Calvijns waardering voor de Kerstdag
De vraag naar de kerstprediking in de reformatie en vooral bij Calvijn is eigenlijk een verkeerde vraag. En verkeerde vragen krijgen nooit een goed antwoord. Voor ons is het Kerstfeest een geweldig feest. Bijna het belangrijkste en zeker het meest uitgebreid gevierde van alle christelijke feesten. De reformatoren hadden het niet zo erg begrepen op al die feesten. In 1520 slaakt Luther de verzuchting, dat toch de zondag de enige feestdag mocht zijn. In het gereformeerd protestantisme is deze verzuchting tot overtuiging geworden.
Het is misschien vreemd en onbegrijpelijk voor ons, maar er is een lange tijd geweest dat de christenen geen Kerstfeest vierden. Het Paasfeest en Pinksterfeest is door de christelijke kerk van de Joden overgenomen, zij het in een nieuwtestamentische betekenis. Het heeft zeker drie eeuwen geduurd voor de kerk Kerstfeest is gaan vieren.
Voor ons is dit daarom zo vreemd omdat door allerlei uiterlijke oorzaken Kerstfeest wel het christelijke feest bij uitstek schijnt te zijn. Het wordt over de hele wereld gevierd en ieder weet zich aangesproken door het „Vrede op aarde". De viering van de geboorte van Christus spreekt veel meer tot de mensen in en buiten de kerk dan Pasen en vooral Pinksteren.
Over deze zaak gaan wij nu niet verder nadenken. Om de houding van de reformatoren te begrijpen moeten we dit echter weten. Zij wilden door alle roomse verwording en verwarring heen terug naar de Schrift en naar de Oude Kerk, die niet alleen de oudste papieren had maar voor alles ook zuiverder was.
Uit een preek van de kerkvader Johannes Chrysostomus (de naam betekent = Guldenmond, vanwege zijn welsprekendheid) op 25 december 386 na Christus weten we dat het Kerstfeest in' Antiochië in Syrië in die tijd nog onbekend was. Het feest is uit het Westen waar het eerder gevierd werd in het Oosten ingevoerd. Het maakte grote opgang in het Oosten,al moesten sommigen er ook niets van hebben, omdat het een nieuwigheid was. En tenslotte kostte de berekening van de juiste datum van Christus' geboorte heel veel moeite en de datum van 25 december was kennelijk niet algemeen aanvaard.
De Reformatie
We zeiden al dat Luther zuchtte dat toch de zondag de enige feestdag mocht zijn. Er waren langzamerhand een ontstellend aantal feestdagen in de Middeleeuwen ingevoerd. In 1526 noemt Melanchthon nog een heel rijtje feestdagen. Maar zijn lijst is voor uitbreiding en inkrimping vatbaar.
Deze begon trouwens met de opmerking, dat er geen ruzie over de feestdagen gemaakt moest worden (typisch Melanchthon!) en de lijst besloot: ,,Maar de mensen moet duidelijk gemaakt worden, dat dergelijke feestdagen alleen daartoe gehouden worden, dat men daarop het woord van God lere".
Hoewel Luther zich de evangelische vrijheid ten opzichte van de traditie bewust was, heeft hij toch zich hier en daar bij de traditie aangesloten. Zo heeft het ook het Lutheranisme hoewel het z'n vrijheid kende en beleed, aan een zekere vrijmoedigheid ontbroken. Daarmee werd echter wel de weg gebaand voor een niet onbedenkelijk kerkelijk traditionalisme.
Gen è ve
Heel anders was de situatie in Genève. Toen Calvijn daar in 1536 kwam, kende men er reeds geen feestdagen meer behalve de zondag. Farel en Viret wilden alleen de dag des Heeren eerbiedigen en geen menselijke instelling erkennen.
In Bern stond de zaak anders. Daar had men vier feestdagen aangehouden, die op een weekdag konden of moesten vallen: Kerstdag, Besnijdenis, Mariaboodschap en Hemelvaartsdag. Gegeven de voortdurende wrijvingen.tussen Bern en Genève, is het geen wonder, dat ook deze kwestie op het tapijt kwam. In Bern zat de stedelijke overheid er achter, en de oppositie tegen Calvijn en Farel binnen Genève vond daarin in 1538 een niet onbelangrijke steun.
Calvijn behandelde de zaak op zijn gewone wijze. Hij was het eens met de afschaffing van de feestdagen, maar maakte daar geen beginselkwestie van. En hij verlangde, dat de anderen van de herstelling van de feestdagen evenmin een beginselkwestie zouden maken. Dan moest het niet moeilijk zijn, meende hij, om eenheid te bereiken. Maar, die eenheid zou op kerkelijke wijze tot stand moeten komen en niet op dictaat van welke overheid ook.
Zelf was hij gaarne bereid de beslissing van de synode van Zurich af te wachten en daarna eventueel de feestdagen weer in te voeren; maar hij was er niet voor te vinden, zich, voordat de aangelegenheid kerkelijk besproken kon worden, door de Geneefse, laat staan door de Berner overheid feestdagen te laten voorschrijven.
Daarom stelde Calvijn voor, „dat de Berner gezanten in het openbaar betuigen, dat zij de ceremoniën, die tot nu toe bij ons in acht genomen zijn, volstrekt niet afkeuren, en dat de reden, waarom zij hierin verandering wensen, in geen enkel opzicht hierin gelegen is, dat zij iets daarvan in strijd zouden achten met de zuiverheid der Schrift; maar dat zij eniglijk bedoelen eendracht en eenheid te verkrijgen, die gewoonlijk bevorderd wordt door gelijkheid van ceremoniën. Dat dan ook onzerzijds een preek gehouden wordt over de vrijheid der ceremoniën, terwijl wij voorts het volk vermanen tot gelijkvormigheid, met voorstelling van daartoe dringende redenen. En tenslotte worde aan de Kerk haar vrije beslissing gelaten".
De Geneefse overheid echter verlangde dat Calvijn en Farel onmiddellijk zouden gehoorzamen, zonder te wachten op de synode van Zurich. Toen zij weigerden, was dit een van de doorslaande overwegingen bij hun verbanning, waarna de Raad van Genève de vier feestdagen instelde en het werken op die dagen verbood.
Na Calvijns terugkeer
Er zijn misschien weinig dingen zo tekenend voor de consequentheid, waarmee Calvijn de dingen kerkelijk placht te behandelen, als de omstandigheid, dat hij na zijn terugkeer in 1541 de herstelde feesten rustig liet bestaan. Het was immers geen beginselkwestie geweest - want het principe lag ergens anders, namelijk daarin, dat de overheid geen zeggenschap in kerkelijke zaken heeft.
Intussen verzweeg Calvijn natuurlijk niet hoe hij over de feestdagen dacht: ,,Over het luiden der klokken en de feestdagen zijn wij van mening, dat ge deze onbehoorlijkheden liever moet dulden dan de post, waarop ge door de Heere geplaatst zijn, verlaten; als ge ze maar niet goedkeurt, als het U ook maar vrijstaat, de daaruit voortvloeiende bijgelovigen te berispen, en als ge daarop met ijver U toelegt. Dit nu betreft inzonderheid drie hoofdpunten: dat de ene dag onderscheiden wordt van de andere, dat er een dienst Gods gesteld wordt in het waarnemen der feestdagen, en dat er dagen worden waargenomen niet slechts ter ere Gods, wat op zichzelf reeds Joods zou zijn, maar ook ter ere van mensen".
Hiermee stemt overeen, dat Calvijn met de Lutherse liturgie weinig opheeft. Die vindt hij Joods, zoals hij eens tegen Melanchthon zei. Maar hij wil vanwege die kleine uiterlijke ceremoniën niet van Luther gescheiden worden.
In Genève zijn de vier feestdagen tenslotte toch afgeschaft. In 1544 werd op voorstel van Calvijn besloten, dat de vier doordeweekse feestdagen slechts één kerkdienst zouden hebben, en dat daarna ieder vrij zou zijn, te werken of te rusten - om alle schijn weg te nemen, alsof deze dagen instellingen des Heeren waren.
Nu ontstond er echter rumoer en zelfs vechtpartijen tussen mensen, die werkten en anderen, die rustten. Calvijn vroeg aan de Raad, daarin orde te willen brengen. Tot Calvijns eigen verwondering besloot de Raad toen tot algehele afschaffing van de feestdagen. Werd op één van die dagen vroeger het Avondmaal gevierd, dan zou dat nu voortaan gebeuren op de Zondag het dichtst bij de feestdag.
Calvijns waardering
Zo kon het gebeuren, dat Calvijn op de eerste Kerstdag van het jaar 1555 preekte over Deuteronomium 21: 10-14. Er was dienst, niet omdat het Kerstdag, maar omdat het woensdag was. En de tekst was die, waar Calvijn met zijn doordeweekse preken over het boek Deuteronomium juist aan toe was. Maar overigens was het een gewone werkdag in Genève.
Dit betekent niet, dat aan het kerkelijk jaar in het geheel geen aandacht werd gegeven. De kerstprediking had plaats op de zondag voor of na 25 december. Het is dus iets teveel gezegd, wanneer men Calvijn „een tegenstander van het kerkelijk jaar" noemt. De Paasdag valt altijd op een zondag, maar op de zondag preekte Calvijn niet over Deuteronomium, en op de Zondag, die het dichtst bij 25 december lag, preekte Calvijn wel degelijk over het kerstevangelie.
Ook achtte hij het verkeerd, dat men wel op 1 januari de besnijdenis, maar niet op Goede Vrijdag het sterven des Heeren zou vieren. Intussen kan men inderdaad onmogelijk zeggen dat Calvijns enthousiasme voor de feestdagen groot geweest is. Het ging hem er om dat alleen de wekelijkse rustdag een inzetting des Heeren is, en omdat geen mens," geen burgerlijke en geen kerkelijke overheid het recht heeft, het werken te verbieden op dagen, waarop God dat heeft veroorloofd. Zo besloot de Raad van Genève op 16 november 1555 tot: ,,Afschaffing van alle feestdagen, alleen de zondag behoudende, gelijk door God verordineerd is".
Enige nuchterheid in de viering van het Kerstfeest is dus voor Gereformeerd Protestanten wel geboden. Natuurlijk wil dit voor Calvijn allerminst zeggen dat hij niet heel diep overtuigd is van de grote betekenis van Christus' komst in het vlees. Daarover heeft hij diep nagedacht en de neerslag daarvan vinden wij in zijn theologie en prediking.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 december 1979
Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's