Veenendaal: van arme veenkolonie tot moderne en welvarende stad
VEENENDAAL — Als je in de stad Veenendaal (42.000 inwoners) bent, dan is het moeilijk om historische bezienswaardigheden voor de lens van je fotocamera te krijgen. Alles lijkt „nieuw". Toch zal een Veenendaler historisch schoon kunnen aanwijzen: de Oude Kerk op de Markt, de Frisiavilla, een molen uit 1911, de Bisschop Davidsgrift met zijn leuke bruggetjes bij het Benedeneind. Maar ai gauw staat hij met de mond vol tanden. Er gaat hem een lichtje op: het Prentenkabinet, waar dia's, foto's, documenten en voorwerpen zijn te zien. Misschien groeit dit nog eens uit tot een volwaardige oudheidkamer!
Je leest het er niet van af, maar toch heeft Veenendaal er een 500jarige geschiedenis op zitten. De Veenendalers zijn altijd „ijverige bijen" geweest. Het leek erop alsof ze geen tijd hadden om zich met het verleden bezig te houden. De laatste jaren is dat wel anders geworden. In de boekwinkels liggen diverse herdrukken van boeken over de historie en de verkoop daarvan is opvallend succesvol.
De Veenendaalse Uitgeverij Kool BV heeft het boek „Veenendaal toen en nu" op de markt gebracht. De auteur is dr. J. G. Thoomes (73), die weliswaar geen „Veens keind van ouwer op ouwer" is, maar wel sinds 1936 in Veenendaal woont en werkt. Het nieuwe boek is in feite een grondig herschreven en aangevulde versie van de uitgave „Vier eeuwen Veenendaal", die in 1949 verscheen ter gelegenheid van het 400-jarig bestaan van de plaats.
Meningsverschil
Op de vraag hoe oud-Veenendaal nu eigenlijk is, geven (amateur)historici verschillende antwoorden. Thoomes (theoloog en filosoof) houdt vast aan het jaar 1549 als beginjaar van het dorp. Hij citeert uit een document uit 1772: „In de Rhenensche Veenen, ten noorden van de Stad, naar de Veluwe en Renswoude gelegen, wordt veel turf gegraaven of liever gebaggerd, die te water vervoerd wordt. Het graaven van de turf hier ter plaatse, omtrent het midden der zestiende eeuwe sterk zijnde toegenomen, gaf in den jaare 1549, aanleiding tot het bouwen van het dorp Veenendaal, midden in 't Veenland, anderhalf uur gaans ten noorden van Rhenen, en een uur ten zuiden van Renswoude gelegen". Ook uit andere stukken komt het jaar 1549 naar voren, als zijnde het „begin". Op 31 maart 1549 kreeg de Antwerpse koopman Gilles, van Schoonbeke (1519-1556) vergunning voor ontginning van de Rhenensche Veenen.
Toch erkent Thoomes dat in het jaartal 1549 als stichtingsjaar „een zekere mate van willekeur is gelegen". Immers, in 1473 werd al begonnen met graven van de Bisschop Davidsgrift (klaar in 1481 en in 1545 hersteld en doorgetrokken). Verder merkt de auteur op dat er rekeningen zijn uit 1429, waaruit blijkt dat er toen al in deze streek turf werd gebaggerd.
Zelf vind ik het jaar 1473 als stichtingsdatum van de veenkolonie interessanter dan 1549. Ongetwijfeld was er toen al sprake van een (kleine) nederzetting. Of werkte men met pendelaars? Laten de historici zich maar verder in de geschiedenis verdiepen...
Eerste dominee
In de naam Veenendaal komt het al tot uiting: het begon met veen (of turf). Dat was er in overvloed. De Bisschop Davidsgrift zorgde voor de afwatering en maakte transport mogelijk. Er bestaat nu „enige twijfel aan de juistheid" van het verhaal dat in dienst van Gilles van Schoonbeke enige honderden Vlaamse arbeiders zich in deze streek zouden hebben gevestigd.
Rhenen was de moeder van Veenendaal. De veenkolonie groeide krachtig, tot ergernis van Rhenen. Het turfgraversdorp was tot 1795 een Veenraadschap, dat een College van Veenraden kende. In 1795 werd het dorp — na een heftig conflict met Rhenen — zelfstandig. Het gemeentewapen toont nu een opgetuigde driemaster. „Wat gek, Veenendaal ligt toch niet aan het water?" vragen buitenstaanders zich af. Waarschijnlijk vond het toenmalige gemeentebestuur het oorspronkelijke turfschuitje te minderwaardig. Het huidige gemeentewapen werd op 11 september 1816 door de Hoge Raad van Adel vastgesteld.
Op verschillende plaatsen gaat Thoomes uitvoerig in op de kerkelijke geschiedenis. Op de 3e juni van het jaar 1566 vond de plechtige inwijding van de St. Salvatorkerk (de huidige Oude Kerk) plaats. Er waren drie pastoors. In 1592 kreeg het dorp de eerste dominee, namelijk Dirk Rogge uit Leerdam, die zijn naam vertaalde in het Latijn: Theodorus Siligineus. Ergens in het boek merkt Thoomes op dat „de Veenendalers altijd kerks zijn geweest". Maar onder de eenvoudige bevolking was vroeger ook heksengeloof „en ander dwaas bijgeloof". Hij gaat ook in op de vreemde geschiedenis van „Zwarte Jannetje" (Jannetje Hootsen: 1860-1919, leidster van een geheimzinnige sekte).
Thoomes schrijft ook over het ontstaan van de Gelderse Vallei, de twisten tussen de Geldersen en de Stichtsen, de pestepidemie in 1637, de opheffing van de ossenmarkt in 1914 en over de gewoonte van het hanteren van bijnamen (...).
Zo tegen 1800 raakt het veen uitgeput. Men zoekt naarstig naar andere bestaansbronnen. De bewoners toonden vindingrijkheid en bewonderenswaardige ijver. Wol en tabak gingen vanaf de 19e eeuw een belangrijke rol spelen. Wassen, kammen, verven, spinnen en weven van wol werd een bloeiende industrie. „Scheepjeswol" is nu nog een begrip. Ook het maken van sigaren (o.a. bij Ritmeester) kwam opzetten. De arbeiders hadden het zwaar. Langzamerhand kwam er verbetering in de woon- en werkomstandigheden. Industrie en handel bloeiden. Er waren ups en downs.
Er verdwijnt nu steeds meer van het oude, maar „er is ook zeer veel bijgekomen. Een enorm aantal nieuwe bedrijven, die een heel scala van produkten maken, werd in Veenendaal gevestigd". Erg interessant is de beschrijving van het ontstaan van het „Lampegietersfeest". Het was een herfstlichtfeest en tegelijk feest van de arbeid. Een dramatische episode uit Veenendaals verleden is de watersnoodramp in 1855. De verwoesting was erg groot. Er waren ook doden te betreuren.
Godsvrucht
Ook dramatisch waren de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Stellingbouw, in brand steken van huizen voor schootsveld, evacuatie van de bevolking met (vieze) Rijnaken naar het westen des lands, wrede SS'ers, verraders, vluchtelingenopvang, razzia's, ziekten, fusillering van ds. B. J. Ader (zie boek „Een Groninger pastorie in de storm" van J. A. Ader-Apels), en ten slotte de (erg late!) bevrijding op 9 mei 1945.
Veenendaal groeide uit van een kleine, arme veenkolonie tot een moderne en welvarende stad. De economische teruggang wordt echter steeds sterker gevoeld. Herhaaldelijk laat Thoomes in zijn boek tot uiting komen dat wij alles van God moeten en mogen verwachten. „Voor Veenendaal geldt wel in het bijzonder, dat de eenvoudige vroomheid en de diepe godsvrucht der vaderen de geslachten van heden en morgen met heilige jaloersheid mogen vervullen". Deze benadering maakt het geheel niet tot een „objectieve" geschiedschrijving. Het boek geeft een boeiend overzicht van de gehele geschiedenis van „het Veen". Ik heb de indruk dat de auteur bij de beschrijving van de onderwerpen zich sterk heeft moeten beperken. Er is nog veel meer te vertellen, bijvoorbeeld over de sigarenindustrie, die er erg magertjes van af komt. De beschrijving is niet chronologisch, wat soms wel wat verwarrend is. Er zijn tientallen fraaie historische (maar ook moderne) foto's opgenomen. Uitgever Kool deelde mee dat enkele manuscripten over facetten van de Veenendaalse geschiedenis in bewerking zijn.
N.a.v. „Veenendaal toen en nu" door dr. J. G. Thoomes; Uitgeverij Kool BV, Veenendaal, 1982; gebonden (in Veenendaalse kleuren geel en blauw); 118 blz.; prijs ƒ 29,95.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 26 januari 1983
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 26 januari 1983
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's