Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bakenmeester in de tijd van stoom en zeilen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bakenmeester in de tijd van stoom en zeilen

P. G. J. Duits (89) begon alleen met een pet

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„We waren bij Spijk op de rivier aan het werk, tegenover Duits gebied. Mijn knecht moest even uit zijn broek. Zoiets kan gebeuren, dus hij stapte op een krib aan land en liep naar de dichtstbijzijnde steenfabriek. Een tijdje later stapte hij weer in de roeiboot. Ik had niets in de gaten. Toen we weer aan het werk waren vertelde hij dat hij even zestien gulden had verdiend, alsof dat in die dagen de normaalste zaak van de wereld was. Hij had vier paar sokken over elkaar aangetrokken en die de Duitse fabriek verkocht. Toen ik dat hoorde was hij de . ngste tijd knecht geweest. Smokkelen was in die dagen heel Riskant. ^•"«-•^•ss&.^^gL.^-^ii: • I' ' De tijden waren slechf'ged'urende 's morgens óin zes uur al aan de rieen vlak na de Eerste Wereldoorlog. De men. De stoomboten, die te daal kwascheepvaart was kapot en er heerste •net zoals nu werkloosheid. De mobilisatie inbegrepen, was ik bijna zes jaar 'achter elkaar in dienst geweest bij de Pontonniers voor een soldij van 55 cent in de week. Voor dat bedrag moest je dan ook nog lange tijd in de rij staan en een paar keer salueren", .vertelt Duits lachend.

,,'roen:lk uit'het leger kwam, solliciteerde ik naar de vacature van bakenmeester in Lobith. Ik werd bejioemd en in 1918 arriveerde ik daar met mijn vrouw en kinderen. Het enige onderscheidingsteken dat ik als bakenmeester had was een pet. Iedereen -droeg z'n eigen kleren. De één had •klompen aan, de ander droeg laarzen. Pas na jaren kreeg ik een uniform, een door de Duitse kleermaker die tegenover mij woonde gekeerd pak....

Mijn vader Klaas was bakenmeester in Slijk-Ewijk. In die dagen had je om de acht kilometer een bakenmeester. Die bakenkwartieren werden later samengevoegd en nu zijn er langs de Boven-Rijn en Waal alleen nog maar bakenmeesters in Lobith, Nijmegen, Tiel en Zaltbommel. Mijn vader had geen hulp, zodat ik al op mijn veertiende meeging om te roeien. Dat heb ik in Lobith ook nog genoeg kunnen doen. Van Spijk naar Millingen roeien is een heel eind. Daarom zeilde ik die acht kilometer ook graag. Tijdens het boeien moet je je handen los op de riemen leggen. Knijp je te hard, dan krijg je blaren zo groot als rijksdaalAeis.

In Lobith was in die dagen veel meer bedrijvigheid dan tegenwoordig. Scheepswerf De Hoop was in opkomst 'en bood werk aan 1100 man. Manus liJansen had net onder het douanekan'toor een reparatiewerfje voor houten schepen. Zowel de op- als de afvaart moesten in Lobith klaren. Alle douaneformaliteiten werden aan wal verricht en dat ging niet zo snel als tegenwoordig. Men ging gelijk maar inkopen doen en een borreltje drinken. Koelkasten waren er toen nog niet en daar voer de Lobithse middenstand wel bij.

Tonnen

Het klaringsvak op de rivier was drie kilometer lang en afgebakend met grote tonnen in het midden van de rivier, want de andere helft van de Rijn was Duits gebied. Alle zeilschepen en stoomboten met slepen moesten in die drie kilometer een plaatsje vinden en dat werd vaak een heel gedrang. De opvaart moest beneden Lobith blijven liggen en de afvaart na zonsondergang doorvaren tot Emmerik. Je mocht echter niet verder varen wanneer er een rood licht hihj in de mast, die in Lobith stond. Schippers hadden in die dagen geen paspoort nodig. Dat kwam pas na de oorlog.

Voor Lobith mocht geen sleep liggen. Desondanks waren er 's nachts wel eens schippers die dat toch deden. Om dat te kunnen constateren voordat ze weer waren vertrokken, zat ik men, kregen een ligplaats aangewezen door de redeloodsen. Er waren toen nog maar drie steigers in Lobith. Je had ook veel zeilschepen die zand en grint vervoerden. Wanneer die 20 cm te diep waren geladen, werden ze niet geklaard door de douane en moest er proces-verbaal worden opgemaakt. Maar ja, de ijk van een scfiip is op stroom haast niet te vinden omdat het gangboord zich dan onder water bevindt. Bovendien kom je met theoretische bepalingen en voorschriften niet ver. Je moet oog hebben voor de situatie.

Telegraferen

Iedere morgen moesten de waterstanden nog voor het begin van de beurs naar kantoor worden getelegrafeerd, want de schepen werden op waterstand geladen. Om half acht luisterde ik naar de waterberichten op de Duitse radio en daarna ging ik met de peilstok op stroom meten. Dat is een ...lange tijd in de rij voor 55 cent soldij... erg moeilijk karwei. Op donderdag moest ik altijd lengtepeilingen verrichten aan de Nederlandse kant van de Rijn tussen Spijk en Pannerden. Acht kilometer roeien is een heel eind en daarom probeerde ik altijd een sleep te krijgen. Bovendien kon je op een stoomboot wel eens tegen de ketel gaan staan en dat was dan lekker Warm.

Ach, in de winterdag rilde je van de kou. Je kreeg geen regengoed. M'n moeder had wel een oliejas gemaakt (een met lijnolie geoliede jas), maar daar kon je niet mee roeien. Je kreeg het dan ontzettend heet. Met eeii peilstok, een notitieboekje en een potlood zat ik alleen in de roeiboot. En maar roeien, peilen, schrijven en roeien. Je moest oppassen dat je het 's avonds nog kon lezen, vooral wanneer het nat weer was. Een dienstkring, die verantwoordelijk is voor het onderhoud van de kribben, kende je toen nog niet. Aan boord had je een schop en een stamphout en daarmee moest je zelfde bakens rechtzetten.

Pet af

Het was de tijd van zeil en stoom. Het was een drukte van jewelste met die zeilschepen en trekken (stoomboten met hun slepen). Oplopende stoomboten veroorzaakten zuiging en sleepschepen leunden dan vaak een beetje mee om van die snelheid 'te profiteren. Op de stoomboten was men daar niet van gediend zodat de stukken kolen soms over en weer vlogen. Voordat een stoomboot 's morgens vertrok, nam de bemanning aan dek eerst twee minuten lang de pet af: „In Godsnaam" voor een goede reis. De strangen met de sleepschepen waren dan al gespannen. Na het „In Godsnaam" werd de telegraaf op volle kracht gezet, althans voor zover dat mogelijk was zonder dat de sleepdraden knapten. De stokers op de stoomboten eisten overigens toen al een 8-urige nachtrust.

In die tijd had je nog houten bakentonnen en die moesten nat blijven. Je mocht ze pas weghalen wanneer er ijs dreef. Het ijs rolt onder water en door ijsafzetting kreeg je dan een enorm dikke ankerketting. Wanneer, je de ketting van een ton boven water haalde moest je oppassen dat je vingers er niet aan bleven kleven. Ik weet nog wel hoe er een bakenmeester in de Waal verdronk toen hij met een knecht tonnen ophaalde. Het kruis dat onder een ton zit bleef haken onder de docht (roeibank) terwijl het anker van de ton doortrok. Het roeibootje kapseisde. De bakenmeester. .je moest gaan peilen met een roeiboot... die een goede zwemmer was, bleef met zijn voeten onder het touw haken en kon zich niet meer bevrijden. De knecht klemde de beide reimen onder zijn armen en kon zo blijven drijven.

Keulse potten

Bij Lobith heb ik alleen maar drijfij meegemaakt. Wanneer er een zuidenwind stond dreef veel ijs het Pannerdensch Kanaal in en had men er in Nijmegen maar weinig last van. De vluchthaven van Lobith bestond toen nog niet. De voorhaven van Weurt evenmin, want het Maas-Waalkanaal werd pas in 1927 geopend. De haven van Emmerik was ook niets voor grote schepen, zodat die allemaal door moesten varen of elders voor anker gaan. Later, toen ik bakenmeester was in Zaltbommel, heb ik wel meegemaakt dat de Genie het ijs liet springen. Ze hadden twee kruithuisjes, waar het dynamiet in Keulse potten werd bewaard. Dat springen richtte echter niet zoveel uit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er in Nijmegen nog ijs gebroken door de „Christiaan Brunings", die nu als museumschip in Amsterdam ligt.

In de begintijd van de bakendienst moesten dé bakenmeesters zelf hun roeiboot kopen. Pas in 1914 kreeg Waterstaat eigen boten. In Lobith was dat de ,,Boven-Rijn". In die dagen had Waterstaat ook een systeem voor het geval je met z'n tweeën werkte iri^ een bakenkwartier. De ene maand was jij bakenmeester en de ander knecht, terwijl de rollen de volgende maand wéér werden omgedraaid. Omdat dit systeem in de praktijk vaak aanleiding gaf tot wrijving, werd het naderhand weer afgeschaft.

Huurbootjes

Ik was ook altijd goed bevriend met de Strommeister van Emmerik, die wel over een stoomboot beschikte. Nijmegen, Tiel en Zaltbommel kregen in 1924 eigen stoomboten. Voor die tijd werd er met huurbootjes gewerkt, 's Nachts was er vrij veel vaart. Bij Deest bevond zich een grote zandplaat in de rivier, terwijl Leeuwen ook „droog" was. Er was daar ter plekke een nachtvaarverbod. Maar ja, als een schipper zich daar niet aan stoorde •kon je met 'n roeiboot toch niets uitrichten. Daarom werden hele kleine stoombootjes van Piet Smit gehuurd en in Tiel en Nijmegen gestationeerd. Overtreders van het nachtvaarverbod konden zo toch worden ingehaald.

Op een gegeven moment zouden we in Lobith ook een motorbootje krijgen. De expediteurs kregen een telefoontje of de bakenmeester even naar Millingen kon komen. Het ijzeren bootje met^ motor, dat de nieuwe bakenboot zou moeten worden, kon op eigen kracht niet verder komen dan Millingen.

Of ik het ding even op kon haveren. De bewoners van Lobith hadden een eigen passagiersboot, de Koningin Wilhelmina, want er was eenvoudig geen ander vervoer. Het Gelders Eiland was immers een schiereiland. Millingen had ook een eigen boot, de Eendracht. Beide onderhielden een geregelde vracht- en passagiersdienst met Arnhem en Nijmegen alsmede de tussengelegen plaatsen.

Wanneer de waterstand beneden de 2.70 m zakte, werd er in Millingen een meetpost ingesteld. Schepen, die te diep staken, moesten dan in Millingen omkeren.Het baggeren ging in die dagen ook heel anders. Een baggeraar werkte met een hijsbeugel, dat is een stok van zes meter met daaronder een beugel met een zeildoeken zak. Die werd dan aan boord getild en geleegd. Later hingen ze een motor boven in de mast om de stok zo boven water te trekken. Ze hoefden dan alleen nog maar de zak om te keren. Een baggeraar kreeg een concessie voor zoveel ton toegewezen,

Koffiesmokkel

De oude Rijnmond lag vroeger boven de Overlaat in Tolkamer. Er stond zo'n stroming in de Oude Rijn, dat je er niet tegen kon roeien. Op een nieuwjaarsmorgen maakte mijn vrouw de gordijnen open. Ze geloofde toen. haar ogen niet, want honderd meter achter het keukenraam lag een schip. Het was met aardappelen geladen en zat dwais in de oude Rijnpiond vast voor hét postkantoor. Een bootje uit Doornenburg, dat assistentie wilde verlenen, kwam ook vast te zitten evenals een marineboot. Die lagen tijdens de oorlog voor het Vossegat (de oude Rijnarm op Duits gebied tegenover Tolkamer) wegens het smokkelen. Pas nadat een douanebootje een Bakenmeester P. G. J. Duits (89) met zijn vrouw. draad had overgebracht lukte het een grote sleepboot uit Emmerik tenslotte de gestrande vaartuigen weer vlot te tornen.

Vroeger werd er bij Spijk ook veel koffie gesmokkeld. Tussen Lobith en Elten was er een droge plaats, zodat smokkelaars door de Oude Rijn op Duits gebied konden komen. Ze liepen wel eens langs ons raam met koffie in hun pungel (zak om de nek). De douane lag vaak 's nachts op de loer. Ze hadden een schapehuid bij zich om droog te kunnen liggen".

,,En dan die Rus", valt mevrouw Duits in. ,,Die kan ik nog steeds niet vergeten. Hij was in 1918 uit Duitse krijgsgevangenschap ontvlucht en huisde drie weken lang in een boom. 's Nachts zocht hij knollen om te eten. Z'n hielen waren helemaal kapot. Toen hij op een gegeven moment op Nederlands gebied was gekomen en door marechaussees werd afgevoerd, kon hij nog steeds niet geloven dat hij in veiligheid was. Ik had snijbonen klaargemaakt, maar kon die dag geen hap meer door mijn keel krijgen. Ik zal het gezicht van die man nooit ver-;; geten". ^

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1979

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's

Bakenmeester in de tijd van stoom en zeilen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 december 1979

Reformatorisch Dagblad | 22 Pagina's