„Kijk op kerken" toont wel de gebouwen, niet de mensen
Boek in serie over Nederlands erfgoed
AMSTERDAM — Er is in ons land een groeiende belangstelling te constateren voor de kerken. Dan bedoelen we niet een toenemende religieuze opleving, want die is er ook wel, maar die richt -zich juist nogal eens tegen en komt te staan naast de bestaande kerkgemeenschappen. Nee, de kerk als historisch monument, als aardig landschapsverfraaiend bouwsel, als deel van een beschermd stadsgezicht, die kerk komt steeds meer onder de aandacht van grote groepen Nederlanders.
Ook van hen, die het wel uit hun hoofd laten, op zondag naar dat bedehuis
te gaan wanneer de bronzen stem hen noodt. Een vreemde ontwikkeling
derhalve: met de ontkerkelijking van ons volk en ontvolking van de binnenstad, komen er steeds meer oude kerkgebouwen beschikbaar voor de sloop of om te worden omgetoverd in supermarkten, campingbenodigdhedenspeciaalzaken of tapijthallen.
Functieverlies
Als we er nu van uitgaan, dat het kerkgebouw van steen en hout (of desnoods
goud) op zichzelf geen uitzonderlijk gewijde ruimte is — en zo denken
veel protestanten er over — dan is zo'n functieverlies op zichzelf nog niet
volstrekt verwerpelijk. Wel zullen er vele emotionele bezwaren aangevoerd
kunnen worden en ook die hebben er recht op, te worden gehonoreerd.
Maar we zien tegelijkertijd bij de moderne mens een groeiend cultureel en historisch besef, een neiging om al het oude te bewaren en mooi te vinden.
Soms vindt men tussenoplossingen: kerken worden gerestaureerd, doen nog beperkt dienst als bedehuis en functioneren verder als cultureel centrum, expositieruimte e.d. In wezen maakt het natuurlijk niet veel uit, of een kerk nu een concertzaal wordt of een grootgruttersbedrijf: de dienst van God binnen die muren is in elk geval ingeruild voor die van de commercie of van de verstrooiing.
Soms lukt het ook, oude kerken wèl voor de eredienst in luister te herstellen en een bezielde gemeente weer bijeen te brengen in een gebouw dat na eeuwen praktisch prijsgegeven werd aan de uitgestorvenheid.
Voorbeelden van zulk een levendige belangstelling zijn uitgaafjes als de diverse „Oude.... kerken" (over tal van provincies), de talrijke stichtingen ,,Oude ... kerken" of plaatselijke organen, de belangstelling die men heeft voor de door de NCRV uitgezette ,,Kerkepad-routes" op zaterdagen, NOS-programma's en boeken als „58 miljoen Nederlanders en hun kerken" enz.
Kijkobjecten
Elsevier Nederland heeft in dit opzicht ook een taak gezien en gemeend, dat kerken net zo goed als molens, kastelen en boerderijen waardige en aardige kijkobjecten zijn. Zo bracht deze uitgever zojuist „Kijk op kerken" uit, een deel in de reeks, waarin al ,,Kijk op molens, kastelen, boerderijen" is verschenen.
Auteur van dit op magazine-formaat uitgegeven gebonden boek is de Amsterdamse Lutherse theoloog prof. dr. C. W. Mönnich, die aan de Gemeentelijke Universiteit de geschiedenis van het christendom (800 tot plm. 1800) doceert. Het boek bevat ruim driehonderd kleurenfoto's en fototjes, vervaardigd door Con Mönnich (een zoon van de hoogleraar?).
De bijschriften daarvan kloppen niet altijd, bijv. als er op pag. 69 sprake is van de door Pieter Saenredam geschilderde Utrechtse pieterskerk. Die staat er nu juist namelijk niet op; wel de Dom, de Buurkerk en de nu niet meer bestaande Mariakerk, die we ons inderdaad door dit schilderij goed kunnen voorstellen. (Een restant van die kerk is de kloostergang aan de Mariaplaats).
,,Kijk op kerken" begint zijn 144 pagina's (prijs ƒ 32,50 en dat mag wel voor zo'n plaatwerk) met de oude kerken en kloosters en hun historie en eindigt met kerkgebouwen als garage, grootwinkelbedrijf e.d., waarbij een provinciegewijs overzicht van belangrijke kerken en bouwstijlen, ook de neo-stijlen, een handige aanvulling is.
Luchtige stijl
Het boek zit overzichtelijk in elkaar: na een hoofdstuk over kerken en hun geschiedenis volgen resp. hoofdstukjes over kerken van Limburg, van Brabant en Zeeland, van Utrecht, Gelderland en Overijssel, van Friesland, Groningen en Drenthe en daarna van Noord- en Zuid-Holland. Waarom deze volgorde werd gehanteerd is me niet helemaal duidelijk. Misschien is het wel de volgorde, • waarin de fotograaf de plaatjes schoot?...
Het doet er ook weinig toe. ,,Kijk op kerken" is gewoon een aardig kijkboek, maar ook niet méér dan dat. Het is tamelijk luchtig leesvoer, vol aardige bijzonderheidjes, maar tamelijk weinig pretentieus. (De auteur wordt ook wijselijk niet aangekondigd, als „prof. dr.": geneert hij zich soms een beetje voor de al te ver gaande versimpelingen, die zo'n boek vanzelfsprekend met zich meebrengt, of wou de uitgever geen hooggeleerdheid omdat hij mikt op een zo breed mogelijk publiek ?
Het is in elk geval een vlot en genietbaar boek geworden, dat o.a. een antwoord (hét antwoord?) geeft op de vraag, die ik mij op het Maastrichtse Vrijthof meermalen gesteld heb: waarom staat er zo pal naast die Sint Servaaskerk nog een grote, de Sint Jan? Immers, als zo'n parochiekerk te klein is geworden, kun je beter op wat grotere afstand een nieuwe kerk en parochie stichten dan direct naast de oude?
Mönnich geeft een andere oplossing: de Sint Servaaskerk was een kapittelkerk en de kanunniken, die niet zo bar veel aan ziel(s)zorg deden, vonden het hinderlijk, wanneer de missen voor het gewone volk, het vulgus, in hun eigen kerk gelezen moesten worden. Om deze drukte te vermijden werd voor het gewone kerkvolk een andere kerk opgetrokken naast de bestaande.
De Maastrichtse kanunniken (geestelijken, verbonden aan een bepaald kapittel) maakten het trouwens wel bont: naast de O.L. Vrouwekerk werd eveneens een aparte parochiekerk opgetrokken, de Sint Nicolaas, maar die is in de vorige eeuw afgebroken.
Dode foto
Er is hier en daar wel meer deelkritiek te leveren, maar de waardering overheerst. Het fotowerk is echter wel erg steriel: mooie kerken, maar zonder dat ook maar ergens mensen opduiken. We zien geen uitgaande kerk, geen pastoor of dominee, geen koster of restaurateur; kortom, de illustraties zijn niet zo levendig als de tekst.
Dat verwijt kan men trouwens de hele serie „Kijk op..." maken: de mens ontbreekt teveel in verhaal en plaatje. Dan dreigt het gevaar, dat men zo'n kerk als een volstrekt op zichzelf staand object beoordeelt en dan komt men tot een cultuurhistorische of bouwkunstige benadering.
Maar daarvoor werden deze bedehuizen niet opgericht in onze gewesten. Als een kerk een hut is om in te schuilen moeten er inderdaad ook mensen zichtbaar zijn, die zo'n schuilplaats vullen. Ander krijgt men toch geen correcte kijk op de kerken in onze samenleving.
Selectie
Tenslotte: ons land telt enkele duizenden kerkgebouwen in allerlei vorm en grootte. Die komen natuurlijk niet alle aan bod in dit boek. De keuze blijft voor rekening van Mönnich en iedereen kan zich afvragen: waarom die kerk of stad zo uitgebreid en die helemaal niet genoemd? Wel, dat blijft de vrijheid van de samensteller. U en ik hadden het natuurlijk allemaal heel anders en wellicht veel beter gedaan. Maar u en mij werd nu eenmaal niets gevraagd...
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 20 Pagina's