Het wachtende huis
Kort verhaal door Evert Kuijt
Het is een roerloos huis, dat vierkant en hoog op de Bandijic staat, met zijn twee rijen langgerekte ramen, de monumentale voordeur en hd grote bordes er voor. Boven de deurpar tij is een witmarmeren plaat bevestigd, waarin de naam van het huis gebeiteld is HET STEEN. Dat ziet men niet vanaf de overkant van de rivier of van een langsvarend schip. Maar de witte vlek van het marmer zegt genoeg.
Dichterbij, als men rijdt of loopt over de hoge dijk, toont het huis nog groter. Het troont er. Het overheerst de nederige huizen die als kralen aan een ketting tot aan het dorp aaneengeregen zijn.
HET STEEN lijkt zonder leven te zijn.
Je ziet er haast nooit iemand naar buiten komen, de bezoekers zijn te tellen. Geen licht schijnt 's avonds achter de ramen van de voorkamers.
Toch leven ze er, de oude Van de Steenhoven en Ant, de huishoudster. En Driekus Ippel werkt er achter in de lange tuin aan de groenten en het fruit. Dat doet hij al zo'n twintig jaar, na eerst voor Steenhoven, zoals hij hem kortweg noemt, in de grienden van de Biesbosch gewerkt te hebben. Zijn kostje is gekocht, na wat er voorviel tussen hem en de baas, voordat de jonge baas weggegaan was.
Toen Maarten van de Steenhoven nog thuis was, leefde het huis. Zijn kleine, fragiele moeder ging stil haar gang, gelukkig met haar jongen. Nu wacht hef huis en Liesbeth van de Steenhoven, de moeder, is gestorven, van verdriet beweert Driekus tegen zijn vrienden op de soos waar hij een trouwe gast is.
Het is oudejaarsmiddag. Driekus heeft het thuis niet kunnen uithouden. Maaike, zijn enige dochter, boodschappen gaan doen. Sjaak, haar zoon, zwalkt ergens bij zijn vrienden. En Driekus' vrouw ligt op bed, ziek en moe Op zo'n saaie middag heeft Driekus Ippel het niet, vooral niet na wat hij vanochtend van de baas gehoord heeft, toen hij om zijn geld kwam.
Zelf heeft hij legen zijn oude makkers aangepraat over HET STEEN, waarover hij anders erg zwijgzaam is. „Die Maarten, ja wat zal ik zeggen, da's een vreemd geval. De verloren zoon kwam tenminste nog terug... Wie zal zeggen of de jonge baas vandaag of morgen ook voor de neus van zijn oude vader staat?"
Jij werkt daar nou al zolang. Driekus' zegt er een, „dan zul jij toch wel weten waarom die Maarten d'r toen vandoor gegaan is? 't Dorp heb daar genoeg van opz'n kop gestaan...!"
„Ja, wat zal ik zeggen", zegt Driekus, terwijl hij wat schichtig om zich kijkt, ,,'t is zo lang geleden al, en een mens wordt oud...!" Hij laat niets los en gooit gauw het gesprek over een andere boeg.
Maar vroeger dan anders gaat hij op huis aan.
„Dank je, Ant", zegt diezelfde middag de heer van HET STEEN tegen zijn huishoudster. Hij legt zijn sigaar in de asbak en pakt zijn koffiekopje van de tafel.
Ant neemt tegenover hem aan de tafel in de achterkamer plaats. Zwijgend wordt de koffie gedronken. Ant kijkt nieuwsgierig naar een brief die op de tafel ligt.
Als Van de Steenhoven zijn sigaar weer oppakt, wil Ant naar gewoonte opstaan om de kopjes naar de keuken te brengen.
„'k Wil je wat zeggen, Ant", zegt Van de Steenhoven. Zijn hand gaat naarde brief.
De huishoudster knikt en zakt terug in haar stoel. Ze vermoedt wat gaat komen.
„Er was bericht van de jongen", zegt Van de Steenhoven, „gisteren al, met de post".
„En?", vraagt Ant, die zich de buitenlandse envelop die gisteren bij de post was, maar al te goed herinnert. De afzender heeft haar toen hartkloppingen bezorgd.
„Je kan 't zelf lezen, als je wilt, Ant", zegt de oude man. Hij geeft haar de brief. Ant leest prevelend en langzaam.
„Dus hij komt?", vraagt ze tenslotte.
„Ja morgen. De brief is wat verlaat. Doe wat nodig is voor het eten, zou ik zeggen".
„Wageningen staat er boven...", zegt Ant. „Da's toch hier in ons land?" Haar gezicht vertrekt even, verraadt zo haar gespannen nieuwsgierigheid.
„Er is ook een Wageningen in Suriname", zegt Van de Steenhoven. „Daar heeft de jongen gewoond en gewerkt, Ant".
„Helemaal overzee?"
„Ja, waar 't warm is en de mensen arm zijn", zegt de oude man.
„'k Zal zien wat ik in huis heb", zegt Ant, terwijl ze moeilijk opstaat.
Ant is alleen in de grote kille keuken. Gedachtenloos ruimt ze de koffiespullen op. „Och Heere", zegt ze zacht voor zich heen, „laat 't nou goedkomen!" Dan sloft ze naar de kelder om de voorraad in ogenschouw te nemen. Haar gedachten zijn bij Maarten en bij Maaike, de dochter van Driekus Ippel. En bij de jongen daar, bij Sjaak, die zoveel op .Maarten lijkt. Ze weet alles al zo lang, zonder er ooit over te praten, wat er gebeurd is, toen...
Van de Steenhoven bezint zich op de volgende dag. „Hoe zal 't zijn met de jongen? Zal hij me veel verwijten? Ik ben er niet bang voor, wel bezorgd. Maar ik zal eerlijk proberen te zijn. 'k Zal zeggen wat me dreef, toen... Ik dacht niet anders te kunnen handelen: een Van de Steenhoven mocht niet afglijden naar een daggeldersmeisje! Ik heb de jongen hard behandeld, dat zeker, 'k Stelde hem voor de keus: dat meisje opgeven en wachten op mijn keuze van een vrouw, of de deur uit! Hij koos geen van beide, maar verhardde zich als een echte Van de Steenhoven.
,„'k Zal mijn eigen weg gaan vader!", waren zijn woorden. „Waar geen liefde is, zal ik niet blijven!". En hij ging, liet meteen alles achter, ons, HET STEEN en Maaike Ippel. Maar hij wist niet wat wij, Driekus en ik, wisten en hem niet konden zeggen: dat er een kind zou komen! Dat werd ons geheim! En ik heb de zorg over dat kind op me genomen.
Maar dan moest Driekus zwijgen! Dat is niet goed geweest..., dat was onrecht!
Dat heeft Liesbeth het leven gekost, menselijkerwijs gesproken! En Maaike werd in gedwongen afzondering gesteld, door twee dwaze kerels, Driekus en ik!"
Toen had hij geschreven naar Maarten, wiens adres hij met moeite achterhaald had. ,,Kom rond de wisseling van het jaar", schreef hij bruusk. ,,Dat is een tijd om tot elkaar te komen, als het feest van Kerst geweest is". En onderaan de brief stond: „Maaike Ippel heeft een zoon van jou. En ze is ongetrouwd gebleven!"
Hij had lang op antwoord moeten wachten, maar daarin zag hij een tijd van boetedoening. En toen gisteren de langverwachte brief kwam, had hij de blijdschap die deze hem gaf, eerst zelf willen verwerken, voordat hij Ant liet weten wat HET STEEN te wachten stond. En vanmorgen had hij Driekus ingelicht.
Driekus Ippel zit thuis, samen met zijn dochter. „Luister, Maaike", zegt hij. „Ik praatte vanmiddag zowat met de mannen op de soos. Over HET STEEN was het. En toen dacht ik bij 't op huis aan gaan, ik dacht: Ouwe liefde roest niet! En ik had 't oog op jou, m'n kind! Zit er nog wat voor Maarten, meid? Zeg het me dan, alsjeblieft!"
„D'r is leed dat nooit slijt, vader!", zegt ze zacht. „En er is hoop die nooit verflauwt!"
„HET STEEN wacht ook, m'n kind!", was alles wat Driekus durfde zeggen.
„Och, vader", zegt Maaike, „ik wacht al zo lang!"
Maarten van de Steenhoven zit in het vliegtuigje, dat hem van het kleine vliegveld bij Waterloo naar Zanderij brengt, vanwaar hij naar Nederland zal vliegen. Met de auto is hij uit Wageningen gekomen. Een van zijn personeelsleden heeft hem gereden, 't Is nu de kleine regentijd, niet zo'n gunstige periode om voor lang op reis te gaan.
Maar de bedrijfsleider kan het werk wel aan.
„Daar ga ik dan", denkt hij, nog niet helemaal los van wat hij achterliet. „En hoe zal ik 't daar aantreffen? Vader, een oude man van eenenzeventig, en Ant, ook al op leeftijd. En moeder in 't graf.
Toch is het goed dat ik ga. De oude man heeft berouw en er is veel goed te maken. En dan is Maaike daar, met de jongen!"
't Heeft hem een schok gegeven, toen vader schreef over de zoon van wiens bestaan hij niet op de hoogte was. Dan was zijn leven zo heel anders geweest!
De wrok die hij lange tijd tegen zijn vader heeft gevoeld, is al zo lang verdwenen. Hij heeft het goed gehad de laatste tien, twaalf jaar. Een eigen landbouwbedrijf, ontrukt aan de moerassen langs de kust, bezit hij, hoewel hij prakisch zonder een cent in Suriname aankwam.
Maar het inzicht in alles wat met water en grond te maken heeft, is hem aangeboren: het geslacht Van de Steenhoven had steeds in de Biesbosch gewerkt, was daar in goede doen geraakt.
„Als moeder nog geleefd had, was ik eerder gegaan", mijmert Maarten. Hij had zich steeds op de hoogte laten houden door een oude vriend van hem, over zijn familie. „Mijn schuld was dat", denkt hij, „maar ook die van vader!"
Veel van de hardheid van de oude Van de Steenhoven heeft hij geërfd, wat hem in de eerste jaren in Suriname goed van pas gekomen was. Niet alleen in de zorg om het bestaan, vooral ook in het zich ontzeggen van gemakkelijk te verkrijgen genoegens had'hij zich hard getoond.
„Een misstap is genoeg voor een heel mensenleven!", had hij zich bij elke verleiding voorgehouden. Nu weet hij, dat hem de herinnering aan zijn liefde voor de arbeidersdochter ook tegengehouden had.,,Misschien is er nog iets goed te maken", denkt hij, „in het nieuwe jaar!"
Op de bovenverdieping van HET STEEN is op de Oudejaarsavond één kamer verlicht. Ant is druk in de weer om het bed dat er staat netjes op te maken, voor de jongen die komt. Ze vergeet dat hij zoveel ouder is geworden.
Na haar werk kijkt ze de kamer rond en zegt: „Er is nog hoop voor HET STEEN!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 52 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 52 Pagina's