weidde de schapen van
mijn vader.
2. Mijn handen maakten een
instrument,
mijn vingers vervaardigden
een harp.
3. En wie vertelt mijn God?
De Heere Zelf, Hij Zelf luis-
tert.
4. Hij zond Zijn bode
en haalde mij van achter va-
ders schapen
en zalfde mij met Zijn zalf-
olie.
5. Mijn broeders schoon en
groot-
in hen had Hij geen welge-
vallen.
6. Ik ging de heiden tegemoet,
en hij vervloekte mij bij zijn
goden.
7. Maar ik, het zwaard trek-
kend dat van hem was,
onthoofdde hem en deed de
schande van de kinderen Is-
raels weg.
De Septuaginta is echter niet de enige plaats waar we Psalm 151 tegenkomen: de kerkvader Athanasius citeert het in zijn werk, en er is behalve een oud-latijnse ook een Syrische vertaling aanwezig. Deze dateren uit de 3e en 4e eeuw na Christus. Blijkbaar genoot deze Psalm in het late Jodendom en in de vroege kerk redelijke bekendheid. Des te merkwaardiger is het feit dat van een mogelijke Hebreeuwse oerpsalm geen spoor te vinden was; immers, als dit lied werkelijk een eigen geschrift van David is, dan moet er ook een Hebreeuwse oervorm zijn geweest.
Wie schetst de verbazing van geleerden en andere geïnteresseerden toen de vondsten bij de Dode Zee (de zgn. Quamran-rollen) ook een psalmenrol bevatte, waar een Hebreeuwse versie van Psalm 151 in stond, naast nog enkele andere apocriefe psalmen? Hier was dus de tekst van de psalm waarover men nog steeds geen duidelijkheid had. Ik laat hier de vertaling volgen:
1. De minste was ik van mijn
broeders
en de jongste van mijn va-
der's zonen;
en hij maakte mij tot herder
van zijn kudde,
en opzichter over zijn lam-
meren.
2. Mijn handen maakten een
instrument,
en mijn vingers een harp.
3. Ik zeide bij mijzelf:
De bergen getuigen niet van
Hem
en de heuvels verkondigen
Hem niet.
De bomen geven geen blijk
van mijn woorden,
en de schapen niet van mijn
daden.
Want wie kan verkondigen,
en wie kan vertellen
en wie kan nagaan de wer-
ken des Heeren?
Alles heeft God gezien,
alles heeft Hij gehoord - en
er acht op geslagen.
4. Hij zond Zijn profeet om mij
te zalven,
Samuel om mij te verhogen.
5. Mijn broeders gingen uit
hem tegemoet,
schoon van aanzien, schoon
van gelaat.
6. Hoewel zij groot van post-
uur waren,
met een fraaie haardos,
koos de Heere God hen niet.
7. Maar Hij zond en nam mij
van achter de schapen
en zalfde mij met heilige
olie,
Hij maakte mij tot leider
van Zijn volk,
en tot heerser over de zonen
van Zijn verbond.
Het zal de aandachtige lezer zijn opgevallen dat deze Hebreeuwse psalm op sommige punten sterk afwijkt van de Griekse vertaling die ik eerder weergaf. Het middendeel van de psalm is sterk uitgebreid (over de bergen en de heuvels), terwijl iedere verwijzing naar de strijd met Goliath ontbreekt. Hoe nu is dit te verklaren?
Vermenging
De Amerikaanse hoogleraar J. A. Sanders is van mening dat de Hebreeuwse psalm zoals die nu in ons bezit is oorspronkelijk is. De Griekse vertaling, waarop dus ook onze Nederlandse berijming is gebaseerd, beschouwt hij ais een vermenging van de Hebreeuwse Psalm 151 met een andere apocriefe psalm die over de strijd met Goliath handelde. Van deze laatste psalm zijn slechts enkele fragmenten gevonden. Tevens spreekt hij zijn voorkeur uit voor een late datering van Psalm 151, die mogelijk ontstaan is in het Hellenisme, geïnspireerd op 1 Samuel 16 met invloeden uit de Griekse cultuur, met name de Orpheus-mythe. Dat zou dan tevens de reden zijn waarom deze Psalm nooit als canoniek beschouwd is.
Hoe dit ook zij. Psalm 151 is zeker in de geest van David geschreven en oefent door zijn thematiek en structuur een bekoring uit op ieder die geïnteresseerd is in het Oude Testament. Tevens is het een duidelijke herinnering dat menselijk succes van begin tot eind in Gods handen ligt en dat God die mens wil gebruiken die klein is voor Hem en Hem, de Heere des hemels, lof en eer toebrengt, met stem en instrument.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 12 juli 1983
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 12 juli 1983
Reformatorisch Dagblad | 10 Pagina's