Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ouwe Jack

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouwe Jack

Kerstverhaal

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ouwe Jack" noemden ze hem in het dorp. Niemand wist eigenlijk waar hij vandaan gekomen was. Alleen de heel oude mensen konden zich nog herinneren hoe hij op zekere dag verschenen was, haveloos gekleed en maar met één schaap dat achter hem aansukkelde. Sindsdien woonde oude Jack in de schuur niet ver van de kerk een beetje tegen de eerste heuvels op. Als het gras op de schuur te slecht werd, haalde Jack nieuwe bossen en stopte ze tussen de oude. Het huis van Jack was al net zo verweerd als hijzelf, dachten de mensen en ze vroegen zich af hoe het er daar binnen uit zou zien. Van buiten leek het net of er een oude lappendeken over de schuur uitgespreid lag, met hier en daar wat nieuwe stukken.

Aan de voorkant van de schuur, de kant waar altijd de zeewind tegenaan woei, stak een schoorsteen door het dak. Aan de zijkant gluurde een klein raam, naast de deur, die er uitzag alsof er nooit verf opgezeten had.

Jack was een herder. Zijn kudde was wel aardig gegroeid sinds zijn komst in het dorp. De mensen dachten dat Jack wel honderd schapen had en dat was niet weinig. Naast de schuur waarin Jack woonde, stond nu een schaapskooi. De dieren vonden hierin hun huis. Soms verscheen Jack in het dorp. Hij verkocht er zijn wol aan de vrouwen, die het sponnen en er kleren van maakten. Als iemand het hem vroeg, wilde Jack ook weleens een schapebout leveren. Maar dat gebeurde niet zo vaak. De mensen zeiden, dat Jack er niet van hield om zijn dieren te slachten, maar soms moest het wel.

Niet veel mensen uit het dorp wisselden vaak woorden met Jack. Tenslotte hoorden zij bij het dorp en Jack niet. Zij waren eigenlijk vissers, al hadden sommigen ook wel een paar dieren. Maar Jack was een herder. Het meest nog sprak Jack met de winkelier van het dorp, als hij er zijn boodschappen ging halen. Een man alleen had immers ook zijn spullen nodig. Wat meel, olie, zeep en niet te vergeten een fles whisky!

De mensen van het dorp dachten, dat Jack ook weleens bij de dominee op bezoek ging. Ze konden het zich maar nauwelijks voorstellen, die ouwe Jack in de deftige pastorie. Maar ja. Jack en de dominee waren eigenlijk buren, geen wonder dat ze elkaar dan wel eens ontmoetten.

Vooral in de zomer gebeurde het, dat de vissers van Loch Arly, zo heette het dorp. Jack in weken niet zagen. Dan was hij met zijn schapen onderweg, de bergen in. Eenzaam zou hij daar wel ronddwalen, misschien de tijd verdrijvend met een deun op zijn doedelzak.

Nu was het winter. De mensen van Loch Arly gingen zelden meer uit varen. Natuurlijk, hier aan de westkust van Schotland zorgde het water van de oceaan ervoor, dat de kou niet al te hevig was. Maar de zee kon erg ruw zijn, zo wild, dat zelfs de stoere vissers hun boten maar liever aan land lieten liggen, aan de oevers van de zeearm, het Loch, waarnaar hun dorp genoemd was. 's Winters waren het moeilijke tijden in Loch Arly. Sommige gezinnen leden stille armoe, je kon het op de bleke gezichten van de kinderen zien.

Uit de schoorsteen van de schuur, waar Jack woonde, pluimde de rook. Maar snel werden de grijsblauwe rookwolken meegenomen door de wind, die over de heuvels joeg. Langzaam ging de deur van de schuur open. Het gebaarde gezicht van Jack verscheen, grijs waren zijn haren en getaand zijn huid. Sneller dan je van zijn wat gebogen figuur zou verwachten, liep Jack naar buiten. Hij huiverde even. Koud was het, hoewel het middag en op de dag moest zijn. Jack tuurde in de verte, maar hij kon de zee niet zien. Overal hingen slierten mist, die door de wind werden opgejaagd. Zelfs de overkant van de zeearm, die ingebed lag tussen lage heuvels, was nauwelijks te zien. Als het zonnig weer was, lag het langgerekte Loch als een breed lint tussen de beboste heuvels. Maar nu zag je daar niets van. Nee, het was weer waarin je nog geen hond zou uitsturen. Jack huiverde weer, hij trok zijn jas nog strakker over zijn lijf. Hij liep vlug over het modderige pad naar de schaapskooi. Binnen in de kooi was het warmer. De dieren begroetten hem. Jack aaide een paar dieren over hun kop. „Geen best weer, jongens", bromde hij. Toch zette hij de grote deuren open. Als er dieren waren, die toch even naar buiten wilden, konden ze gaan. Jack liet zijn blik over zijn schapen glijden. Nu de Kerstdagen aanstaande waren, zou hij de dominee weer een flinke bout geven. Dat deed Jack elk jaar. Welk dier moest nu geslacht worden? Jack fronste zijn voorhoofd. Hij vond het moeilijk, elk jaar weer.

Met een groot pak onder zijn arm liep Jack 's avonds naar de pastorie. Hij kende de weg precies. Maar het pad was nu glibberig. De mist was blijven hangen. Tussen de regeldruppels door viel af en toe wat natte sneeuw. Jack liet de klopper op de deur vallen en nog eens, toen er naar zijn zin niet vlug genoeg geopend werd. Even later hoorde hij de grendels schuiven, 't Was de dominee zelf. „Dag Jack, kom vlug binnen, ik heb nog een bericht voor je". „Hè?" Jack keek op. „Ik kwam alleen maar uw schapebout brengen voor de Kerstdagen".

„Fijn, fijn, maar kom toch binnen, 't Is te koud hier in de open deur". Aarzelend stapte Jack de gang in, stampte de modder van zijn voeten en legde zijn cape op een kruk.

„Leg de bout maar in de keuken. Jack, dan gaan we naar mijn kamer".

Vaak was Jack nog niet in de studeerkamer van de dominee geweest. Het was er heerlijk warm. In de haard knapperde het houtvuur. „Iets drinken. Jack?" „Wel graag dominee". Jack kreeg zijn drankje. Hij snoof eraan, voor hij ervan nipte. Dat maakte een mens warm van binnen.

„Het zit zo Jack", begon de dominee. „Een vriend van mij schreef me een brief. Hij heeft al jaren een vondeling in huis. Maar je weet, het leven in het hoogland is hard. Die jongen heeft het daar te zwaar. Mijn vriend vroeg of wij hier aan de zeekant niet een plaats hadden voor de jongen. Hij is nu bijna twaalf jaar oud. Ik had zo gedacht, Jack, zou jij hem niet in je huis willen opnemen?".

Jack keek de dominee verbaasd aan. Zo deftig was zijn huis nu ook weer niet, maar ja het was er schoon, dat wist de dominee wel. En ruimte was er ook genoeg. Jack was geen man van veel woorden en zoveel gedachten als er in die boeken van de dominee stonden, konden zijn hoofd niet bevatten. Daarom zei hij kort:,,Misschien wel, dominee. Breng de jongen maar als hij hier in Loch Arly is".

„Mooi Jack. Morgen hoop ik met mijn paard de hooglanden in te gaan en na twee dagen weer terug te zijn. Juist voor het Kerstfeest begint". Jack knikte en stond op. „Ik hoop dat er daar boven niet te veel sneeuw valt, dominee. Een goede reis!".

,,Tot ziens. Jack!"

De dag voor de Kerst hadden de mensen van Loch Arly vreemd opgekeken. Hun dominee was teruggekomen van een reis naar het Hoogland. Dat was op zich niet zo verwonderlijk. De dominee moest wel vaker gemeenten in de bergen bezoeken.

Maar het vreemde was, dat nu achter hem op het paard een jongen zat. Zijn armen om de man voor hem heengeslagen. De twee op het paard waren met een dun laagje sneeuw bedekt. In Loch Arly begonnen de eerste vlokken trouwens ook te dwarrelen.

„Wie heeft de dominee bij zich?", vroegen de mensen aan elkaar. Niemand wist het antwoord. „Misschien een nieuwe ouwe Jack", merkte iemand op die grappig wilde zijn.

Op de Kerstdag ging ieder in Loch Arly, die kon, naar de kerk. Uit de huisjes aan de straat - want Loch Arly was niet veel meer dan een lange sliert huisjes aan een kant van een hobbelige weg, die aan de andere kant afliep naar het Loch - kwamen mensen. Groot en klein. Het schippersvolk had zich extra opgetuigd op deze dag. De fleurige kleurige ruiten van hun capes staken fris af tegen het grijs van hun huizen. Bij de kerk bleven de meeste mannen nog even staan praten. Wie bij hen kwam staan, kreeg een groet. Soms kwamen een paar mensen te paard, die woonden verder het land in. Bij het huis van de koster konden ze hun dieren stallen in een loods. Daar lag ook wat hooi voor de dieren. De mannen, die buiten stonden, hoorden dat binnen het gezang inzette. Altijd werd er een poosje gezongen voor de dienst begon. De voorzanger probeerde dan ook vaak een nieuwe wijs te leren aan de mensen. Dat klonk niet altijd even mooi. Sommige mensen maakten weleens een eigen wijs. Maar vandaag klonk het gezang vast en zeker. De voorzanger had vooral liederen van het Kerstfeest gekozen op deze dag. Bijna waren de mannen van plan naar binnen te gaan, toen ze oude Jack uit zijn huisje zagen komen. Nee maar, wat was dat nu? Er liep een jongen achter hem aan. De mannen wachtten even.

„Goeie morgen. Jack", zeiden er een paar toen de twee naar binnen schuifelden. „Ook goeie morgen, mannen", zei Jack en hij liep door de kerk in, gevolgd door de jongen. Toen gingen de mannen ook naar binnen. Eén van hen fluisterde nog vlug: „'t Is de jongen, die gisteren meekwam met de dominee!"

Die avond zat Jack niet alleen bij het vuur, zoals gewoonlijk. Naast hem, op een hoge stoel zat William, de kin in zijn handen. Jack had maar twee stoelen, een lage voor bij de open haard en een hoge voor het eten. William staarde in het vuur.

„Ik zal er een paar stoelen bij moeten maken, William", zei Jack. „Voor twee mensen heb ik eigenlijk te weinig meubels". „Dat vind ik aardig. Jack. En ik vind het ook fijn dat ik hier bij jou kan wonen. En ik wil graag leren om de schapen te hoeden". Jack knikte maar wat. Aan hem zou het niet liggen. Hij had gisteren zijn huis een extra beurt gegeven, 't zag er weer netjes uit. Achter in zijn huisje had hij vlug een soort bed gemaakt. Voor een matras en dekens had de dominee gezorgd.

„Wil je me echt veel leren over de schapen. Jack?", begon William weer. „Zeker, jong, maar je moet wel veel eten om wat sterker te worden". „Dat beloof ik. Jack", zei William, „'t Is tijd datje nu naar bed gaat, William". „Goed Jack, maar lees je me eerst nog wat voor? Dal deden we in het Hoogland ook". Jack knipperde met zijn ogen. Hij kon niet lezen, hij had zelfs geen boek! „Ik kan niet lezen William", zei Jack verlegen.

„Dan kan ik jou ook nog wat leren", lachte William en hij sprong vlug op van zijn stoel. Achter in het huisje zocht William even in de tas met spullen die hij meegenomen had. „Hier is een Bijbel". William hield een boek in de hoogte. „En ik kan lezen ook. Zal ik wat lezen. Jack?" „Ja, William, ik luister".

„Ik zal lezen, waar de dominee vanmorgen over gesproken heeft. Over de geboorte van het kind Jezus. Dat vind ik zo mooi Jack. Want door dat Kind kunnen mensen weer kinderen van God worden hè? Of, denk jij nooit over die dingen. Jack?"

„Ach, weetje William, ik ben maar een eenvoudig man. Als ik maar een beetje kan zorgen voor mezelf en mijn schapen en nu voor jou natuurlijk ook, dan is dat wel goed. Over de dingen van God vertelt de dominee mij wel in de kerk". „Maar je moet er zelf ook over nadenken. Jack, echt waar", zei William met zachte stem. „En je moet zelf ook leren om naar God te luisteren hoor, want mensen willen dat niet. Zal ik nu maar gaan lezen?". Jack knikte.

De tengere William boog zich voorover, zodat de gloed van het vuur zijn boek verlichtte. Jack luisterde. Over de geboorte van het kind Jezus hoorde hij. Het verhaal kende hij wel, maar 't was net of het nieuw klonk, anders dan vroeger. Hij bedacht, dat de dominee het vanmorgen ook zo gezegd had. Als Jezus in het hart van mensen geboren wordt, gaat hun hele leven veranderen. Jack hoopte, dat hij daarvan meer zou gaan begrijpen. Hij had nu William bij zich in huis gekregen, maar dat was iets van de mensen. Toch maakte hem dat al blij. Maar Gods gave was veel heerlijker en groter, besefte hij.

Vlak voor hijzelf naar bed ging, keek Jack nog even buiten. Een dunne laag sneeuw had de heuvels bedekt. In het flauwe schijnsel van de maan kon hij de witte bergen aan de overzijde van het Loch zien. De wind was gaan liggen. Maar koud was het wèl. Jack trok vlug de deur weer dicht. Binnen moest het warm blijven. In de open haard gloeiden nog wat blokken na, maar veel licht was er niet meer in zijn huisje. Zacht sloop Jack naar achteren. Hij kon William bijna niet zien, maar hij hoorde wel diens rustige adem. „'k Zal goed voor je zorgen jong", bromde hij in zijn baard. Voor hij zijn eigen bedstee instapte, knielde oude Jack. De oude man bad, iets dat hij een lange tijd in zijn leven niet meet gedaan had.

Dit artikel werd u aangeboden door: Reformatorisch Dagblad

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 december 1979

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's

Ouwe Jack

Bekijk de hele uitgave van woensdag 19 december 1979

Reformatorisch Dagblad | 24 Pagina's