„Een vaste Burcht" wordt in 200 talen gezongen
Schreef Luther een psalmlied of een strijdlied?
Geen enkele volks- of kunstlied heeft het zover gebracht als Maarten Luthers lied „Een vaste Burcht is onze God". We kunnen rustig aannemen dat het thans in zo'n 200 talen bekendheid geniet. Er is geen lied, waarover zoveel literatuur bestaat en dat zoveel hymnologische polemieken heeft uitgelokt. Duizenden kelen brengen het in deze dagen weer tot klinken wanneer men het feit van de „hervorming" herdenkt.
Een hervormingsbijeenkomst — waar niet zelden vogels van diverse pluimage bijeen zijn — zonder het gezongen „Een vaste Burcht", is niet denkbaar. En het eindigt nimmer in een kakofonie, zelfs niet wanneer het binnen de oecumene door roomskatholieken wordt meegezongen. Dat gebeurt! Hoe komt het toch dat dit Lutherlied als het ware tot een strijdlied is geworden? Is Luthers beroemdste lied, qua oorsprong, tekst en melodie, wel een strijdlied, zoals het door de jaren heen als karikatuur wordt doorgegeven?
Hypothese
We weten niet precies wanneer en waar en naar aanleiding waarvan Luther dit lied gemaakt heeft. Spitta verdedigt in zijn 1905 uitgegeven boek, dat geheel gewijd is aan het lied, de theorie, dat Luther al in 1521 het lied gemaakt zou hebben, en wel aan de vooravond van de Rijksdag te Worms, waar hij tegen zijn tegenstanders in het strijdperk zou treden. Wie de hervormer dan met ,,de vorst der hel" zou hebben vergeleken, waarvan hij in zijn lied spreekt, aan wie hij toen gedacht moet hebben, toen hij van diens wapenen van list en overmacht gewaagde, is duidelijk. Zijn lied zou dan ondubbelzinnig een anti-roomse opzet hebben, en van oorsprong inderdaad een ,,protestants" strijdlied zijn
Nu we inmiddels weten dat Luther zijn allereerste lied pas in 1523 dichtte een lied op de Nederlandse martelaren te Brussel), is van Spitta's theorie niets overgebleven. Een andere theorie verkondigde Wolfram in 1936. Hij bracht het ontstaan van het lied in verband met Luthers bezorgdheid toen in de herfst van 1529 de Turkse legers voor de poorten van Wenen verschenen. Volgens Wolfram zou Luther het geschreven hebben onder de druk van het opdringende Turkse gevaar. Met de ,,vorst van de tijd", die ons ,,bloed, vrouw, kind, eer en goed" kan afnemen, zou Luther de Turk, de "baarlijke duivel" hebben bedoeld.
Nu echter gebleken is dat ,,Een vaste Burcht" niet voor het eerst in 1529 in het zogenaamde Klugsche Gezangboek is verschenen (zoals lange tijd is aangenomen), maar al in 1528 in het Wittenbergs Gezangboek van Hans Weisz voorkomt, heeft ook deze theorie afgedaan. De hypothese van Bergdolt is een aardige compromis. Hij houdt het erop, dat Luther met ,,de boze vijand" die hij bezingt, beiden — zowel de Turk als de Paus — op het oog heeft gehad; zoals hij hen vaak in één adem noemde.
Duivel
Dr. W. J. Kooiman komt in 1939, in een bespreking van de artikelen van Wolfram en Bergdolt tot een andere conclusie. Hij is van mening dat het de duivel zelf is geweest tegen wie de hervormer zich in zijn beroemde lied . keerde. Omdat de vorst van deze wereld, de duivel, zich volgens Luthers ervaringen, nu eens in deze dan weer in gene gestalte aandiende.
Kuip is van mening dat we de aanleiding tot het ontstaan van het lied moeten zoeken in het jaar 1527, toen Luther vele beproevingen moest doorstaan. De universiteit van Wittenberg moest in dat jaar naar Jena verhuizen wegens het uitbreken van de pest; Luthers vrouw werd ziek; zijn vrienden ontvielen hem en zelf leed hij menigmaal aan gal- of niersteenaanvallen. Hij schreef in dat jaar aan de gemeente van Eisleben: ,,De satan woedt met al zijn macht tegen mij".
Misschien hebben ook Borcherd en Merz gelijk, wanneer zij in de Münchener Luther-uitgave de gedachte opperen, dat we „Een vaste Burcht" niet aan één bepaalde periode van Luthers leven moeten binden. De hervormer is immers zijn leven lang in de strijd tegen de oude boze vijand gewikkeld geweest.
Psalm 46
Te weinig wordt er in de geschiedschrijving aandacht geschonken aan het feit dat Luther zelf boven ,,Een vaste Burcht" schreef: ,,Der46. Ain trost Psalm. In aygenen Weysz". Naar Luthers eigen aanduiding dus een psalmlied, een bewerking van Psalm 46: ,,God is onze toevlucht en sterkte... en hulp in benauwdheden". Weliswaar is het een ,,vrije" bewerking van de psalm. Psalm 46 is een oudtestamentisch lied des geloofs. Geen macht op aarde is te vergelijken met de kracht van het vertrouwen des geloofs. Werd deze psalm gedicht na de wonderlijke redding van Jeruzalem uit Sanheribs klauw? Na Hizkia's genezing? Eerst wordt er gesproken van catastrofen, smarten, die voorafgaan aan het heil, dat de Heere na grote nood doet uitspruiten. We zien de nieuwe Godsstad rijzen, voor de ogen der verbaasde vijanden. Alle volkeren zullen daar komen pm de Heere te aanbidden. Er wordt felle strijd geleverd, maar de Heere breekt 's vijands geweld.
Luther heeft in zijn „Een vaste Burcht" het diepste wezen van deze psalm gevat. Bij alle vrijheden die hij in zijn lied veroorloofde, heeft hij uit dezelfde geloofshouding geschreven als de psalmist. ,,Een vaste Burcht" is dus bovenal een parafrase op Psalm 46, een loflied op Gods trouw en goedheid, waarboven Luther eigenhandig schreef: ,,Deus noster refugium et virtus", dat is ,,God is onze toevlucht, en sterkte".
Melodie
Zo weinig als er de nadruk op wordt gelegd dat het Lutherlied een psalmlied is, zo weinig wordt ook tekst en melodie van het lied als één geheel gezien. Hymnologie rekent de theoloog angstvallig niet tot zijn competentie. Omdat Luther zowel de schepper van tekst en melodie is, moet er dus een nauwe samenhang tussen beide componenten van dit lied bestaan. Wanneer we rekening houden met de oorspronkelijke vorm van het lied, is die samenhang er ook. Tot zelfs in 1880 probeerde de uitgesproken Luther-vijand Wilhelm Baumker aan te tonen, dat Luther zijn melodie uit de Mis-literatuur gestolen zou hebben. Er zijn echter uit de reformatietijd getuigenissen, die elke twijfel aan Luthers melodie-auteurschap wegnemen, waarmee niet gezegd wil zijn dat Luther geen gebruik gemaakt zou hebben van de in die tijd in omloop zijnde, en ook door anderen benutte, melodische formules.
Kerklied
Allereerst valt het op, dat ,,Een vaste Burcht" behoort tot een afzonderlijke groep van vier liederen van Luther, die één en hetzelfde kenmerk hebben. Evenals zijn kersthed ,,Vom Himmel hoch da komm ich her", zijn lied op de martelaren te Brussel: „Ein neues Lied wir heben an" en zijn Sanctus-lied „Jesaja den Propheten das geschah", beweegt ook de melodie van ,,Een vaste Burcht" zich op typische wijze in de jonische octaafruimte, namelijk hoog beginnend op de octaaf, dan zich in de eerste rejej bepalend tot het tetrachord c" - g' en pas daarna afdalend naar de grondtoon. Walther Blankenburg heeft erop gewezen dat deze melodieformule merkwaardige affiniteit vertoont met de beroemde ,,Siberweise" van de meesterzanger Hans Sachs. Eveneens laat Blankenburg zien, dat zulke melodiewendingen destijd in omloop waren. En, wat ook belangrijk is. Blankenburg stelt vast dat Luther deze typische melpdieën meegaf aan liederen met een verkondigende inhoud. De hoge initiale inzet van deze liederen zou een speciaal doel hebben. Zij zouden hebben gediend als proclamatie, als muzikale uitroep bij de verkondigende tekst. Dat „Een vaste Burcht" op grond van zijn melodie, de reputatie heeft gekregen van een strijdlied, mist dus elke grond.
Ritme
Zonder dat we van een verval van het lied moeten spreken, valt te constateren, dat de melodie op een bepaald moment een vertekend beeld kreeg toebedeeld in de vorm van gelijke notenwaarden. Al in 1669 kan men de eerste ontwikkeling van dit lied zien in het Züricher Gezangboek en in 1687 in het Groot Cantional van Darmstad. Echter is hierin de polyritmiek nog niet geheel omgevormd tot een gelijk ritme. De bekende Duitse musicoloog Moser noemde dit ,,nog geenszins een stadium halverwege de isometrie". Bovendien moeten we vaststellen dat Friedrich Blume in de „Geschichte der Evangelischen Kirchenmusik" schrijft: „Het is zeer onwaarschijnlijk dat de menigte, waar ergens het Baptse Gezangboek het godsdienstig gezang tot steun diende, dit lied met alle gecompliceerde meiismen, syncopen, rusten en verlengingen van'noten, zuiver volgens de notatie van het gezangboek gezongen zou hebben". Tenslotte vraagt in dit verband ook dr. W. J. Kooiman, zich af (Luthers Kerklied in de Nederlanden, 1943): „of het mogelijk is de gemeente ooit weer aan het originele rhytme te wennen."
Burgerrecht
Bij dit alles blijft de vraag of de oorspronkelijke melodie-vorm, zoals deze ook in de gezangboeken der laatste jaren is afgedrukt, wel recht op herleven had, of dat de latere melodiewijziging wellicht het natuurlijk resultaat zou mogen heten van wat wel is genoemd „het burgerrecht der noot van gelijke duur".
Er kan echter geen verschil van mening bestaan over de oorspronkelijke versie, zoals Luther die eenstemmig heeft neergeschreven. Sommigen zoeken de oorsprong van „Een vaste Burcht" nog steeds in een ritmisch gecompliceerde cantorij-vorm (kerkkoor) van een in eerste aanleg eenvoudig gedachte liedmelodie. De oudste koorzetting dateert namelijk, van 1540 en is van Johann Kugelmann, terwijl de eerste zetting (eenstemmig!) verscheen in 1529 in het Klugsche Gezangboek. De eerste koorzetting van Luthers vriend en medewerker Johann Walter, dateert van 1544. Zowel Kugelmann als Walter hebben Luthers melodie ongerept gelaten.
Pas in de 18e eeuw ontmoeten we vormen die de gecompliceerde ritmiek van het lied vereenvoudigen. En . wanneer we de melodie-verzamei'ing van Liemohn erop naslaan, zien we ook dat de wijzigingen pas na ca. 1800 goed beginnen. Toch zien we ook, dat de Lutheranen van de Missouri-Synode in Amerika, die het lied uit hun Duitse vaderland naar de Nieuwe Wereld meenamen, het in een eigen reeks Hymnals onveranderd hebben bewaard en tot op de huidige dag praktisch aan de oorspronkelijke melodie-vorm hebben vastgehouden en het daardoor zonder enige moeite nog net zo zingen als zij van hun geëmigreerde voorvaderen hebben geleerd.
Geen Strijdlied
„Een vaste Burcht" heeft vanouds niet gefungeerd als strijdlied op Hervormingsdag, een gebeuren waarmee pas tegen het eind van de 18e eeuw werd begonnen en sinds 1817 algemeen gebruikelijk is geworden. Van oorsprong is „Een vaste Burcht" een psalmlied, dat in het gewone raam van het kerkelijk jaar, waaraan de Lutherse Kerk bleef vasthouden, werd gezongen. Dat bewijzen de verschillende „gloria patri"-strofen, die er in het verleden aan zijn toegevoegd.
Het stoere gezang van de kerkhervormingsherdenkers hebben „Een vaste Burcht" in de „rationalistische Abplattung" gemaakt tot een martiaal lied, dat in deze vorm niet door Luther is gedicht en gecomponeerd. In zijn oervorm heeft het niets strijdlustigs of krijgshaftigs, integendeel.
Moeten we ons nu op gaan maken om „Een vaste Burcht" voortaan maar niet meer te zingen op Hervormingsdag? Geenszins, er zijn wel slechtere liederen die men kan aanheffen. Toch kan het geen kwaad om te weten welke plaats Luther zelf het lied heeft toebedeeld. Geen strijdlied dus, zoals het in onze tijd van „verbroedering" wordt aangeheven, maar een psalmlied, dat functioneerde op zowel de zondagen als andere feestdagen.
Een lied, dat op de oorspronkelijke melodie niet te zingen zou zijn? Ik ben van mening dat we daar niet al te gemakkelijk positief op moeten antwoorden. Ook zal het velen niet meevallen om de vaak onwrikbaar staande grootgrepige orgelbegeleiding, die „Een vaste Burcht" in zijn vaandel meevoert, los te laten. Ook dat behoort niet tot de verpakking die Luther deze bewerking van de 46ste psalm meegaf!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1982
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1982
Reformatorisch Dagblad | 28 Pagina's